“Misschien iets voor jou”, schrijft lezeres Liene, en ze stuurt mij een link die voert naar een meisje met krullen en een gitaar in haar handen. Maaike Ouboter, blijkt zij te heten, zo’n naam waar je niet terloops aan voorbijwandelt.

Dat ik je mis, is de titel van het liedje en de woorden ervan raken mij, zoals waarschijnlijk iedereen die al met verlies geconfronteerd werd – ondanks de aanwezigheid in de tekst van dingen waar ik stilistisch geen liefhebber van ben zoals alliteratie en rijm, oneindige leegten en donkere nachten. Ik vraag mij af hoe ‘de verlieslozen’ een lied als dit zouden ervaren. Ik kom ze nog weleens tegen, meestal zijn ze jonger, maar soms ook van mijn leeftijd : zij die door het leven fietsen zonder iemand die ze zijn verloren. Hun leven is een zonovergoten mozaĆÆek van loszandig zelfvertrouwen en bestellingen bij Zalando.

Van bestellingen bij Zalando kan men mij niet betichten, evenmin als van verliesloosheid. Ik heb zo onderhand een stoet verdwenen mensen die ik graag heb gezien. Ik sleep die achter mij aan zoals een auto een rammelende ketting van conservenblikjes, just married, zoals je weleens in films ziet. Wat het verlies betreft, voel ik mij zo onderhand als het stok-staartje Ernesto, dat ik onlangs tegenkwam in een van die schitterende natuurdocumentaires op de televisie. Hij was gebeten door een cobra, genoeg gif in zijn lijf om een mens te vellen en deze Ernesto woog ocharme maar Ć©Ć©n kilogram. Toch weigerde hij het loodje te leggen. Hij trok zich terug en likte zijn wonden tot hij voldoende hersteld was. Je zag hoe hij later met zijn gehavende kop een schorpioen de angel afbeet en die aan een jonger stokstaartje doorgaf. Met deze Ernesto voelde ik mij verwant : niet meer zo pluizig als de jonge stok-staart maar pezig, gelooid en gehavend. Niettemin koppig voortlevend om jongere stokstaarten giftige dieren te leren verschalken.

Ik vraag me af waar ze nu zijn, de mensen die mij zijn ontvallen, van de mens die mij vertelde over de Titanic en de mens die lekkers in mijn brooddoos stopte tot de mens met mucoviscidose wiens blik ik nog zie, hoopvol, in een laan onder platanen. Nergens zijn ze nog, waarschijnlijk, zij zwijgen tot je oren ervan tuiten, in het West-Vlaams zowel als in het Arabisch. Ik beschik helaas niet over een godsdienst die mij baanvast in hiernamaalsen doet geloven. Hoe langer ik leef, hoe onwaarschijnlijker zo’n here-after mij eerlijk gezegd lijkt. Als je ziet hoe de persoonlijkheid van dementerenden tijdens hun leven al wordt uitgevaagd, kun je je moeilijk voorstellen hoe die na de dood als bij toverslag gerepareerd zou worden – hier heb je opa terug, het was maar om te lachen. Wellicht is het als je dood bent voorbij. Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij, zoals J.C. Bloem schreef met woorden die tegelijk eenvoudig en indringend zijn. Religie, en wat wij de heilige boeken noemen, is mogelijks niet meer dan de hoogmoed van een diersoort die zich uitverkoren voelt – zo bijzonder dat ze zich niet kan indenken met hetzelfde gemak te verdampen als het stokstaartje.

Maar ook zonder de belofte van een hiernamaals ben ik ervan overtuigd dat op zijn minst twee bezigheden de moeite waard zijn : mensen helpen, en mooie dingen maken, vooral als die zich zo spontaan als bij Maaike Ouboter openbaren. Ze schreef het liedje aan de keukentafel, als troost & verwerking omdat haar beide ouders stierven toen ze op de middelbare school zat. Ze bracht de jury aan het huilen en staat intussen – niet dat het belang heeft – op nummer 1 op iTunes en daarbuiten. “Ik grijp je ik gris je”, klinkt haar tekst, die zoals goede toverkunst van aard is je te verlossen en te ontbangen – ondanks het woekeren van woorden als smoren en smachten.

JP.MULDERS@SKYNET.BE

JEAN-PAUL MULDERS

Betoverender had ik het verstrijken van de tijd nooit gezien, te meer omdat het raderwerk in al zijn naaktheid zichtbaar was in de stofvrijheid onder die stolp

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content