Op een steenworp van het Zuidstation bewonen rekwisiteur Eugénie Collet en grafisch ontwerper Olivier Rouxhet een oud schildersatelier: een filmdecor.

Dit huis zit vol valstrikken”, legt Eugénie Collet uit, terwijl ze me rondleidt. We lopen trap op en trap af, en vele deuren gaan open. “Er zijn veel geheime kasten en deuren. Sommige kamers kan je vanuit de meest onverwachte hoeken betreden.” Spannend. Dat had ik wel wat verwacht, want aan de buitenkant ziet het huis eruit als een oude loods. Eerst betreed je een donkere hangar vol meubilair en prullaria. Eugénie heeft als filmrekwisiteur immers een oneindige voorraad huisraad nodig. Eerst worstel je je door die opslagplaats, daarna bereik je via een soort kelderdeur – met een atelier de peinture-bordje erboven – de woonruimte. Dat is veel gezegd, want je komt natuurlijk in een atelier terecht: een grote ruimte verdeeld met houten schotten. Ik wed dat architecten hier gek van worden, want van een logisch opgebouwd grondplan is er geen sprake. Maar daar hebben Eugénie en haar man, Olivier Rouxhet, lekker lak aan.

“Dit gebouw was het schildersatelier waar mijn overgrootvader, grootvader en vader hebben gewerkt”, verklaart Eugénie plechtig. Het is niet vanzelfsprekend dat zoiets gespaard blijft en nog steeds wordt gebruikt, maar voor Eugénie en haar man blijft de woning een werkplaats; Olivier ontwerpt in een ruimte boven de badkamer.

Toen Eugénie klein was liep het hier vol werkvolk: “Begin deze eeuw waren er zelfs veertig mensen in dienst. Dat kan je je nu nog moeilijk voorstellen. In de keuken werd verf bereid. Dat was een heel karwei, want verf uit potjes bestond nog niet. De kasten stonden vol pigment, terpentijn, lijnzaadolie en penselen. De namen van de kleuren staan er nog steeds op. Waar mijn zitkamertje is, was er een klein bureau: het warmste vertrek, bestemd voor de patron. De slaapkamer was een spuitcabine. En de glazen kooi waarin het bad staat, was een droogkamertje voor lakwerk. Dat werd stofvrij gehouden. Vroeger droogden verven immers niet zo snel als tegenwoordig.” Eugénie weet daar natuurlijk zelf veel over, want ze heeft het atelier nog in volle werking gezien. Ze kwam hier twaalf jaar geleden wonen en betrok toen enkel de bovenste verdieping, want de benedenverdieping was nog in gebruik. Bovendien heeft Eugénie, na haar studies kunstgeschiedenis, een opleiding voor marmer- en houtschilder gevolgd aan de beroemde Brusselse schilderschool Vanderkelen. Hout en marmer waren ook de specialiteit van het Atelier Collet. Haar voorvaders hebben duizenden Brusselse herenhuizen gedecoreerd. Eugénie is trouwens verwant aan de vermaarde Brusselse decorateur Alban Chambon, die eind vorige eeuw het riante Hotel Métropole op het De Brouckèreplein heeft ingericht. “Mijn grootvader werkte ooit samen met Vanderkelen. Toen de school begin deze eeuw werd gesticht, werd het atelierwerk verdeeld over twee locaties, hier en in het schoolatelier. Mijn grootvader had ook een tijdlang de leiding over de school, die uiteindelijk door Vanderkelen werd voorgezet.”

Dergelijke kleine scholen waren destijds niet uitzonderlijk. Tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren ze talrijk, toen er nog veel werd gehout en gemarmerd. Zelfs van bescheiden woningen werd de gang steevast met een imitatieschildering bedacht.

Voor het bouwen van filmdecors put Eugénie heel wat inspiratie uit haar familiegeschiedenis en haar opleiding tot decoratieschilder. Die vaardigheid komt aardig van pas. Maar haar woonatalier heeft ze nooit extra willen verfraaien. Alles bleef in de staat waarin ze het aantrof, zelfs de verf op de keukenkasten. Aan de zoldering van de keuken hangen ook nog alle katrollen die de maalmachines aandreven. “Ik heb weinig veranderd, zelfs het comfort blijft beperkt en ik breng zeker geen artificiële patines aan: daar gruwel ik van. In het huis hangt veel nostalgie, maar die wordt niet gekweekt, die is er gewoon. Ik voel wel wat voor het verleden, maar leef in het heden. Tot grote ergernis van mijn man bewaar ik van alles, zelfs brieven en mooie uitnodigingen. Het is jammer om iets moois weg te gooien.”

Dankzij mensen als Eugénie blijft er veel behouden, ook dit atelier. Omdat haar vader alle brieven van zijn voorvaders heeft verzameld, weet Eugénie bijvoorbeeld waarom het atelier in deze buurt van Brussel ligt. “Mijn overgrootvader twijfelde tussen een stuk grond nabij het station of aan de Molièrelaan, een van de chicste wijken van de rand. Inmiddels is de grond daar een fortuin waard. Had het atelier daar gestaan, dan was waarschijnlijk allang gesloopt en de grond verkocht. Mijn overgrootvader kwam hier wonen omdat het beter voor zijn paarden was, er lagen nog weilanden rond het huis, stel je voor! De hangar was eertijds een paardenstal. Uiteindelijk bleef alles gehandhaafd, omdat dit niet in zo’n goede buurt is. Hier past zo’n atelier ook beter. Trouwens: alles zal nu wel zo blijven, want ik ben niet iemand die snel verhuist, ik ben te sterk aan dit pand verknocht.”

Piet Swimberghe / foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content