:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Het beertje is bleek geworden van de zon. Verweesd kijkt het de wereld in. Meer dan een maand rijd ik er nu al mee rond. Het zit op mijn bagagedrager, geklemd onder een rafelige elastiek. Telkens ik mijn fiets in zo’n godvergeten rek achterlaat, denk ik dat het gestolen zal worden om eindelijk zijn weg te vinden naar de gretige handjes van een kind. Dat zou een verlossing zijn. Het beertje blijft echter koppig op mijn bagagedrager liggen, als zat het vastgekleefd met het soort lijm dat mannen in reclamespotjes ondersteboven aan plafonds houdt. Misschien durft niemand het te gappen omdat het een te duidelijk lokaas is. Misschien klampt het zich wel krampachtig aan mij vast, nu het voelt dat ik het kwijt wil maar het zelf niet kan weggooien. Je weet het niet.

Even ondoorgrondelijk vind ik de manier waarop je elke dag weer honderden mensen tegenkomt die je nooit eerder hebt gezien. Je hoeft maar een willekeurige straathoek om te slaan om op hoogst verrassende combinaties te botsen die toch altijd weer uit diezelfde onderdelen – mond, neus, al dan niet behaarde oren – zijn samengesteld. Soms lijkt zo’n setje bedrieglijk op een exemplaar dat je al kent. Dan ren je zo’n figuur achterna en roept wat je denkt dat zijn naam is. Tot hij zich omdraait en helemaal niet de Piet blijkt te zijn die je in gedachten had. Het is een van de gênantere dingen des levens, nog het best vergelijkbaar met de onthutsing van de hoerenloper die per abuis op een travestiet is gebotst. Je kan niet snel genoeg weg zijn.

Bij die onbekende gezichten horen levens die al even gesloten voor je zijn. Ooit vergeleek ik ze met spannende romans, waarvan ik de eerste bladzijden had kunnen lezen en benieuwd was naar het vervolg. Ik wilde ze allemaal verslinden. Zo ook de hoofdstukken van het meisje Amber, van wie ik dat beertje op mijn fiets heb gekregen. Net als zoveel mensen kwam ze vanachter een blinde muur mijn leven binnengestapt, op een verloren vrijdagmiddag. Haar combinatie van de bekende onderdelen trof mij als een muilpeer bij klaarlichte dag. Ze was een oogverblindende brunette, met benen from here to eternity en razend intelligent. Bovendien was ze dol op Annie M.G. Schmidt en schreef ze zelf kinderverhalen, die ik zeer te pruimen vond. Maar wat vind je niét te pruimen van een nieuwe geliefde ? Alles had ik op dat moment van haar willen kopen, tot zelfs de elegant verpakte stofvlokken onder haar bed.

Op haar slaapkamer, in een vitrinekast, stonden tientallen beeldjes uitgestald. Ze waren van klei en hielden het midden tussen grote kunst en hondendrollen. Het meisje Amber en ik masseerden elkaar met welriekende oliën, sweet almond & ylang-ylang. Toen we seksten, zoals dat tegenwoordig platvloers wordt genoemd, barstte ze opeens uit in hartverscheurend gesnik. Hortende uithalen. Eeuwenoud verdriet.

“Wat scheelt er ? Doe ik iets verkeerd ?”

Daar stond ik dan, met zelfs geen sokken aan, als een verlosser die zou boeten voor de zonden van de man.

Samen met Amber sloop een letterwoord in mijn leven waarvan ik niet eerder had gehoord. DIS, noemde ze het, en het siste als een brandmerk dat op blanke huid wordt aangebracht : Dissociatieve Identiteits Stoornis. Een persoonlijkheid die zich opsplitst in fragmenten, en muren optrekt tussen trauma’s. Het meisje Amber was in haar jeugd door naaste verwanten op een huiveringwekkende manier misbruikt. De beeldjes van klei, vertelde ze mij later, symboliseerden de vele personen die zich in haar verstopten. Tientallen waren het er, mannen en vrouwen dooreen, en elk had zijn eigen naam en gedrag. Er was zelfs een loodgieter die zich paraat hield voor als er een kraan lekte of een afvoer verstopt zat. Gustaaf heette die, en het bleek nog een prima stielman ook. Het is niet om te lachen.

Vier weken lang heb ik, tijdens doorwaakte nachten vol fluisterend gevoerde gesprekken, geprobeerd te wennen aan de complexiteit van Amber. Ik kreeg de indruk voor een ingewikkeld apparaat te staan, vol hendeltjes en wijzers waarvan ik de betekenis niet kende. De gebruiksaanwijzing leek voorgoed zoekgemaakt, of opgesteld in een taal die ik in dit mensenleven nooit zou kunnen doorgronden. De moed zonk mij hiervan ten slotte zo in de schoenen dat ik lafweg voor de aftocht heb gekozen.

Ik ben steeds vaker laf, en blik weg van mensen als ik een nieuwe straathoek omsla. Liever dan ze in het gezicht te kijken, concentreer ik me op het mos tussen de straatstenen, op de rochels die onbekenden voor mij op het trottoir hebben achtergelaten en zelfs op de brandkranen die op sommige straathoeken staan, en die op horrorfiguurtjes lijken met gasmaskers op. Ik ben niet meer zo’n gretig lezer. Ik ben verzadigd van verhalen en hun schrijnende details. Sommige boeken laat ik tegenwoordig liever ongeopend. Van Amber rest mij alleen nog dat beertje, dat sinds kort een oog mankeert, en een handvol herinneringen. Ze zijn bekrast als oude pellicule en aan de randen afgevreten door de tijd. Toch hoop ik dat ze nog altijd mooie verhalen voor kinderen schrijft.

Column

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content