:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Op mijn schoorsteenmantel staat nu een schaalmodel van een Suzuki Katana, door mij ineengezet ergens rond het gezegende jaar 1984. Tegenwoordig is zo’n Katana zo verouderd als het Japanse slagzwaard waarnaar hij vernoemd is, maar toen was het zowat de snelste motor die er voor geld te koop was. Twintig jaar lang heeft het ding in de vitrinekast van mijn grootmoeder gestaan, vloekend met de castagnetten, de hondjes van biscuit en nog een zeventigtal andere protserige ornamenten.

De woonkamer van mijn grootmoeder heeft altijd veel van een museum weg gehad ; foto’s en schilderijen hangen zo dicht op elkaar dat het oog geen rust vindt. Sinds kort heerst er de sfeer van een overdekte rommelmarkt. Kordate handen zijn hier voor mij aan het werk geweest. Ze hebben stoelen op elkaar gestapeld en kasten leeggemaakt. Snuisterijen en dingsigheidjes zijn door elkaar gehutseld als botjes in een knekelput. De droefheid van een oude bril. Het moet wel hard zijn, zo je huis laten leeghalen door nabestaanden na meer dan een derde van een eeuw bewoning. Mijn oma heeft lang standgehouden, koppig geweigerd naar het rusthuis te gaan. De laatste val was er te veel aan. Een maand lang heeft ze eruitgezien alsof een leger hooligans haar in een duistere steeg te grazen nam.

Nuchter neem ik de schade na de bominslag op. Met een vreemd soort fascinatie betast ik kroontjeswippers en broodsmeerspatels, die ik sinds mijn vijftiende niet meer gezien heb. Ik herken ze als oude vrienden, waarin de herinnering sluimert aan donkere avonden, huiselijke woorden en regen die buiten onophoudelijk neerdruist terwijl grootva bij het licht van een peertje kolen ophaalt uit de kelder. Het verrichten van huiswerk later, tegen de achtergrond van radioberichten over de bende van Nijvel en de CCC.

Weinig werkt zo bevrijdend als het voeden van de vuilniskar. Het is alsof ik niet alleen het bestaan van mijn grootmoe opruim, maar ook een beetje het mijne. Wat goed dat we dit kunnen doen terwijl ze nog leeft. Anders had elk verguld kadertje gewogen als lood. Nu voel ik vooral opluchting. Blijkbaar heeft er zich, naast de hoop van vervlogen dagen, ook flink wat benepenheid in dit huis opgestapeld. Het in je kop moeten proppen van dingen die je niet wil. Apparebit nos in multis eravisse ; het zal blijken dat we ons in veel hebben vergist. Toen ik de leraar die mij dit liet opschrijven twintig jaar later terugzag, toonde hij slechts interesse voor de borsten van mijn vriendin.

Een tijd nog verwijl ik in de smalle slaapkamer die ooit de mijne was. Een stoflaag ter dikte van een vinger heeft zich verzameld op de onbereikbare plekken waar het bed heeft gestaan. Nu pas zie ik hoe ze het kamerbreed tapijt – dol dat ze daarop in de seventies waren – gewoon rond de meubels hebben uitgesneden. Op de uitgespaarde plekken ontwaar ik oeroud linoleum. Gefascineerd staar ik naar de lijnen en spikkels daarvan, die al hetzelfde patroon vertoond moeten hebben toen ik o zo lang geleden in dit kamertje voor het eerst de liefde bedreef (een zwaar woord voor ons gestuntel). Wat lijken mensen onnozel met hun driftig gewiek en gewentel, bezien vanuit de onwrikbare kalmte van een stuk linoleum onder een bed. Voorzichtig raak ik het even aan met mijn hand, als was het zo’n relikwie die is uitgesleten door de aanraking van miljoenen. Mocht het niet zulke vervelende consequenties hebben, dan liet ik bij het buitengaan nog een springtuig achter in de kelder. Om het verleden netjes te bedekken. De toekomst is zoet en warmhartig als een slapende vrouw.

In het rusthuis, bij valavond, vraag ik mijn grootmoe uit over haar zuster Yvonne, van wie ik op de kast een foto in sepia heb gezien. De nonkels die nog leven interesseren mij niet. Die herinner ik mij al te goed van de koffieklets op maandagavond, waar op zomerdagen als deze het zweten van hun koppen met de kaas op tafel concurreerde. Maar over deze vroeg gestorven tante die nog bijzonder had kunnen worden, wil ik alles weten. Dat het zo’n schoon vrouwmens was, zegt mijn oma, als was haar zus na 62 jaar een vreemde. Dat de dokter traag zijn hoofd had geschud en zei dat het toch jammer was, zo jong, terwijl Yvonne boven lag te roepen om haar moeder.

Of ze erbij was, vraag ik, toen Yvonne stierf.

“Dat weet ik niet meer”, antwoordt mijn oma schuldbewust, vanonder het stof op haar geheugen. “Ik heb het lang gespaard,” zegt ze nog, “dat stukje van die obus dat ze uit haar knie hebben gehaald.”

Haar ogen dwalen van de kakstoel naar het kruisbeeld en de bomen buiten. Dan blijven ze hangen bij het ingevallen gezicht van haar kamergenote, waaraan je nog ziet dat het mooi moet zijn geweest, ooit, in die vroegere tijden waarin ook bij ons nog jonge vrouwen uiteengereten werden door schrapnel. Bij grote conflicten in de twintigste eeuw, las ik ergens, kwamen alles samen 160 miljoen mensen om.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content