Het voetgangersdomein is flink uitgebreid, en het middeleeuwse begijnhof blijft een oord van stilte. Bourgondisch, noemen de bewoners zichzelf. Breda is voor hen de meest noordelijke stad van Zuid-Europa.

Griet Schrauwen / Foto’s : Lieve Blancquaert

BREDA IS EEN EN AL VERBOUWING. Bergen zand en stapels stenen op de stoep, geulen en gaten in anders rustige straten. Pleinen en plantsoenen worden gerenoveerd, leidingen vernieuwd, oude gevels krijgen een opknapbeurt. ?Tegen half augustus zijn al die werken klaar?, probeert Ank een dreunende drilboor te overstemmen, en ze wacht om verder te praten tot de machine even zwijgt. Ank, een lankmoedige, zachtaardige dame van middelbare leeftijd, is VVV-hostess. Stadsgids, in het Nederlands van Vlaanderen.

In de loop der tijden is er voortdurend gesloopt en vertimmerd aan Breda, en het resultaat was niet altijd even fraai. Vooral in de jaren ’60 en ’70 liep het de spuigaten uit, met de lelijkheid eigen aan die periode. Het oude centrum moest per se toegankelijk zijn voor autoverkeer, en het oude haventje werd dichtgegooid om er een parkeergarage te bouwen. De historische schoonheid van de buurt was om zeep, alle proporties waren zoek. Omwille van het hap-snapbeleid noemden de burgers hun stad een monumentenafbraakstad. Vanaf de jaren ’80 groeide het protest tegen de sloop en stelde Breda alles in het werk om te redden wat er nog te redden viel. Onder druk van de stichting Breda, houd je hart vast werd het autoverkeer weer uit de binnenstad gebannen de wirwar van straatjes met witte gevels en natuursteengrijze pleinen is autovrij. En wie weet, misschien beslist het stadsbestuur wel om de gedempte haven weer uit te graven.

?Breda neemt de strijd tegen de verloedering zeer ernstig?, zegt Ank. Het stadspark Valkenberg, stiltebuffer tussen station en binnenstad, was vroeger de tuin van het kasteel. Napoleon, die eerst de roomse geestelijkheid van Breda uitkafferde omdat zij hem niet met de nodige egards behandelde, schonk daarna Valkenberg aan het volk. Het park was van iedereen, dus niemand keek er naar om. Het groeide uit tot een dicht, donker bos waar geen weldenkend mens zich na valavond waagde, omdat de misdaad er even welig tierde als het onkruid. Tot de stad vorig jaar het park onder handen nam : struikgewas herleiden tot normale proporties, bomen kappen zodat enkel prachtige eiken en beuken van meer dan tweehonderd jaar oud overblijven, brede paden aanleggen, verlichting… Het standbeeld Hercules in de volksmond Vuile Jan, een naam die het echt wel verdiende werd vanachter de verwilderde rododendrons gehaald. Vuile Jan werd in bad gestopt en schoongeschrobd, en nu staat hij weer, als Hercules, in volle glorie te blinken in een taxusperkje. Rollerskaters, wandelaars en fietsers zijn volkomen veilig in het park : sinds het is opgeknapt, viel de criminaliteit er terug tot nul.

?Na het park kwam de binnenstad aan de beurt?, zegt Ank. De Grote Markt is al klaar, en de terrassen met platanen zitten vol Bredanaars die vinden dat ook zij recht hebben op een plekje in de zon. ’s Avonds en ’s nachts ziet het plein er heel anders uit, met heel ander vertier en andere koek dan ?errepels mej cerrebenaaie of mej frikkedelle?. De Grote Markt geeft samen met de Havermarkt de hartslag aan van het uitgaansleven in de stad. De Grote Kerk is dominant in het stadsbeeld, vanaf vrijwel elk punt in Breda, maar de Havermarkt is een uitgelezen plaatsje om de toren, ?een juweel van Brabant-gotiek, de mooiste toren van het land?, te bewonderen, al zit de lantaarnachtige spits grotendeels onder plastic. ?De kerk zal nog zeker een jaar in de steigers staan. Daar is een grondige restauratie nodig, het gebouw was helemaal aangetast door optrekkend vocht in de muren.? Volgens Ank, en volgens een bordje met tekst én foto, is dat ?optrekkend vocht? ook te wijten aan nachtbrakers die er hun hand niet voor omdraaien om tegen de kerk te plassen, godbetert.

De Grote Kerk staat er al bijna 500 jaar. Ze kwam er op initiatief van een van de Heren van Breda, een Nassau. Het hout voor de toren kwam uit zijn eigen bossen. Hier in Breda stond de wieg van het vorstenhuis Oranje-Nassau. Begin 1400 kwam er een Nassau uit het Duitse Dillenburg : hij trouwde met een meisje uit Breda en bleef. Later erfde een van zijn nazaten ( René van Chalon) het prinsdom Orange in Frankrijk. Omdat een prinsdom belangrijker is dan een baronie, heet die dynastie sindsdien Oranje-Nassau. Het promoveerde tot koningshuis na de Franse revolutie. ?Eerst had Nederland drie koningen die Willem heetten, daarna drie koninginnen : Wilhelmina, Juliana, Beatrix?, zegt Ank. ?Als alles goed gaat, krijgen we na Beatrix opnieuw een Willem, de Vierde. Nog altijd van dezelfde familie als in de 15de eeuw, het koningschap zit bij ons diep geworteld.?

Aanvankelijk was de Grote Kerk een katholieke kerk, maar toen een Nassau hervormd protestants werd, volgde Breda. Zo gaat dat : de godsdienst van de heer is de godsdienst van de stad. Alle beelden weg uit de kerk, de 23 altaren van de gilden ook, alle muurschilderingen witgesausd. ?Lange tijd speelden zich hele strijdtaferelen af om de kerk terug te krijgen?, zegt Ank. ?Maar de heer was de baas, al bleven de meeste bewoners van de stad katholiek.? Het gevecht om de kerk behoort tot het verleden. ?Sinds vorige eeuw hebben de katholieken hun Antoniuskerk, een waterstaatskerk. In heel Nederland staat een serie zulke kerken. Ze danken hun naam aan het feit dat ambtenaren van het departement waterstaat het ontwerp maakten, eentje dat kon aangepast worden in lengte en breedte, waardoor er niet telkens een andere architect nodig was. Typisch Hollandse zuinigheid?, lacht Ank. ?En ze hebben ook Sint-Joost of Sint-Judocus, de patroonheilige tegen besmettelijke ziekten. In de loop der tijden werd die kapel gebruikt als houtschuur, schermschool, paardenstal, hovenierswoning, kazerne… Tot ze in 1945 werd gerestaureerd en opnieuw gewijd als kapel. Op die manier loste de bisschop van Breda de belofte in dat hij een Mariakapel zou stichten, als de stad gespaard bleef van ernstig oorlogsgeweld.? Die kerken en kapellen blijven grotendeels leeg, en de Grote Kerk is nog slechts incidenteel in gebruik als gebedshuis : ook in Nederland slaat de ontkerkelijking toe. Omdat de hervormden de kosten niet langer kunnen dragen, stelt de beheersstichting de kerk ter beschikking voor tentoonstellingen. Of zoals vorig jaar, tot afgrijzen van sommige godsvruchtigen, voor culinaire activiteiten. Voorlopig is de kerk totaal onbruikbaar : er staat een bulldozer pal in het midden, en de meeste bezienswaardigheden zijn tijdelijk verwijderd of ingepakt (koperen traliewerk, koorbanken…). Ook de Prinsenbank, waar traditiegetrouw de baronnen en baronessen van Breda de diensten volgden, of iemand van het koninklijk huis die op bezoek was. Het orgel is er wel, in blauw en goud, de kleuren van Oranje.

Breda is een stokoude stad. Zoiets begint doorgaans met een legende, en dat is hier niet anders : de Denen zouden er nog gewoond hebben. In hun snekken voeren ze tot hier, en sloegen ze er hun tenten of hutten op. Officieel was er voor het eerst sprake van Breda in een oorkonde uit 1125. De naam is afgeleid van Breede Aa, waar de Mark en de Aa samenvloeien. Hier bouwde een Brabants edelman een burcht, en gaandeweg vestigden zich boeren. In die tijd had deze streek nog een open verbinding met de zee, zodat ook vissers en schippers hierheen kwamen. De nederzetting evolueerde tot heerlijkheid en kreeg in de 13de eeuw stadsrechten. Dat betekende onder andere dat er een muur omheen gebouwd werd, en dat er een markt mocht komen. Al sinds 1321 is dinsdag de vaste marktdag, en op die dag strooit het carillon van de Grote Kerk zijn dartele klanken over de stad. Niet dat het er al die eeuwen zo vrolijk aan toeging. Telgen uit het huis van Oranje-Nassau woonden en feestten niet alleen in Breda, ze vochten er ook. De 80-jarige oorlog de strijd tegen Spanje om de onafhankelijkheid maakte een einde aan de welvaart van de stad. Willem van Oranje spendeerde al het beschikbare geld aan die oorlog, en zijn zoon Maurits deed ook niet veel anders dan vechten. Bovendien verplaatste die Maurits zijn hofhouding naar Den Haag, waar ze bleef. Die oorlog heeft Breda getekend, tot de dag van vandaag. In die tijd werd bij de haven de vesting om het kasteel versterkt met twee torens, de Granaat- en Duiventoren, die verbonden werden met een tussenmuur waarin een waterpoort zit. En dat is het Spanjaardsgat. (?Spanjersgat?, zegt Ank.)

Tijdens de oorlog die 80 jaar duurde, is Breda wel zes keer van bezetter gewisseld. Eén keer kwam de stad weer in handen van Nederland door de list van een turfschipper. Het is een hardnekkig verhaal én een heuglijk wapenfeit, en het heet de Verrassing van Breda in Hollandse geschiedenisboeken. Adriaan van Bergen was de slimme turfschipper, die blijkbaar zijn klassiekers kende : hij gebruikte zijn boot als een waar Paard van Troje. Op vastenavond van het jaar 1590 verborg Adriaan zijn handlangers onder een lading turf, en loodste hij zijn gammel oud scheepje tot binnen de muren, waar zijn kerels als duvels uit een doosje tekeergingen. ? Op gods genade syn sy uit het schip gesprongen. Onraad, verraad !?, riepen de Spaanse wachters, maar het was al te laat, de dapperen hakten de Spanjolen in de pan. Maar de vijand kwam terug, en 35 jaar later veroverde Spinola de stad. Velasquez borstelde in Las Lanzas breeduit hoe een onderdanig burger een reuzensleutel overhandigt aan de Spanjaard. Het originele schilderij bevindt zich in Madrid, maar het sobere stadhuis op de Grote Markt, bewaakt door twee zandstenen leeuwtjes, heeft er een kopie van.

Armoe troef, na die oorlog : het geld op, het hofleven verhuisd. Ook de begijntjes van Breda kwamen er bekaaid vanaf. Aan boord van dat legendarische turfschip was een Waal de officier van de koene soldaten, en als beloning voor zijn heldendaad kreeg hij van Prins Maurits de Wendelinus-kapel in de Catharinastraat, die sindsdien Waalse Kerk heet. Boven de deur staat Eglise Wallone, en de protestantse diensten zijn er nog steeds in het Frans. De katholieke begijnen waren kwaad op die kwibus van een prins Maurits. Verhuizen, tot daaraan toe. Maar die kapel hoorde bij hun begijnhof. Die zomaar weggeven, en dan nog aan een protestant die er bovendien Franstalige diensten in liet houden, dat deed de deur dicht. Haat en nijd was het. Preekte de Franstalige dominee, dan trommelden de begijnen dubbel zo hard op hun harmonium. Zongen de begijnen, dan donderpreekte de Franse dominee met luide stem om hun gezangen te saboteren.

Het begijnhof werd meer dan 700 jaar lang bewoond door begijntjes, tot de laatste van hen de geest gaf in 1990. Sindsdien blijft het hof voorbehouden aan alleenstaande dames, verweduwd of ongetrouwd. ?’s Avonds gaat de poort nog steeds dicht. Om veiligheidsredenen, niet langer om de kuisheid der bewoonsters te bewaken?, benadrukt Ank. In een hoek van het hof, voor het pastoorshuis, staat een heksenspiegel : een spiegelende bal die een naderende heks zo liet schrikken van haar eigen beeltenis, dat ze er ijlings weer vandoor ging op haar bezem.

Zolang er begijnen woonden, was het gebruikelijk dat, telkens een lid van de koninklijke familie Breda bezocht, ook het begijnhof met een bezoekje werd vereerd. Bij die gelegenheid kreeg de hoge gast begijntjesrijst te eten, en naar verluidt bleef het de volgende nachten rustig in de koninklijke bedstee, wegens de saffraan in het gerecht. Saffraan stond erom bekend het libido der begijnen in te tomen, zoals de soldaten in de kazerne verderop kamfer in hun koffie kregen.

Nederland had zich nog niet goed en wel vrijgevochten, of Oranje-Nassau trok dus naar Den Haag en maakte van Breda een garnizoenstad. Een ingrijpende verbouwing aan het majestueuze renaissancepaleis maakte het nog slechts een schaduw van zichzelf. Zomaar een verdieping er bovenop gepoot, open gaanderijen botweg dichtgemetseld en het kon dienen als KMA, de Koninklijke Militaire Academie van land- en luchtmacht (de zeemacht heeft haar opleidingscentrum in Den Helder, aan de kust). Een soldatenstad, dat bleef Breda door de eeuwen heen. In de tweede helft van vorige eeuw bloeiden handel en nijverheid er op. Buiten de afgebroken wallen rezen fabrieken uit de grond : Oranjeboom, het-bier-van-hier, de Etna-ijzergieterij, Hero als jam- en conservenfabriek, en natuurlijk Kwatta. ?Wij spaarden vroeger de Kwatta-soldaatjes van de manoeuvre-repen?, zegt Ank. ?Kwatta-soldaatjes blijven altijd geldig, was de leus, maar ik heb in tijden geen Kwatta-repen meer gezien.? Het militaire drukt nog steeds een stempel op de stad : behalve de KMA zijn er twee kazernes van het beroepsleger, en tal van cadettenflats (in spreektaal kedetteflets). Het hele jaar door schuimen soldaten ’s avonds de stad af. ?Je pikt ze er zo uit?, volgens Ank. ?Allemaal dezelfde types : stoere jongens met kortgeknipte koppies.? Maar nu in de zomermaanden is het er stil. Er zwemmen witte en zwarte zwanen in de gracht eromheen, binnen de muren hangt de geur van versgemaaid gras. Zelfs majoor Brullemans is met vakantie.

Hier en daar staat een zeldzaam nieuw gebouw, maar de stad is overwegend oud en grotendeels opgeknapt.

De Grote Kerk wordt nog gerestaureerd, maar het orgel in goud en blauw staat er nog. En Hercules, ooit vuile Jan, is weer een verblindende verschijning in het park.

Het huis van Ocrum, naast de Antoniuskerk, kreeg in de loop der tijden allerlei bestemmingen. Ooit was het een weeshuis, vandaar de kinderkopjes op de gevel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content