Xavier Delcour, ontwerper van spannende mannenmode, is een naam waarmee men rekening begint te houden. Samen met Olivier Theyskens breekt hij de Antwerpse hegemonie: Delcour is Belgisch, internationaal aan het doorbreken maar bewust gevestigd in Brussel.

In de mode is het een voordeel om Belgisch te zijn,” vertelt hij, “maar het loont nog meer als je uit het Nederlandstalige gedeelte van het land komt. Antwerpen is als begrip nu echt ingeburgerd, zeker bij buitenlandse modemensen. Sommigen komen naar mij toe en vragen: ‘Dus je bent Belg? Uit Antwerpen dus?’ ‘Neen, uit Brussel.’ ‘Ach zo…’ Het stoort me niet echt. De verandering is op til. Langzaamaan, door Olivier Theyskens, en ook een beetje door mij, begint men te beseffen dat hier meer dan één stad ligt, wat toch positief is. Meestal weten buitenlanders België niet eens op de landkaart liggen.”

Hij ziet niet in waarom hij Brussel zou moeten verlaten. Het is zijn uitvalbasis, zijn echte thuisstad, hoewel hij in Doornik is geboren. In Brussel wonen zijn vrienden en nauwelijks 50 of 100 kilometer verder worden al zijn kleren gefabriceerd. In het centrum van de hoofdstad ligt zijn atelier, waar hij elke dag, en als de druk wordt opgedreven soms ook ’s nachts werkt, tekent en nadenkt, samen met zijn rechterhand Didier Vervaeren, de ex-ontwerper van l’Union pour le Vêtement. Tijdens het interview, en later ook op café, maken ze vaak elkaars zinnen af.

Eigenlijk doen ze alles met z’n tweeën, zo geven ze toe. Het maken van de patronen, het discussiëren met de klanten, het opvolgen van de leveringen. Didier is een en al beweging, flamboyant. Xavier is eerder verlegen, praat stil, maar komt op onverwachte momenten vinnig en grappig uit de hoek. Delcour is 28 en ziet er tegelijk fragiel en stoer uit, met zijn omhooggekamde zwartgeverfde haren en een nauwsluitend hemdje waarvan de mouwen uitgescheurd zijn. Zijn label heet officieel Xavier Delcour: only for men; aan een vrouwenlijn denkt hij (nog) niet echt. “Als het er ooit van komt, wil ik er samen met anderen aan ontwerpen”, zegt hij, twijfelend. “Ik maak mannenkleren uit een persoonlijke nood. Wat ik zelf wil, maak ik ook. En ik trek het daarna zelf aan.”

Hij houdt van uitgaan. “De sfeer van de nacht, de schaduwkant ervan is voor mij erg inspirerend. Dat is altijd zo geweest. Ik hou niet van de ochtend. ’s Nachts is alles veel mooier. De gezichten van mensen, zelfs als ze eigenlijk niet eens zo aantrekkelijk zijn, zien er dan beter uit, enigmatischer. Om uit te gaan, besteedt men ook veel meer aandacht aan een outfit, en dat aspect bevalt me natuurlijk wel. Vroeger ging ik vaker op stap; nu is er het werk. Er worden trouwens ook minder feesten georganiseerd.” l’Homme Delcour adore le noir pour sortir le soir is onze omschrijving, maar ze bevalt hem wel. “Zwart staat iedereen. Draag je zwart, dan heb je een mooiere teint. Ik gebruik veel zwart om een slank, elegant silhouet te verkrijgen. Niet om doemdenkerij te promoten. Normaal heeft zwart een harde, gotische bijklank. Ik zie zwart eerder als chic, romantisch-melancholisch.” Hij drukt er wel op dat hij zijn kleren niet alleen ontwerpt om mee te gaan dansen. “Vanzelfsprekend zijn ze ook bedoeld om overdag te dragen. Maar ook dan geldt dat men een inspanning moet doen om zich op te kleden. Gelukkig is die tendens weer in opmars. Mode is terug in de mode. Er komen steeds meer jonge ontwerpers bij, en men heeft opnieuw zin om minder voor de hand liggende kleren te dragen. Ik merk het zelf: de meer neutrale stukken uit mijn collectie laten de inkopers haast liggen, maar die die echt in het oog springen vliegen buiten.”

Van de sportswear die overal op straat gedragen wordt, moet hij niets hebben. “In het beste geval is de nonchalance ervan aanlokkelijk, maar dan is er nog altijd de côté pyjama. Wie het aantrekt, denkt van wel, maar in mijn ogen kan je geen uitstraling hebben in sportswear.” Vervaeren: “Sportswear verandert meteen je hele attitude.” Wat doet Delcour als hij op een dag een erg lucratief aanbod krijgt van een sportsweargigant? “Dan ontwerp ik sweatshirts met blazermouwen voor zo’n firma.”

Xavier Delcour heeft er nooit aan gedacht van iets anders dan mode zijn beroep te maken. De modeschool wilde echter niet zo lukken. “Ik heb mijn opleiding aan La Cambre (de Brusselse modeschool, nvdr) niet afgemaakt”, zegt hij. “Ik heb de binnenkant van het gebouw nauwelijks gezien; ik ging veel liever uit. Ik weet niet of je een modeopleiding nodig hebt om later te slagen. Ik heb het in elk geval niet gemist. Een modediploma kan handig zijn als je gaat solliciteren, maar voor de rest…” Hij vind niet dat hij het zich op die manier moeilijker heeft gemaakt. “Ik heb altijd de dingen genomen zoals ze kwamen. Hier en daar deed ik mee aan een klein defilé in het discotheekcircuit, later heb ik me kandidaat gesteld voor de talentenwedstrijd in Hyères. Beetje bij beetje kwam ik vooruit. Eerst met een lijn in accessoires, daarna met mijn eigen collectie. De eerste drie seizoenen heb ik noodgedwongen in showrooms gepresenteerd. Echt leuk was dat niet, want het enige wat je hebt om je te verdedigen zijn kleren op een kapstok.” Vervaeren: “Een defilé zegt veel meer. Het is direct, en op vijftien minuten toon je je imago zoals je dat zelf wil. Een showroom zonder defilé is te realistisch, business only.”

Sinds hij zijn kleren op Parijse catwalks laat lopen, is de ster van Delcour gerezen. Hij verkoopt nu vooral in Amerika, Italië, Frankrijk, Duitsland, Engeland en België. Japan hinkt wat achterop. “Vreemd,” meent hij, “want het Verre Oosten is normaliter de grootste afzetmarkt van jonge ontwerpers. Misschien zijn de kleren te Europees.”

Hoe dan ook, zijn stijl (een beetje rockster, een beetje dandy, een beetje voyou, de grens verkennend tussen elegante glamour en het vulgaire) valt in de smaak, en hij vindt dat zijn boodschap begrepen wordt. “Eén keer moest ik wel achteraf lezen dat ik erg pretentieus was”, glimlacht hij. “Tijdens dat interview in kwestie wou ik mijn zonnebril niet afzetten, omdat ik een pijnlijk ontstoken oog had!” Zijn beeld, dat is toch de consensus, is ontleend aan de jaren tachtig. “Ja en neen”, sputtert hij tegen. “Ik heb de eighties meegemaakt, en tot op zekere hoogte hebben ze mij ook gevormd. Ik was toen dol op Visage en Billy Idol vond ik een prachtige jongen. Misschien wil ik via mijn kleren bepaalde gevoelens van toen terugvinden. Maar ik zal zeker geen kopieën van eighties-looks brengen. Revivals, zonder enige afstandsname, dienen tot niets.”

Hij wordt ook in dezelfde adem genoemd als tijdgenoten Raf Simons en Hedi Slimane, de ontwerper van Yves Saint Laurent pour homme. “Die opmerking is mij niet vreemd”, zegt hij. “We volgen min of meer dezelfde weg, maar onze stijlen verschillen danig. In het begin vergeleek men mij met Raf Simons, nu met Slimane. Ik vraag me af wat de volgende naam zal zijn. Misschien zegt men binnenkort dat het wel heel erg op… Xavier Delcour lijkt! Neen, we hebben alledrie een ander soort schoonheid voor ogen. Vergeet niet dat we van dezelfde generatie zijn; we hebben dezelfde dingen beleefd.”

Vervaeren: “Raf, Hedi en Xavier brengen wel alledrie het soort proporties die afwijken van die die elders gelden. Veel smaller, jongensachtiger. Misschien worden ze daarom op één hoop gegooid.”

Delcour: “Wanneer ik een collectie begin te tekenen, weet ik precies wat ik zes maanden later wil laten zien. En daar kan niets of niemand mij van afbrengen. Maar ik zou me evengoed kunnen laten ontmoedigen door al die vergelijkingen.”

De overigens sterke collectie die nu in de winkels hangt, draagt de titel Jeux Interdits. Ze bevat T-shirts waaraan kralenkettingen hangen, hemden waaruit hartjes zijn geknipt, smokingbroeken met linten, geknoopt tot strikken en tekstbedrukkingen als I’m a mess en Beauty. “Het gaat over jongens en schoonheid”, verduidelijkt Delcour. “Over wat wel en niet toegelaten is. Schoonheid is meestal een verboden terrein voor mannen. Op de speelplaats poneren jongetjes dat ze later sterker en groter willen zijn, maar geen enkel dat zegt dat het mooier wil worden. Tegenwoordig houden mannen zich wel meer met hun uiterlijk bezig en ik vind dat een goede evolutie. Maar als een jongen zich van zijn beste kant wil tonen, werkt dat voor velen nog steeds verwarrend.”

Vervaeren: “Het heeft ook met leeftijd te maken. Onze ouders vonden werken en voor het gezin zorgen belangrijk, maar de jongens van nu schamen zich niet meer om te tonen dat ze plezier willen maken. Ze zijn zelfbewuster; ze willen zich goed voelen en goed voor de dag komen.” “Het mag wel geen vermomming worden”, vervolgt Delcour. “Maar ik zal de laatste zijn om te bepalen waar men de lijn moet trekken. Dat maakt ieder voor zich uit. Persoonlijk ben ik niet zo dol op massa’s spieren, maar ik kan moeilijk stellen dat fitness slecht voor je is. Je eigen limiet is de beste. Ik ga ook onder de zonnebank, maar ik zorg ervoor dat ik niet oranjegekleurd rondloop.”

De jeansvestjes met het woord Beauty, groot en duidelijk op het rugpand, zijn knipoog-items, maar we kunnen ons voorstellen dat niet iedereen ze durft te dragen. “Dat is waar”, lacht de ontwerper. “We hebben de jasjes goed verkocht, maar ik heb er voorlopig nog niemand in gezien. Ik ben zelf benieuwd.”

Wat is voor hem het toppunt van mannelijkheid? “Pouvoir être plus beau sans vouloir être plus fort.” Het toppunt van vulgariteit? “Je leven laten leiden door wat er in de magazines staat. Mensen die zich enkel laten vormen door wat hen voorgeschoteld wordt, hebben geen kritisch oog meer, en dus ook geen persoonlijke visie. Die kennen wel alles bij naam, maar beleven niets.” Het toppunt van decadentie? “Er te allen tijde en ten koste van alles en iedereen perfect willen uitzien. Een erg egoïstische houding. Er zijn meer belangrijke dingen in het leven dan dat.” Het toppunt van moderniteit? “Het aanbod kunnen weigeren. Bewust niet alles eten wat je voorgezet krijgt.” Wat ook wel slaat op hemzelf, merken we op. “Help!” roept Didier Vervaeren. “Ik zie de titel al boven het artikel: Xavier Delcour: de nieuwe moderniteit!”

Peter De Potter / Foto’s Jean-François Carly

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content