Accessoireontwerper Jérôme Dreyfuss: ‘Alles is begonnen met Serge Gainsbourg’

Jérôme Dreyfuss © Joris Casaer
Wim Denolf
Wim Denolf Wim Denolf is journalist bij Knack Weekend. Liefst schrijft hij elke week over een ander thema.

Jérôme Dreyfuss (44) werkte bij de jonge John Galliano en zette zichzelf in 1998 op de kaart met een kledinglijn. Na de kennismaking met levensgezel Isabel Marant en de geboorte van zoontje Tal lanceerde hij in 2002 zijn handtassen- en schoenenmerk.

Ik zit alleen stil wanneer ik iets met mijn handen doe. Anders ben ik non-stop hyperactief, dat was al zo in mijn kindertijd. Ik sportte, hing in de gordijnen en deed aan paardrijden, maar niets kalmeerde me. Tot mijn oppas – Madame Gentille – op het idee kwam om me wat borduurwerk te laten doen. Dat werkte, net als tekenen, knutselen, meubelen maken of wieden. Verder kan ik geen twee minuten stilzitten, tenzij in een vliegtuig.

Alles is begonnen met Serge Gainsbourg. Ik was twaalf, had in tegenstelling tot andere jongens nog nooit een meisje gekust, en plotseling hoorde ik Gainsbourg op de radio opscheppen over zijn talent als schilder en muzikant, hoe hij daarmee vrouwen als Brigitte Bardot en Isabelle Adjani had veroverd. Hij had niet de smoel van Alain Delon, maar hij had iets anders. Nadien stak ik mijn spaarcenten in stoffen en een buste en ging ik jurken maken voor klas- en buurtgenootjes. Caroline, Coralie, Christine – mijn moeder werd gek van alle meisjes die thuis over de vloer kwamen. (lacht) Maar dat is wel de essentie van wat ik doe: ik ben een ontwerper die wil verleiden.

Op school geloofde niemand me toen ik zei dat ik couturier in Parijs wilde worden. Een leraar gaf me zelfs de bijnaam Chanel.

Zeg me niet dat het niet gedaan kan worden. Dan ga ik er helemaal voor. In het provinciale dorp bij Nancy waar ik opgroeide, geloofde niemand me toen ik zei dat ik couturier in Parijs wilde worden. Een leerkracht noemde me zelfs Chanel, een bijnaam waarmee ik tot mijn zestiende rondliep. Jérôme, dat was een homo en die zou aids krijgen. Heel vervelend allemaal, maar dat heeft me ook veel kracht gegeven, een inwendig stemmetje dat zei ‘ik zal het jullie allemaal laten zien, connards‘.

Op de modeschool paste ik niet. Ik was zeventien en wilde mode maken zoals Jean Paul Gaultier en Thierry Mugler dat deden: creatief, fun en volgens de regels die ik al jaren verzon. Maar van mijn zelfgemaakte korsetten in plakband naar de traditionele werkwijze van Esmod in Parijs: dat was een grote stap, en zo verschrikkelijk saai. Ik wilde mijn vrijheid niet opgeven en zoals alle anderen zijn en dus liet ik me eruit gooien.

Ik wil niet in een bubbel leven. Toen ik op mijn 23ste mijn collectie lanceerde, leefde ik in een droomwereld: de pers was enthousiast, ik kreeg grote prijzen en mocht aan tafel aanschuiven met mensen als Sonia Rykiel, Kenzo en Karl Lagerfeld. Binnen het jaar zat ik outfits te bedenken met Michael Jackson. Allemaal zaken waarop ik totaal onvoorbereid was en die ik moeilijk met anderen kon delen. Toen kwamen Isabel en mijn zoon en dacht ik: wat zal ik straks doorgeven aan hem? De oppervlakkigheid van de mode en het idee dat een vingerknip volstaat, of eerder mijn jaren bij de scouts en mijn werkethiek? Het was alsof mijn zoon me net op tijd terugriep naar het echte leven.

Ik denk nog altijd dat je je plaats moet verdienen. Maar nu weet ik ook hoe hard ik ervoor gewerkt heb.

Ik heb lang gevreesd dat ik de boel belazerde. Omdat ik als autodidact niet het klassieke pad gevolgd had en omdat het succes zo plots kwam. Verdiende ik dat allemaal wel? Anderzijds heb ik altijd een gevoel van bestemming gehad: ik wist wat ik met mijn leven zou doen en waar ik zou uitkomen. Ik denk nog altijd dat je je plaats moet verdienen. Maar nu weet ik ook hoe hard ik ervoor gewerkt heb.

Een modeontwerper zou als een architect moeten zijn. Iemand die je levenswijze en behoeften in kaart brengt en dan iets maakt waarin je je goed en vrij voelt. Ik zie wat ik doe als een vorm van feminisme, maar dat is niet de norm. Sommige ontwerpers werken vooral vanuit een fantasie, een ideaalbeeld dat weinig te maken heeft met de vrouw in de straat.

Vroeger was Isabel ‘madame Dreyfuss’, nu ben ik ‘monsieur Marant’. Dat vind ik prima. We hebben een goed evenwicht gevonden en het enige wat telt is dat we daar zelf gelukkig mee zijn. Onder ons geven we elkaar ongezouten commentaar, maar samenwerken is een no-go. Dan pleegt een van de twee binnen het halfuur een moord met een kristallen asbak. (lacht)

Nu bestaat niet in de modewereld. Het gaat altijd over de toekomst: het volgende seizoen, je volgende project. Zelfs op vakantie zit ik voor de rest opstaat al te tuinieren. We hebben geen tijd te verliezen, denk ik altijd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content