Skeletten van gotische ‘kathedralen’ torenen hoog boven abdijruïnes uit. En dorpjes in afgelegen valleien weten zich beschermd door ruige, mistige heuvels. De Yorkshire Dales dompelen je onder in een andere, oudere wereld. Op nog geen twee uur rijden van Zeebrugge.

Die twee uur zijn geen verzinsel, tenminste voor wie in Zeebrugge de P&O-ferry naar Hull neemt en na een nachtje varen ’s morgens om acht uur aan de Britse oostkust staat. Minder dan twee uur later bollen we het negentiende-eeuwse kuuroord Harrogate binnen, aan de poorten van de Dales. De stad heeft aan haar faam als kuuroord een zekere elegantie overgehouden : in het stadsdeel Montpellier wemelt het van de antiekhandelaars en overal zijn er prettige bars en bistro’s. Maar ik haast me na een korte wandeling door de stad vooral naar Bettys Tearoom, waar de diensters gekleed lopen in keurige, met een zwarte broche hoog gesloten witte bloesjes met broderie anglaise, ouderwetse witte schortjes en zwarte lange rokken. Bettys is een instelling waar het goed toeven is: er wordt uitstekende patisserie geserveerd en de dienst straalt een Zwitserse sérieux uit.

Niet verwonderlijk als men weet dat Frederick, de grootoom van de huidige eigenaar Jonathan Wilds, als banketbakker helemaal uit Zwitserland naar Engeland afreisde om er het geluk te zoeken. In Londen stapte hij op de verkeerde trein, kwam in Yorkshire terecht en trouwde er met een lokale meid, met wie hij in 1919 de eerste Tearoom and Bakery opzette. Later openden ze er nog drie en in 1936 reisde een neefje uit Zwitserland hen achterna en zette de traditie voort. Tegenwoordig floreren er zes Bettys, runt de familie een importhandel van thee en bezit ze de koffiebranderij Taylors of Harrogate. Maar wie naar de oorsprong van de naam informeert, komt van een kale reis thuis. Geen van de protagonisten heet Betty, en het antwoord is kort : theoriginofthenameis afamilysecret.

Een half uur later rijden we al door de heuvels van de Yorkshire Dales, waar een deugddoende eenvoud heerst. Het landschap is door vier ijstijden in een definitieve plooi gelegd, toen reusachtige gletsjers U-vormige dalen uitschuurden en op hun weg zwerfkeien meevoerden. Bij de laatste ijstijd, zo’n tienduizend jaar geleden, werd ook een groot deel van de ondergrond meegesleurd zodat op de heuvels maar weinig bomen groeien. Voeg daar de ochtendmist bij en de bezoeker wordt soms geheel onverwacht ondergedompeld in een desolate eenzaamheid. Toch duurt dat isolement nooit echt lang : het nationaal park van de Dales is niet veel groter dan een Vlaamse provincie en hier en daar rijzen sporen van menselijk leven en vernuft op uit het landschap.

Monnikenwerk

Tot de indrukwekkendste getuigenissen behoren de overblijfselen van het spirituele leven in de Middeleeuwen. In 1154 kwam een kleine groep van zwartgerokte augustijner kanunniken met hun prior over de heuvels uit Embsay naar de vallei van de Wharfe afgezakt om er in Bolton neer te strijken. De godvruchtige augustijnen, die zeven keer per dag voor het gebed bijeen- kwamen, te beginnen met de zeer ochtendlijke metten om 2 uur ’s nachts, waren graag geziene bezoekers die les gaven, hospitalen runden en reizigers onderdak bezorgden. Ze trokken langs de rivier de indrukwekkende vroeg-gotische Bolton Priory op, in omstandigheden die allesbehalve ideaal waren : de winters in de Dales waren streng en de omgeving werd vaak onveilig gemaakt door plunderende Schotten. Toch bouwden ze ook nog een aquaduct dat het water afleidde naar hun visvijvers en leerlooierijen. De werken aan de West Tower waren nog bezig toen de koning Hendrik VIII in aanvaring kwam met de paus. In 1534 ging de Kerk van Engeland haar eigen weg, vijf jaar later werden alle katholieke bezittingen in beslag genomen en de kloosters ontbonden. De werken werden stilgelegd, het lood van de daken gerukt, het meubilair verdween in geen tijd in vreemde handen. De wakkere prior Moon kreeg echter een goddelijke inval die een deel van het monumentale gebouw redde : hij liet een muur optrekken in het schip en gebruikte het deel ervoor als parochiekerk, zodat het van verdere vernietiging gespaard bleef.

De kennis die in vier eeuwen was vergaard, ging evenwel niet verloren : de lekenwerkers, die aan de overzijde van de rivier woonden en via de stapstenen naar hun werk kwamen, zetten een deel van hun activiteiten voort. Wie hier op een ochtend vergezeld door een zachte motregen langskomt, voelt slechts eerbied voor het werk dat door de monniken werd gepresteerd. We waden door het lange gras naar de Priory met kathedraalallures, de muren nog fier omhoog, het dak vrijwel geheel verdwenen. Een bordje vermeldt niet zonder trots dat er gedurende meer dan 850 jaar onafgebroken religieuze diensten werden verzorgd. Een fly-fisher staat tot aan de billen in de Wharfe, een vrouwelijke bezoeker verheugt zich in de nabijgelegen kleine boekhandel over de pas gevonden, gebundelde tuinrubrieken van Vita Sackville-West uit The Observer.

Gulzige lammeren met zwarte poten drinkend kwispelstaartend bij hun moeder. Het water van de rivier is kristalhelder, de onderliggende, nicotinebruine stenen en de fameuze stepstones blijken nog intact, al is er voor wat onzeker bezoek een brug naast gelegd. Als de regen zachtjes toeneemt, klim ik de helling op, neem plaats op een bank met uitkijk over de rivier en zie dat het goed is.

Landleven

Iets verderop werd een even merkwaardig gebouw opgericht dat tegenwoordig als hotel een zekere renommee heeft verworven : The Devonshire Arms, waar de duke en duchess of Devonshire de gasten ontvangen. Het hotel werd in de zeventiende eeuw opgetrokken als een coachinginn, twintig jaar geleden werd er een Wharfedale Wing aan toegevoegd zodat er nu 41 kamers zijn. Ondanks die uitbreiding wil het een echt country house-hotel zijn, een prijzige verblijfplaats met een hart.

Maar het is ook verfrissend om van de Devonshire Arms onder te duiken in de populairdere gastvrijheid van The Red Lion, aan de brug in Burnsall. Het dorp is een zakdoek groot, ligt idyllisch langs het water en de tijd is er met een beetje goede wil stil blijven staan. Al werden er onlangs opnames gemaakt voor de wat vrijpostige film The Calendar Girls. Het kleine, gezellige hotel heeft enkele food awards binnengehaald maar toch zijn we niet echt wild van de keuken. Behalve dan over het lam, dat hemels lekker is. En goedkoop is het restaurant evenmin.

’s Anderendaags rijden we op een sukkeldrafje tussen de drystonewalls de heuvels in en ontdekken het ene vergeten dorpje na het andere. Maar de wagen kan nog het best aan de kant, want de Dales zijn niet toevallig een paradijs voor wandelaars : de hellingen zijn soms wat al te steil voor fietsers en de stappaden lopen door de fraaiste landschappen. Verscheidene groteroutepaden doorkruisen het gebied en brengen de stappers in karakteristieke dorpen. Op één van die tochten houd ik halt in The Buck Inn in Malham, waar ik voor een snelle hap even op adem kom, omringd door blozende en lawaaierige zestigplussers, kranig en met opgerolde broekspijpen. In het toilet is de tijd niet blijven stilstaan en hangt een automaat met extremelyfruityflavouredcondoms, een frivoliteit die ik in dit vrome landsdeel niet meteen verwacht had.

Het dorp is het centrum van de hikers die zich klaarmaken voor de klim naar de Malham Cove, een natuurlijk amfitheater uit kalksteen. In het dorp staat een nieuwerwetse winkel waar windvrije, waterdichte jasjes en gesofistikeerde stapschoenen verkocht worden, voor de deur van de herberg stroomt een kabbelend riviertje, om de hoek ligt een jeugdherberg. Om het geheel op passende wijze af te ronden bestel ik het bittere, maar wat flauw smakende, lokale Timothy Taylor-bier. Om daarna de desolate heuvels in te trekken, op weg naar het noorden en naar het Wensleydale, dat ik eigenlijk alleen kende als de favoriete kaas van Wallace en Gromit. Het landschap is bevolkt met duizenden schapen en ik ben op zoek naar Swaledale Woollens, een kleine zaak in het onooglijke Muker waar bezoekers het verschil wordt uitgelegd tussen de wol van de schapen van de verschillende Dales. Verkleumde fietsers in felgele jasjes zoeken verpozing in de lokale pub. Het is juni maar van enig zomerweer is nauwelijks sprake : er waait een zeer frisse wind door het dal en de regen komt zachtjes maar genadeloos neer.

Natuur en cultuur

Ik voel de behoefte aan wat steedse afleiding en denk die te vinden in Richmond, toch de hoofdstad van het gelijknamige graafschap. Maar de plek is nauwelijks groter dan een dorp, met een afhellend, mooi marktplein, een romaanse kerk en een beroemd kasteel. Ik vind er gekasseide straatjes, een amusement hall en een kantoor voor weddenschappen, waar al gegokt kan worden op de afloop van Wimbledon. Aan het eind van de kleine, verkeersvrije straat ligt de Conservative Club, vlak naast de Comrades Club, waar afgezwaaide militairen steun zoeken bij gelijkgezinden. Voor echte gezelligheid is het wachten op de avond, als ik afgepeigerd incheck in het Stow House Hotel in Aysgarth, waar een ouderwetse gastvrijheid wacht en een compleet diner op het programma staat tegen zeer redelijke Britse prijzen. En vóór het eten kan ik te voet naar de Aysgarth Falls.

Op de terugweg naar Hull wil ik nog even bij Ann en Ruth langs, die ten noorden van Leyburn een rustig bestaan leiden op het platteland. Lokaal genieten ze enige bekendheid en aan de overzijde van de landweg, naast hun bescheiden winkeltje, grazen een twintigtal Wensleydale- longfleece-schapen met hun gekrulde, zachte, lange vacht. Uit de kluiten gewassen dieren die tot vier kilogram zijdezachte wol torsen, wit of donkerbruin.

“A rare breed”, merkt Ann op, die vijf jaar geleden de shop overnam van de dochter van een wolspinner. “Dat betekent dat ze een beschermde soort zijn, maar niet dat ze meteen met uitsterven zijn bedreigd. Officieel bestaan er in Engeland nog vijftienhonderd stuks van en we zijn toch wel een beetje fier dat we ons steentje bijdragen tot het overleven ervan.”

De indrukwekkendste getuigenis heb ik voor het laatst gereserveerd : Fountains Abbey, onlangs gepromoveerd tot World Heritage-status. De geschiedenis van de abdij loopt grotendeels parallel met die van Bolton Priory, behalve dat de grondlegger, prior Richard, met een groep dissidenten de benedictijnerabdij van St Mary’s verliet om terug te keren naar strengere grondregels. We schrijven 1132 en Skelldale werd als ‘een woestijn in het noorden’ omschreven. Er was wel overvloedig water aanwezig evenals hout en steen, maar wie oog in oog met de overblijfselen staat, kan zich alleen verbazen over het monumentale bouwwerk op zo’n afgelegen plek. Toch lukte het aanvankelijk maar moeilijk en de monniken zochten hulp bij de cisterciënzerorde, van wie ze onder meer de gebarentaal overnamen omdat praten notdone was. Zonder de hulp van lekenbroeders, die als schoenmaker, metselaar of leerlooier aan de slag konden en de gigantische massa’s schapen hoedden, was de abdij nooit tot de bloei gekomen die ze kende.

Maar weer gooide Hendrik VIII roet in het eten. Na het verbreken van de relaties met Rome werden de gebouwen samen met tweehonderd hectare grond verkocht. De nieuwe eigenaars bouwden tussen 1598 en 1604 Fountains Hall, waarbij ze ook stenen van de abdij gebruikten. Maar de meest dramatische en esthetische ingreep kwam er onder John Aislabie, een in ongenade gevallen parlementslid dat zich in 1721 uit het openbare leven terugtrok en al zijn energie stak in de uitbouw van Studley Royal en de schitterende tuinen die zo’n 60 hectare beslaan. Die water gardens zijn duidelijk geïnspireerd op het werk van Le Nôtre, maar kregen toch een individuele toets mee. Het zijn schitterende waterpartijen in het groen, met hier en daar een klassiek element als accent, van de Tempel van Vroomheid tot de Octagon Tower. Her en der rijzen beelden uit het water op. Een schitterend voorbeeld van een ingreep van de mens in de grotendeels natuurlijke staat van de Dales, en een rustplek waar de bezoeker die op zoek is naar de gracieuze harmonie tussen landschap en cultuur moeiteloos een halve dag zoet mee is. n

Tekst en foto’s Pierre Darge

Op een sukkeldrafje rijden we tussen de drystone walls de heuvels in, en ontdekken het ene vergeten dorpje na het andere.

Wie op een ochtend, vergezeld door een zachte motregen, aankomt in Bolton Priory, voelt slechts eerbied voor het titanenwerk van de monniken.

Sinds Hendrik VIII de

kloosterorden ophief, hebben weer en wind vrij spel gehad

tussen de muren van de enorme

Fountains Abbey.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content