Zeven ongelofelijke troeven

Door het raam van mijn werkkamer zie ik in de diepte handen voorbijglijden. Ze rusten op dijen of op versnellingspoken in voertuigen die vertragen bij de hoek. Soms lijken die handen op behaarde apenklauwen. Soms zijn ze elegant en hebben ze gelakte nagels, maar dan verdwijnen ze weer voor ik de kans krijg om eraan gehecht te raken. Het blijven anonieme lichaamsdelen, aangestuurd door hoofden die onder een autodak verscholen blijven. Tenzij in die zeldzame gevallen dat er een cabrio met de kap omlaag voorbijkomt. Dat gebeurt niet vaak, gezien de kilte van het jaargetijde.

Vandaag heb ik niet de luxe mij door handen te laten afleiden, ofschoon ik dit stukje schrijf voor een themanummer over luxe. Met luxe heb ik een eigenaardige verhouding, geneigd als ik ben om tevreden te zijn met weinig. Ik ben het type dat het nog luxueus kan vinden dat er zoiets als elektriciteit is, of dat er water uit de kraan stroomt. Dat de sterren ’s nachts weer verschijnen. Dat er muziek uit de radio komt die af en toe mooi is.

“De komende dagen blijft het zonnig”, meldt het meisje op Studio Brussel. Where’s the revolution? Come on people you letting me down, zingt vervolgens Depeche Mode. Toen ik nog goedgelovig was en groen achter mijn oren, heb ik ook weleens halsreikend zitten uitkijken naar de een of andere vorm van revolutie. Nu weet ik niet of ik zo’n omwenteling nog wel fijn zou vinden. Bij een revolutie hebben nieuwe machtshebbers de neiging om, na leugens en bloedvergieten, te gaan lijken op de vorige. Zoals de varkens die naadloos de rol van de boer overnemen in Animal Farm van George Orwell.

Orwell blijft fantastisch, en vaak vraag ik mij af wat hij gedacht zou hebben van de dingen die wij heden om ons heen zien. Er gaat geen maand voorbij zonder dat ik de drang voel om iets van hem te herlezen. Some thoughts on the common toad bijvoorbeeld, een essay van krap vijf pagina’s. Daarin beschrijft hij op briljante wijze zijn liefde voor de lente en voor de pad, dat enigszins verworpen schepsel: “In die tijd ziet de pad er, na zijn lange periode van niet eten, hoogst vergeestelijkt uit, net een strenge anglicaan tegen het einde van de vastentijd. Zijn bewegingen zijn slap maar doelgericht, zijn lichaam is verschrompeld en in contrast ermee lijken zijn ogen abnormaal groot. Daardoor zie je iets wat je op een ander tijdstip misschien niet zou opvallen, namelijk dat een pad ongeveer de mooiste ogen heeft van alle levende wezens. Zijn oog is net goud, of nauwkeuriger gezegd, het lijkt op de goudkleurige half-edelsteen die je soms in zegelringen ziet en die, geloof ik, chrysoberyl heet.”

Ook dat is luxe: zulke zinnen te kunnen lezen, en de zinnen te schuwen uit de commercials die televisiekanalen over je uitbraken wanneer normale mensen werken of slapen. Onlangs zag ik er een voor Floor Zoom, ‘het schoonmaaktoestel met zeven ongelofelijke troeven’. “Deze alleskunner past zich aan elke behoefte aan”, snaterde een vent met gedubde kwekstem. “Hij haalt zonder problemen spelden of naalden uit een tapijt.”

Waarin, vroeg ik mij af, schuilt toch de unieke tristesse van dat soort reclameboodschappen? Allicht in het feit dat ik maar zelden de behoefte voel om spelden en naalden uit tapijten te halen. Maar het is vooral het krampachtige enthousiasme. Het contrast tussen de glanzende nieuwe wereld die je wordt beloofd en wat je in werkelijkheid per postpakket toegestuurd krijgt. Hetzelfde soort troosteloosheid dat je soms overvalt op een huwelijksfeest: je voorvoelt de teleurstelling die op de loer ligt.

Los daarvan blijf ik het fantastisch vinden als mensen elkaar trouw beloven, in goede dagen maar vooral ook in kwade.

jean.paul.mulders@knack.be

JEAN-PAUL MULDERS

Met luxe heb ik een eigenaardige verhouding, geneigd als ik ben om tevreden te zijn met weinig

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content