Sinds het een democratisch land werd, is toerisme de belangrijkste inkomstenbron van Zuid-Afrika. Nog onontgonnen gebied is de Ooskaap, en die heeft heel wat te bieden: een ideaal klimaat, een prachtige natuur, onbekende wildparken. Apartheid bestaat er alleen nog voor zebra’s.

De weg langs de Indische Oceaan is afgezoomd met fijnbos en protea. Daarachter is de plantengroei zo weelderig dat het landschap één grote tuin lijkt. Gebladerte met de grijsgroene kleur van broccoli, andere kruinen hebben de tint van peterselie. Maar die weelde is niet voor lang: wij trekken het hete, droge binnenland in, naar de Karoo, het Hottentots voor ‘droog’.

“Hottentot,” zegt Sisa, onze Xhosa-gids en chauffeur, “dat is ook nog zoiets uit the olden days, net zoals ‘Bosjesmannen’ is het een minachtende, kleinerende benaming. Hottentotten zijn eigenlijk Khoi-Khoi, en Bosjesmannen zijn San. De San werden uitgemoord, de weinigen die overbleven, weken uit naar de Kalahariwoestijn in Botswana. Alle Khoi-Khoi-jongens en -mannen werden gedood, hun vrouwen geroofd en verkracht.”

Mondjesmaat geeft Sisa ons brokjes van de pijnlijke geschiedenis van zijn land, en om de haverklap zegt hij ” in the olden days“. Hij bedoelt daarmee de tijd vóór Nelson Mandela in april ’94 de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika won en apartheid helemaal werd afgeschaft.

In the olden days was dit een kafferboom,” wijst hij, “omdat er altijd zwarten in zijn schaduw zaten. Nu heet die koraalboom.” Voorbij Uitenhage – “joeteneetsj”, zegt Sisa, zoals alle niet-Afrikaanstaligen in Zuid-Afrika – rijden we aanvankelijk nog door een uitgestrekte purperen hei onder een weidse hemel: een azuurblauwe lucht met puur, hard licht. Daarna slinkt het groen tot er geen meer is: bloemen, bomen noch struiken. Tussen de stenen groeit alleen nog nors: een grijs, stug kruid dat zelfs de schapen niet eten. De woestenij is zo dor dat de kraaien hun nesten bouwen bovenop de telefoonpalen langs de eindeloos rechte, moordend hete wegen. Sisa: “Door die eentonigheid gebeuren er in dit land vreselijk veel verkeersongevallen: 500.000 per jaar, met 100.000 dodelijke slachtoffers. Uit verveling vallen mensen domweg in slaap achter het stuur.” Hij niet. Ondanks het feit dat de rit die vier uur zou duren, in werkelijkheid acht uur in beslag neemt, blijft hij waakzaam.

Het is aardedonker als we in the middle of nowhere overstappen in de oude 4X4 Land Cruiser van Cristopher Cawood. Nóg eens bijna een uur rijden over bobbels, putten en bulten en dan zijn we eindelijk in Southern Cross. Uitgedroogd, stoffig, doodmoe. De braaivleis met black springbok en black wildebees onder de stralende sterren maakt veel goed. En de nacht nog meer. Slapen in een echt, eeuwenoud bed in een tent die alle geuren, de stilte en de geluiden van the bush doorlaat. Een tent waarvan het grondzeil bedekt is met tapijten, een tent die ook een badkamer heeft met douche en toilet. Pure luxe.

’s Ochtends zitten ook Patti, Christophers moeder, en Richard, zijn jongste broer, mee aan het ontbijt. Richard reikt alles aan met twee handen tegelijk. “Van de Zoeloes geleerd”, verklaart hij. “Het betekent: ‘Ik ben betrouwbaar, ik draag geen wapen.'”

Patti en haar man Michael waren verwoede en professionele jagers, en dat is hun buitenhuis aan te zien: schedels en geweien aan de muren, halve, opgezette buffels op de veranda.

“De Cawoods wonen hier al sinds 1843”, zegt Patti. “Ze kwamen in 1820 uit Groot-Brittannië en hebben hier fortuin gemaakt, onder andere met diamantmijnen in Kimberley. In 1843 kocht een Cawood deze lap grond, 100.000 acres ( 40.470 hectare) voor 3000 Britse pond.”

Patti woont wat verder, in het dal, in een historisch settler’s house, met oude schilderijen van voorvaderen aan de muren, krakende geboende vloeren en wildtrofeeën her en der.

Patti, een pronte, potige en Dallas-blonde madam, was met Southern Cross begonnen: één tent, voor haar vier kinderen. Jarenlang beheerde ze het domein met ijzeren hand, zeker nadat haar man bij een ongeval om het leven was gekomen. “In Zuid-Afrika was ik de eerste vrouw in de safaribusiness”, vertelt ze trots. “Van oudsher waren hier, zoals op alle boerderijen in de Groot Karoo, merinoschapen en angorageiten.”

Maar Patti deed de schapen en geiten weg, ze nam gazellen en struisvogels in de plaats. Haar schoonvader had eerder iets dergelijks geprobeerd. Hij bracht vier giraffes naar Southern Cross, maar dat was geen succes: drie waren er binnen de week dood, wegens ongeschikt voedsel en een ongunstig klimaat. Eén bleef leven, tot hij bij het eerste onweer werd doodgebliksemd. En er zijn er nog geen nieuwe, dat is het volgende punt op de agenda.

Christopher neemt ons mee voor een hobbelige rit. Onderweg wijst hij: zebra, bobbejaan, blesbok, spiesbok, bontebok, bosvark, eland, gemsbok,klipspringer, wildebees, buffel, koedoe , hartebees, springbok. Witte vlekken op de rotsen noemt hij plassies van die dassies. Ook alle vogels kent hij bij naam: de arend met flexibele knieën is een black eagle, en hij zegt wat er wel is maar we niet zien: secretarisvogel, hadida, ooievaar, gier, valk en frankolijn. Adembenemende vergezichten, een amfitheater van bergen met daartussen laagland, Karoo bush. Bij een acacia met grote witte stekels zegt hij: “Dit is Sarie Marais se doringboom.”

De jeep klimt hoger en hoger, en zover we kunnen kijken: het is allemaal van Cawood. “Tienduizend acres”, zegt Christopher. “In de loop der tijden werden de 100.000 acres verdeeld door erfenissen en ruzies. Maar 10.000 is nog meer dan genoeg”, lacht hij. “Hierboven hebben we andere zebra’s dan beneden. De gewone zijn burchelli-zebra’s, ze hebben strepen om de buik, wit-zwart-bruin. De Cape mountain-zebra die hierboven leeft, heeft een witte buik en is een beschermde diersoort. Beide soorten worden strikt gescheiden, de rassen moeten zuiver blijven. Apartheid bestaat in Zuid-Afrika alleen nog voor zebra’s”, lacht hij.

“Na de afschaffing van de apartheid is er veel veranderd. In theorie is iedereen nu gelijk, maar zwarten en kleurlingen hebben nog een ontzettend grote achterstand in te halen. Ik las dat het wel zeven generaties kan duren voor de sporen van de decennialange apartheid verdwenen zijn.”

Richard, de broer die geen wapens draagt, bezit er toch minstens één: Calibur, een pitbull. Als we plots oog in oog staan met vijf jakhalzen, zegt Richard strak: “Ze doden onze gazellen.” Calibur trekt aan de lijn en gromt, maar Richard houdt hem tegen: niet nu, niet waar bezoekers bij zijn. Als de jeep ons in het tentenkamp heeft afgezet, verdwijnt Richard meteen weer met Calibur in de jeep.

Een ander privé-wildpark, Shamwari, is nog uitgestrekter dan Southern Cross en ziet het ook grootser: Shamwari heeft The Big Five: leeuw, luipaard, olifant, neushoorn en buffel. Maar die kwamen er niet vanzelf. De leeuw bijvoorbeeld was hier al 150 jaar uitgestorven. Nu zijn er weer leeuwen, zes stuks, en het is gespannen wachten tot ze zich voortplanten.

Ranger Douglas, een rijzige blonde kerel, korte broek, gespierde en gebruinde kuiten: “Het is ingewikkeld om dieren te verhuizen. Er zijn zoveel dingen waaraan je moet denken. Ter illustratie: een paar jaar geleden kochten we een aantal jonge olifanten. In grote, open kooien lieten we ze wennen aan hun nieuwe omgeving. Maar toen we ze vrijlieten, verdwenen ze meteen in een uithoek van het reservaat en waren er niet meer uit te krijgen. We groeven een drinkplas uit op een plek waar bezoekers de olifanten wel kunnen zien, maar als hun dorst gelest was, liepen ze meteen terug naar hun hoekje. We haalden er specialisten bij: wat the hell deden we verkeerd? Het antwoord was simpel: het waren allemaal jonge dieren, niet een van hen kon de leiding van de groep op zich nemen. Nadat we nieuwe, oudere olifanten hadden aangekocht, was het probleem opgelost. Nu trekt de kudde door het hele park.”

Ook de neushoorns zijn in Shamwari aangevoerd: veertien witte en twaalf zwarte. Eén exemplaar kost 300.000 rand, 1,8 miljoen frank, een bedrag waar je een heel chique auto voor koopt.

Douglas: “De termen witte en zwarte neushoorn zijn misleidend, ze zijn allebei grijs. Het verschil zit ‘m in de muil. De witte neushoorn heeft een brede, platte, vierkante lip om mee te grazen. De zwarte heeft een puntige lange snuit om bladeren van bomen af te knabbelen. Men noemde de grazende soort ‘wijdemondneushoorn’, maar de Britten dachten dat die ‘wijde’ een verkeerde schrijfwijze was van white. Vandaar.”

Volgens Douglas en anderen die het kunnen weten, ligt in de Ooskaap dé toekomst van de safari: de streek is vrij van malaria, en er is geen enkele inenting tegen tropische ziekten nodig. Na de apartheid en de bijbehorende wereldwijde boycot, is Zuid-Afrika ook een zeer aantrekkelijke reisbestemming. Het toerisme is een van de snelst groeiende industrieën in Zuid-Afrika. En volgens Douglas zeker niet vanwege de kilometerslange gouden, ongerepte stranden, maar door het ecotoerisme, de nationale parken, en de privé-wildreservaten waar de plaatselijke bevolking betrokken is bij het behoud van natuur.

Door de uitgestrektheid en de leegte lijkt de Ooskaap één groot nationaal park. Ook Graaff-Reinet, de derde oudste stad van het land, ligt midden in een natuurreservaat, in een bocht van de Sondagrivier. Soms komen er zelfs wilde dieren in het centrum, laatst stond er nog maar eens een buffel op de veranda van de apotheker.

Van daaruit zie je in de verte Driekoppe, Kompasberg, Sneeuberge, Drakensberge. En vlakbij ligt de Vallei van Verlatenheid die een wonderlijk schouwspel oplevert van wat de natuurelementen veroorzaken in miljoenen jaren zonder menselijke ingrepen: oneindige stilte, hoge pieken, diepe kloven en grappige waarschuwingen bij de rand van een afgrond: moenie eers dink daar aan nie om klippe af te gooi nie. Met andere woorden: het is ten strengste verboden stenen naar beneden te gooien.

Graaff-Reinet is een wit, stil stadje in het hart van de Karoo, met tweehonderd huizen die in hun oorspronkelijke Victoriaanse of Kaaps-Hollandse staat zijn gerestaureerd. De veranda’s hebben allemaal broekieskant aan het afdak: houtwerk als van een kanten vrouwenbroekje. De brede lanen staan vol lila jacaranda’s en ook de bougainvilles bloeien volop. Het stadje werd in 1794 gesticht door Jacobus van den Graaff, gouverneur van Kaapstad, als burcht tegen ‘vijandige inboorlingen’. Hij gaf het zijn eigen naam en – na het streepje – die van zijn eega. Destijds was je per ossewa vanuit Kaapstad zes weken onderweg naar Graaff-Reinet, en ook tijdens de Grote Trek waagden blanken zich nooit dieper in het binnenland. Nu telt het stadje 35.000 inwoners en voor hen zijn er 53 kerken van alle mogelijke christelijke gezindten, van Neder-Duits Gereformeerd tot gospelkerken.

In het oude hotel Drostdy in Graaff-Reinet eten we boontjiessop en kerrievis met boerpompoen en patat, en melktert na. Behalve die kerrievis klinkt dat menu nogal Hollands – melktaart!- maar de Zuid-Afrikaanse keuken is doorspekt van invloeden uit alle windstreken; oost, west, Afrikaans… Elke kok of kokkin heeft er een bijzondere manier om alles te kruiden met hete pepers, nootmuskaat, kaneel en kruidnagel. Culinaire avonturiers vinden, na enig zoeken weliswaar, plaatselijke specialiteiten als mopani-wormen, tshuku (gebakken termieten) xi fu fu nu nu (geroosterde mestkeverlarven). Wij houden het liever wat klassieker en verkiezen wild uit eigen tuin op de braai. Of bobotie: gehakt van rund of schaap en kerrie met gedroogde abrikozen of perziken, rozijnen en kokos; of potjiekos: een stoofpotje met groenten.

Wat wijn betreft, is er een wereldvermaard aanbod. En dat is zeker niet recent. De Hollanders brachten vanaf de 16de eeuw geregeld bezoekjes aan Zuid-Afrika: op weg naar hun Oost-Indische kolonie, nu Indonesië, deden ze Zuid-Afrika aan om verse groenten, fruit en vlees in te slaan. In 1652 maakte Jan van Riebeeck een vaste vestiging op Kaap De Goede Hoop en plantte er meteen de eerste wijnstokken. Zeven jaar later schreef hij in zijn dagboek: “Vandaag, prijs de Heer, is er voor de eerste keer wijn gemaakt van Kaapse druiven.”

Ook de havenstad Port Elisabeth ligt gedeeltelijk in een natuurreservaat. Zesduizend universiteitsstudenten leven er tussen antilope en springbokke. In the olden days was de universiteit vir slegs blankes en werden alle cursussen in het Afrikaans gegeven. Nu is de voertaal Engels en is de universiteit toegankelijk voor iedereen die het kan betalen. En naar onze normen valt dat mee: 6000 tot 10.000 rand (x6) per schooljaar. Alles, ook huisvesting, inbegrepen.

Friendly city staat op de nummerplaten van de auto’s in PE, ‘ pie-ie‘ zoals Zuid-Afrikanen Port Elisabeth noemen. En de stad ziet er ook vriendelijk uit: witte stranden aan een diepblauwe zee, licht en netjes, ruim en zonnig. Op de brede avenues rijden weinig of geen auto’s.

Maar de stad heeft ongeveer 400.000 inwoners, en driekwart daarvan woont in townships, die veel minder friendly zijn: er is geen stromend water, er zijn geen wc’s, maar er is wel veel aids, alcoholisme en tbc.

“In tegenstelling tot bijvoorbeeld die van Johannesburg zijn de townships van Port Elisabeth rustig”, zegt Ted, die stadsgids is van PE en ons meeneemt naar New Brighton. “Er wonen overwegend Xhosa, er is een politieke eenheid, iedereen is lid van het ANC.”

In the olden days waren townships vir slegs nie blankes: verboden terrein voor blanken. En zwarten en bruinmense moesten in hun township blijven tussen negen uur ’s avonds en zes uur ’s ochtends. Er stonden felle schijnwerpers op gericht en er cirkelden aanhoudend helikopters boven om de kaffers, de swartes en de darkies in de gaten te houden. Na de afschaffing van de apartheid wilde de bevolking van de townships die schijnwerpers het liefst behouden, maar dan met minder sterke lampen erin, zodat ze nu toch ten minste straatverlichting hebben. En veruit de meeste zwarten bleven er wonen. Hoewel ze mogen gaan en staan en wonen waar ze willen, blijven ze liever in een township: “Dit is onze cultuur”, zegt Ted. Vroeger moesten ook zwarte miljonairs in een township wonen, en arme blanken in de blanke wijken. Nu wonen er ook blanken in de townships, ook in New Brighton dat ommuurd is met betonnen platen met prikkeldraad bovenop waaraan plastic rommel slingert. De lieflijkheid van PE is in deze woonwijk ver te zoeken. Haveloze jongens voetballen op een groot plein tussen troep en afval. In een golfplaten stulpje staat een vrouw in een pan te roeren in een keuken van nog geen halve voorschoot groot.

“Er is veel werkloosheid en armoede onder de bevolking”, zegt Ted. “Maar iedereen krijgt een pensioen van 550 rand, en vaak is oma op die manier de enige kostwinner van de familie. Mandela wil hen helpen. Hij stelt eenvoudige huizen van betonblokken ter beschikking van wie minder dan achthonderd rand verdient. Na acht jaar huren worden ze vanzelf eigenaar, maar er zijn nog altijd veel te weinig van dergelijke Mandela-woningen.”

Zelfs op de vuilnisbelt van New Brighton wonen mensen: vluchtelingen uit andere delen van Afrika. Ze vormen een nieuw probleem waar niemand raad mee weet. Soms worden ze zelfs gelyncht door zwarte Zuid-Afrikanen. Die hebben zelf al niks, en vrezen dat de vluchtelingen nog van alles komen afpakken.

Bij Kwekwe’s Tavern staan auto’s voor de deur, binnen zitten uitsluitend mannen, velen met een gsm in de achterzak van hun jeans. Het zijn ingenieurs, managers en kunstenaars, en ze zijn blij met ons bezoek: “Europeanen die naar Kwekwe’s komen, het is voor ons de enige manier om contact te hebben met Europa”, zegt er één die lichtjes aangeschoten is.

Ted: “Vroeger mochten wij geen bier kopen in blanke winkels, daarom doken in townships overal shebeens op: illegale pubs. Toen we wel drank mochten kopen, wilden we dat niet doen omdat de taksen dan toch naar de Zuid-Afrikaanse staat gingen. We hebben nog altijd onze eigen shebeens.”

Teds moeder was een van de 7000 zwarten die in 1960 uit PE was verjaagd. ” Kwerzakhele heette die operatie: bouw het zelf. De Zuid-Afrikaanse bevolking was al lukraak opgesplitst in artificiële volkeren. Mensen bij wie een potlood in hun kapsel bleef vastzitten, beoordeelden ze als zwart of minstens kleurling. In ’60 werden de huizen van zwarten, kleurlingen en Aziaten in brand gestoken of vernield door bulldozers. Die mensen werden verwezen naar townships of naar homelands, thuislanden: onherbergzame streken, zonder werkgelegenheid, zonder elektriciteit, drinkbaar water of woningen. Nog steeds is in Zuid-Afrika tachtig procent van het land eigendom van blanken, terwijl zij amper vijftien procent van de bevolking uitmaken.”

Zijn ze dan niet kwaad op de blanken, haten ze hen niet om wat ze hen hebben aangedaan? “Nee”, zegt Ted. “Wij staan niet vijandig tegenover blanken. Wij zijn niet boos op hen, wel op het systeem dat blanke Zuid-Afrikanen hadden ingesteld. Maar wij kijken niet meer naar het verleden, alleen naar de toekomst, en the future isbright.” Wij helpen het hopen.

Tekst en foto’s: Griet Schrauwen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content