Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Voor onze tiende reeks zomerwandelingen stappen we over de grenzen van Vlaanderen. Eerste bestemming is Namen, de nieuwe hoofdstad van Wallonië.

Pierre Darge / Foto’s : Elisabeth Broekaert

HET IS OPVALLEND HOE VLAANDEREN, zonder het te beseffen, wegschuift van het Franstalige landsgedeelte. Een stad als Namen roept nauwelijks nog associaties op. Behalve dan met de citadel, waar het echte leven al eeuwen verdwenen is, en die veeleer een monumentale dan een verfijnde aanblik biedt. Toch is de bescheiden, kleinschalige hoofdstad van het Waalse gewest een zeer menselijke stad met een gezellig hart, intieme straatjes en pleintjes. De passie van de bewoners voor lekker eten en drinken is gekend.

Wie vanaf het station door de rue de Fer en de rue de l’Ange loopt de as waar de meeste winkels gevestigd zijn en die op de place de l’Ange uitkomt vindt aan de rechterkant het verkeersvrije, historische gedeelte. Daar zijn de jongste jaren tal van huizen gerenoveerd en in de steegjes zijn boekhandels en antiekzaken als paddestoelen uit de grond geschoten. Zo is een ouderwetse gezelligheid ontstaan die men alleen nog vindt in kleine steden op mensenmaat. In de rue de la Croix, die naar de Saint-Loup-kerk leidt, treft men nog fraaie houten etalages aan, maar ook de Librairie Ancienne met zijn stoffige interieur en de Salle de Vente Sainte Rita, waar het porselein schouder aan schouder staat met rommel van mindere kwaliteit. Daar vind je ook juwelier Willaert met zijn heerlijk ouderwetse voorgevel, en de Comptoir de l’Oliviat. Allemaal zaken die een mooi beeld oproepen van de tijd van toen.

Het opkalefateren van de oude binnenstad heeft, zoals vaker gebeurt, heel wat minderbedeelden verjaagd omdat de huurprijzen zijn omhooggeschoten, maar qua uitzicht is het stadsdeel een voltreffer geworden. Sommige handelaars hebben echt werk gemaakt van de gebouwen die stonden te verkommeren. De voormalige verkoopzaal tegenover de Jezuïetenkerk van Saint-Loup bijvoorbeeld die tot de gaafste barokmonumenten in het land wordt gerekend werd tot het boeiende café-restaurant Grand Café Saint-Loup omgevormd.

Wie een beetje rondsnuffelt, vindt zelf wel andere voorbeelden van handel-op-mensenmaat, zoals het smalle, in warmgeel gestoken theehuis Les Gourmands et les Autres in de rue Haute-Marcelle. Naast talloze theesoorten wordt er ook gebak geserveerd, met als toetje nog een vriendelijk woord. Ook die straat groeide de jongste jaren uit tot een levendige verbindingsweg in het oude stadsdeel.

Een concentratie van drank- en eetgelegenheden vindt men op de Groentenmarkt waar het oudste café van de stad, Le Ratin Tot (Waals dialect voor j’attends toujours) het meest bekende, maar niet het mooiste is. Het plein wordt overschaduwd door de oudste kerk van de stad waarvan de vorm een beetje weggemoffeld zit achter de kleine huisjes die ertegenaan werden gebouwd, en die het geheel een pittoreske kleur geven. Wie onder het stappen een beetje rondkijkt, ontwaart her en der de zeldzaam wordende gevelstenen, maar ook curiosa zoals de toegangspoort tot het zondagsschooltje, een privé-initiatief waardoor de armsten der armen ’s zondags wat onderwijs konden volgen en ook nog een sous en een stuk brood kregen toegestopt.

Een aardig stukje Namen strekt zich ook uit langs de noordelijke oever van de Samber. De kade ligt er nu nog stilletjes en soms wat vervallen bij, wachtend op privé-initiatieven om dit unieke stadsdeel helemaal uit de steigers te helpen. Maar dat kan nauwelijks uitblijven nu de rue des Brasseurs, die er parallel mee loopt, van alle kanten geprezen wordt om haar geslaagde restauratie.

Dichtbij de samenvloeiing van Maas en Samber rest nog wel de fraaie porte de Sambre et Meuse, de voormalige toegangspoort tot de graanmarkt, en daarbij aansluitend het gebouw waar het archeologisch museum is gevestigd. Beide monumenten laten iets zien van het vroegere kader van de stad, toen de uitstraling beslist veel groter was dan vandaag. Maar de spijt om wat verloren is gegaan, heeft de stedelingen wel wat laat aangegrepen. Op de place d’Armes is men inmiddels bezig met opgravingen naar het verleden, al biedt zo’n put, geruggensteund door het parlementsgebouw en het achterliggende belfort, niet meteen een fraaie aanblik.

Ook op de Grognon, het in een punt uitlopende gedeelte tussen Samber en Maas, waar het erfgoed een paar tientallen jaren geleden nog met bekwame spoed tegen de grond werd gegooid om plaats te maken voor parkeergelegenheid, zit de schrik voor verder vernieuwen erin. Men is er naarstig op zoek naar overblijfselen van het verleden, en de site werd alvast door de stadsbewoners afgewezen als ankerplaats voor het fameuze ontwerp van Mario Botta voor het Waalse parlement.

Een deel van het toch roemrijke verleden zit weggestopt in de acht musea die de stad rijk is en waarvan vooral het Hôtel de Groesbeeck de Croix ons persoonlijk bijzonder aansprak. Het gebouw in de rue Joseph Saintraint werd tussen 1751 en 1753 voor rekening van graaf Alexandre-François de Groesbeeck opgetrokken rond een bestaande refuge van de abdij van Villers. Het geeft een schitterend beeld van het 18de-eeuwse leven in de betere kringen. Binnen het gebouw werden zowel het zoeken naar een zekere intimiteit weerspiegeld in kleine appartementen, boudoirs en alkoven , als de behoefte aan een zekere functionaliteit verenigd. Het pand, dat in 1935 door de stad werd aangekocht, is bovendien interessant omwille van de muurdecoratie : men vindt er zowel de altijd warme lambrisering, bijzondere kostbare wandtapijten uit Oudenaarde, als met leder bezette muren of zelfs een zeldzaam voorbeeld van beschilderd behang. Aan de muren hangen talrijke schilderijen, waaronder vele die de verschillende belegeringen van de stad in beeld brengen, en die eraan herinneren dat Namen maar zelden van vreemde aanvallen gespaard bleef. De vrienden van het hotel brachten nog een hele reeks kunstvoorwerpen uit het Naamse samen, waaronder een aantal meubels, maar ook de collecties koffiekannen, bonbonnières en suikerpotten, gemaakt door lokale zilversmeden, zijn zeker het bekijken waard. De verzameling kristal verwijst dan weer naar de belangrijke plaats die Namen op dat gebied innnam.

In de 18de en 19de eeuw was de stad het belangrijkste centrum van glaskunst van het land en bekende glasblazerijen, zoals die van Zoude en Vonêche, verwierven zelfs een gedegen internationale faam.

Achteraan bevindt zich een symmetrische tuin, aangelegd volgens de regels van de Franse tuinkunst, die het huis extra reliëf geeft. Het tikje Engelse romantiek dat uitgaat van de tulipier zorgt daarbij voor een prettig accent.

Wie zich aangetrokken voelt tot het kunstambacht, kan in Namen niet om het werk van Hugues de Walcourt heen. Het maakt het grootste deel uit van de schat van Hugo d’Oignies die bewaard wordt in het Onze-Lieve-Vrouw-Instituut in de rue J. Billiart, in het stadscentrum. De goudsmid was de jongste van vier broers, die na de dood van hun vader besloten al hun bezittingen te verkopen om een klooster te stichten langs de oevers van de Samber. Terwijl de oudsten in Oignies hun priorij oprichtten, doorliep Hugues verschillende opleidingen in diverse gereputeerde ateliers langsheen de Maas. Eens de goudsmeedkunst onder de knie, legde hij zich onder meer toe op het ontwerpen van kastjes voor de relikwieën die door Jacques de Vitry in het begin van de 12de eeuw werden meegebracht. De kunstwerken zijn zowel omwille van hun spirituele als omwille van hun artistieke kwaliteiten van groot belang, waarbij o.m. de bijzondere finesse van het filigraan in het oog springt. Het evangelieboek dat de Walcourt tussen 1230 en 1240 op een zeer verfijnde manier wist in te pakken, wordt als een synthese van zijn werk beschouwd.

Wie aangegrepen wordt door de hoogtepunten van religieuze kunst, kan ook terecht in het Diocesaans Museum waar de ?schat van de kathedraal? wordt bewaard.

Van een heel andere allure, maar eveneens ondergebracht in een 18de-eeuws hôtel de maître, is het Felicien Rops-museum dat al flink wat bezoekers naar het historische centrum trok. De schilder/etser, die in 1833 op een steenworp van het huidige museum werd geboren, volgde les aan de Université Libre de Bruxelles en kwam er in contact met tal van intellectuelen. In die periode leerde hij o.m. de schrijver Charles De Coster kennen, voor wie hij de illustraties bij de legende van Tijl Uilenspiegel maakte. Kort daarop ontmoette hij ook Charles Baudelaire die tussen 1864 en 1866 noodgedwongen in ons land verbleef en er onder meer inspiratie opdeed voor zijn vlijmscherpe Pauvre Belgique. Voor de Franse dichter maakte Rops onder meer het frontispice van Epaves. De Naamse kunstenaar, wiens centrale thema zonder twijfel de vrouw was, vestigde zich in 1874 definitief in Parijs, waar hij bevriend geraakte met Paul Verlaine en Mallarmé. Naast zijn etswerk, schilderde hij ook landschappen. Dankzij het mecenaat van graaf Ferdinand Visart de Bocarmé kon het museum in 1964 worden opgericht. Met de steun van de provincie Namen werd het door voortdurende oordeelkundige aankopen verder gestoffeerd. Ook de Franse Gemeenschap liet zich daarbij niet onbetuigd, zodat er momenteel zo’n duizend werken van Félicien Rops zijn ondergebracht. Tweehonderd zestig ervan worden permanent geëxposeerd. Op het gelijkvloers is bovendien plaats voorzien voor tijdelijke tentoonstellingen. De achterliggende, voormalige koffiebranderij wordt intussen in gereedheid gebracht voor een nog ruimer aanbod.

Wie een beetje terug wil in de geschiedenis van de stad, moet ook langsgaan in het 140 jaar oude archeologisch museum. Een schitterende maquette geeft er een bijzonder accuraat beeld van Namen rond 1750. Het betreft weliswaar een kopie van het origineel dat tussen 1747 en 1751 door Larcher d’Aubancourt werd verwezenlijkt, maar het kijkplezier is er niet minder om. Daarnaast worden er voorwerpen uit de prehistorie, uit de Gallo-Romeinse en uit de Merovingische periode bewaard. Vooral de graven uit de laat-Romeinse en Merovingische tijd worden door kenners zeer naar waarde geschat.

Wie Namen bezoekt, botst vroeg of laat onvermijdelijk op de citadel. Het monumentale bouwwerk kan bezwaarlijk mooi worden genoemd, maar overheerst het stadsbeeld dermate dat men er niet omheen kan. Eigenlijk gaat het om een van de meest indrukwekkende versterkingen in Europa, gelegen in een park van pakweg 80 hectare, en dat op de plaats waar de Romeinse veldheer Julius Caesar het oppidum van de Aduatieken in 57 v.C. zou belegerd hebben. Van het gravenkasteel uit de 12de en 13de eeuw blijft weinig overeind, maar de versterkingen die vanaf de 16de eeuw werden uitgebouwd en door Vauban in de 17de eeuw werden voltooid, zijn nog goed te zien. Dat geldt ook voor de definitieve vorm die de Hollanders er tijdens hun bewind uitbouwden. Een en ander valt overigens perfect te onderscheiden op voornoemde maquette in het archeologisch museum, zodat wie zich een beetje wil inleven in heden en verleden van de stad, en bereid is daartoe de tijd te nemen, tussen Samber en Maas perfect aan zijn trekken komt.

Boven links : de mooie Franse tuin geeft het 18de-eeuwse Hôtel de Groesbeeck de Croix extra charme. Rechts : ouderwetse gezelligheid in de historische binnenstad. Onder : het sfeervol opgeknapte Grand Café Saint-Loup in de rue du Collège.

De quai des Joghiers langs de Samber ligt er stil en wat vervallen bij. Onder links : de rue de la Croix, met haar fraaie oude etalages, geeft een mooi beeld van de tijd van toen. Rechts : de pont de France verbindt de Oude kade met het centrum, vlakbij het punt waar Samber en Maas samenvloeien.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content