Dit sobere, classicistische landhuis dateert uit het begin van de vorige eeuw. “Luchtig en niet opdringerig, het past perfect bij onze huidige levensstijl”, zegt bewoner-architect Bernard Declerck.

Aarsele ligt op niemands weg, in de buurt van het West-Vlaamse Tielt, bijna op de grens met Oost-Vlaanderen. Het landschap glooit er lichtjes maar is niet echt schilderachtig. Daarom staan er weinig weekendhuizen en blijft dit een echte landbouwstreek. Maar ook dit dorp heeft aan landelijkheid ingeboet. Architect Bernard Declerck hing in zijn woning vooroorlogse foto’s op van de streek, met oude gebouwen en forse bomen. De Golden Sixties deden hier menige boerenwoonst plaats ruimen voor een nette sleutel-op-de-deur.

Het huis van Declerck ontsnapte aan dit kwalijke intermezzo. In veel Vlaamse, Brabantse en Limburgse dorpen werden van het einde van de 18de tot diep in de 19de eeuw dergelijke veeleer monumentale woningen gebouwd, voor industriëlen. Pas later kwamen er dokters of advocaten in wonen – meestal afstammelingen van de bouwheren – die zich door de welstand universitaire studies konden veroorloven. Die bouwheren kwamen doorgaans uit de lage middenklasse, en kregen in de revolutionaire tijd van de late 18de en de vroege 19de eeuw kans op sociale promotie dankzij handel en nijverheid.

Dit verklaart voor een deel de architectuur van het huis van Declerck, dat bestemd was voor een olieslager. De classicistische stijl herinnert aan de grotere stadshotels en landhuizen van de adel uit de 18de eeuw. Zo ook het grondplan met een middengang met aanpalende salons, gescheiden van het woon- en werkgedeelte van het personeel. Hiermee trachtten deze nieuwe rijken de status van de adel wat te evenaren.

Zo megalomaan was de olieslager nu ook weer niet, want hoewel vrij imposant van gevel, blijft de rest van het huis op mensenmaat. “Het is niet overdreven pompeus gedecoreerd met metershoge plafonds of een overdaad aan stuc en marmer. De vertrekken zijn niet eens zo ruim en de deuren niet eens zo hoog, maar mooi breed. Zelfs de trap is gewoon”, merkt Bernard Declerck tevreden op. Daarvoor is de bouwtijd van betekenis, rond 1830, toen het classicisme aan een laatste grote bloei toe was.

Vijftien jaar later ging de landelijke artisanale architectuurtraditie teloor om diverse redenen. Tot dan werd er meestal gebouwd met een aannemer-architect, een ambachtsman dus, nadien verschenen er meer geschoolde architecten. Zij hadden minder voeling met de traditie en experimenteerden met nieuwe stijlen, geplukt uit de hele kunstgeschiedenis. Vanaf 1850 geraakten meer historische stijlen in trek. Ze verdrongen het zuivere classicisme. Na 1850 was er de opgang van de industriële bouwmaterialen. Om al deze redenen verschilt de woning van Declerck nauwelijks van zijn 18de-eeuwse voorbeelden. Het huis kan trouwens best nog zijn gebouwd door een aannemer die al rond 1790 actief was. De proporties en de decoratie doen dat vermoeden: hier en daar zijn er sporen van de directoirestijl die net na de Franse Revolutie furore maakte.

Declerck is een buitenbeentje: het is niet vanzelfsprekend dat een architect vandaag resoluut kiest voor klassiek. “Als ik met nieuwe materialen bouw, moeten ze mooi verouderen. Ik werk ook veel met oude materialen, die op zich al fraai zijn. Ik heb een voorliefde voor oude huizen. Dat is al zo van kindsbeen af, van toen ik met mijn ouders op reis ging en ruim de kans kreeg om antieke gebouwen te bewonderen. Ook nu nog put ik daar inspiratie uit.”

“Als er in de buurt oude panden worden verkocht, ga ik toch eens kijken, niet om ze te kopen, maar omdat ik dat interessant vind. Ik ben dus ook naar de hogeschool gestapt om wat over oude architectuur te leren. Maar ik moest er tot mijn verbazing constateren dat er geen belang meer wordt gehecht aan de traditie. Je moet er permanent alles opnieuw uitvinden, terwijl je dat volgens mij pas goed kunt als je op de hoogte bent van wat er vroeger allemaal werd verwezenlijkt. Zo hebben vele vooroorlogse modernisten wel degelijk een klassieke opleiding genoten.”

Bernard Declerck wordt vooral door landelijke architectuur geboeid. “Maar jammer genoeg droogt deze inspiratiebron op, vermits vele mooie hoeven verdwenen zijn. Wat rest, wordt doorgaans afschuwelijk verbouwd. Gelukkig treedt stedenbouw tegenwoordig strenger op, waardoor de uitbreiding van de volumes wordt beperkt. Ik hou ook niet van het vermengen van stijlen. Op de buiten zie je nogal wat hoeven met een moderne aanbouw met een plat dak. Dat past niet. Ik hou niet zo van die garagearchitectuur. In grote delen van Europa, zoals Frankrijk, Italië of Engeland, zie je die ook niet. Zeker in Zuid-Engeland wordt er nog gebouwd met de proporties van vroeger. Dat hebben wij hier even gehad na de Eerste Wereldoorlog met de heropbouw van de Westhoek, waar toen mooie boerderijen in oude stijl werden opgetrokken. Met een gordel van bomen errond zijn dat parels, maar jammer genoeg staan ze zelden in het groen.”

Voor deze architect gaat het om veel meer dan architectuur alleen. Hij vindt de landschapszorg minstens zo belangrijk. Dat merk je ook aan deze woning: architectuur, decoratie en tuin vormen een harmonieus geheel.

“Toen ik dit huis kocht, vertelde ik aan mijn familie dat het instapklaar was”, zegt Bernard Declerck. “De werkelijkheid was natuurlijk anders, maar ik was gewoon weg van de schoonheid en keek even niet naar wat er nog allemaal moest gebeuren.”

Alles werd grondig gerenoveerd, aangepast aan de huidige noden, maar amper verbouwd. “Hier en daar werd er iets verwijderd om de originele architectuur beter tot haar recht te laten komen. In de keuken en de eetkamer was er wat art-decodecoratie die hier niet past. Het boograam behield ik wel, omdat je van daaruit zo goed van de tuin kan genieten. Ook tal van vloeren hebben we behouden. Ze zijn maar vooroorlogs, maar passen hier wel.”

De rest van de decoratie werd zorgvuldig opgeknapt en kleurrijk geschilderd. De kleine voorkamers aan de straatkant kregen wat extra versiering. “We hebben er gezellige zitkamers van gemaakt. In de muurkast zit de tv, ze is gemaakt van deuren die we op zolder vonden”, zegt Declerck. De vooroorlogse keuken ruimde plaats voor een modern kookhuis met een landelijk karakter. De grote werktafel werd met Marokkaanse zelliges betegeld. Er kwam ook een ouderwetse maar praktische achterkeuken met een arduinen gootsteen.

“Voor de rest werd alles gerestaureerd en hergebruikt. Met uitzondering van de vensterramen met de bijhorende luiken, die werden gekopieerd. Deze luiken zijn goed als zonwering en zorgen in huis voor een onbeschrijfelijke sfeer. Als de zon erop schijnt, komt er wat diffuus licht binnen, waardoor je je hier in het zuiden waant. Dat allemaal bepaalt de kracht van deze woning. Hier ben ik een ontspannen man en doe ik inspiratie op.”

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content