Donkere regenwolken overkoepelen het kerkhof tegenover het huis van Willem Vermandere. Op beide plekken heerst een soort vredigheid, de colère en de onrust ver voorbij. Zoals het leven zou moeten zijn, maar zoals het zelden is.

Het regent, regent, regent onafgebroken, de lange weg naar de Westhoek. Het hele traject is nat, van de Brusselse Ring tot de oorlogskerkhoven op de ’14-’18-route. In deze streek, te midden van polderland en voormalige slagvelden, woont Willem Vermandere in een godvergeten dorp, met uitzicht op een kerk en een kerkhof.

Er zijn voldoende redenen voor een ontmoeting met deze dichter-zanger-beeldhouwer-schilder: een boek van zijn hand, de cd Onderweg en twee nieuwe cd-verzamelalbums. Maar, zoals vaak, is niets wat het lijkt, en hebben we beiden ook andere motieven voor deze ontmoeting.

Twee jaar geleden vroeg ik hem al om een interview. Herinneringen, voorvallen, liefde en verdriet, vaak met slierten Vermandere-muziek op de achtergrond, dreven mij naar hem. Maar Willem Vermandere zuchtte diep: “Ach, een interview! Dat leidt alleen maar af van het échte werk: het zoeken naar woorden, het beitelen en het kappen, het tekenen en het schilderen, het zingen en spelen. Wat valt er trouwens te vragen? Wat valt er te antwoorden? Alles wat ik te vertellen heb, zeg ik op het podium.”

Tegen die argumentatie kon ik niet op. Groot was mijn verbazing dus toen ik onlangs, ook op een regenachtige dag, bij Willem Vermandere ontboden werd. Niet door hemzelf, neen, de platenmaatschappij had de afspraak geregeld en ik verzette me niet. Geprikkeld maakte ik mij klaar om hem te ontmoeten. Maar hem interviewen? Geen sprake van, dat weiger ik.

“Ja meiske,” zegt hij, “wat moeten wij nu beginnen? Jij hebt niets te vragen, en ik heb niets te vertellen. Waarom zitten we hier dan? Kom, laat ons iets drinken.”

We drinken de koffie die zijn vrouw heeft gezet, en we eten grote stukken bitterzwarte chocolade, de zoete resten van het feest waarmee Veurne deze man tot ereburger heeft benoemd.

“Ik weet waarom ik hier zit”, zeg ik koppig. “Maar jij? Waarom zit jij hier? Om het boek en de nieuwe cd’s te promoten? Omdat de platenfirma je dit vraagt? Hoeft dat allemaal nog als je zestig jaar geworden bent?”

Hij lacht, schatert zelfs. “Tja, waarom doe ik dit eigenlijk? Bezwijk ik weer voor de overmacht van de platenfirma? Of is het misschien ook een tikkeltje ijdelheid? Als iemand mij om een interview vraagt, ben ik verveeld. Maar als niemand mij vraagt, ben ik nog meer verveeld. Zo gaat dat. Ik heb een boek geschreven: Thuis en nog veel verder. Het is een histoire de ma vie geworden, een soort memoires, de neerslag van brieven aan verre vrienden, ooit een hele reeks stukjes voor Knack. Maar toen de uitgever dat boek naar Knack stuurde voor een bespreking, was de reactie: ‘Neen, dat is niets voor onze lezers.’ (schatert) Dat is toch grandioos! Zo’n reactie geeft mij zoveel prikkeling! ‘Godverdomme,’ denk ik dan, ‘een oude steenkapper past niet meer in Knack? Dat zullen we nog wel eens zien.’

Een mens heeft zulke tegenwind nodig, want er is niets zo slecht als altijd maar applaus krijgen. Op den duur applaudiseren ze zelfs als je een scheet laat. Dat is gevaarlijk. Een mens moet een beetje op zijn kop krijgen. ‘Wie mij vleit, is mijn vijand. Wie mij laakt, is mijn leraar.’ Dat meen ik, hoor.”

“In een creatieve mens moet wat colère zitten, een beetje onvrede en rebellie: ‘Wat? Vinden jullie dat ik niet goed genoeg ben? Vinden jullie dat ik niet kan beeldhouwen?’ Dat is de woede, het heilig vuur. Het zijn de pijn en de blessures die onze krachtbron zijn. Met woorden, vormen en muziek scheppen ze een heviger wereld. Dát is de essentie van creativiteit: geen vrede nemen met de wereld zoals hij is, heftiger leven, je niet laten wegzakken. Geen slappe kost. Er moet peper op het vlees!”

“En ja, ik ben zestig geworden, maar ik stel vast dat de colère en de onrust niet minder groot zijn. Integendeel, ik heb de indruk dat het erger wordt, dat ik met de jaren maniakaler en kritischer word. Als een optreden niet goed georganiseerd is, word ik woedend. Het moet in orde zijn! Muzikanten die zomaar een beetje meespelen? Neen, dat kan niet! Bloemen of planten midden op het podium? Nee, daar horen die niet te staan! De vlag met de Vlaamse Leeuw? Weg ermee! De vlag van het Rode Kruis dan? Neen, niet op het podium!”

“Als je zestig bent, kan je ook niet meer ontsnappen aan het besef dat alles eindig is. Het lichaam begint tegen te sputteren en herinnert je aan de eindigheid. Steeds meer besef je dat je je krachten moet doseren. Ik herinner me nog goed – ik was 45 – dat een van de muzikanten zei: ‘Binnen vijf jaar zeul jij niet meer zelf met de klankinstallatie en laat jij de anderen de boel opstellen en afbreken.’ (trots) En kijk, ik doe nog altijd mee, al realiseer ik mij heel goed dat het moeilijk zal worden om op mijn 70ste of 75ste nog steeds op het podium te staan. (gedecideerd) Het ergste is de slechte lucht! Met te veel volk in een te kleine zaal wordt de zuurstof al snel te beperkt zodat ik de volgende dag last heb van mijn ademhaling.”

Misschien maak ik het mezelf te moeilijk. Ik zing één uur voor de pauze en één uur erna. Toen ik onlangs naar Madredeus ging luisteren, zong dat zangeresje slechts vijf liedjes voor de pauze en vier erna. Dat is een groot verschil. Ik wil niet janken, niet klagen, ik ben blij dat ik mij op het podium kan uitleven, maar soms is het knokken. Afzien. Ik vraag me weleens af wat mij bezielt om ’s avonds op een podium te willen staan. In files te zitten, tussen Gent en Antwerpen, tussen Breda en Gorinchem. Wat bezielt mij toch om naar Rotterdam te reizen, ’s middags al te vertrekken om pas in het holst van de nacht weer thuis te komen? Maar als ik dan weer op dat podium sta en die liedjes begin te zingen, dan weet ik het weer. Het is de magie die mij naar zich toezuigt. Wat ik zing is een uitgepuurde vorm van wat ik schrijf. Wat er op het podium gebeurt, is een ritueel, een soort godsdienst, zielen die elkaar beroeren. Dat je daar bént, dat mensen zich herkennen in je verhaal, in je liedjes, in je manier van zijn, dat is de essentie.”

“En ook al zit er wel eens een mindere avond tussen, toch ontstaat er altijd iéts. Jij zegt iets, en de andere reageert: ‘Ja, zo voel ik dat ook.’ Dat is de kern van applaus en succes. Een muzikant is zich niet op elk moment bewust van wat hij met zijn muziek aanricht. Hij speelt gewoon vanuit zijn intuïtie en zijn aanvoelen van het leven.”

“Maar succes vráágt om onthechting. Een uitverkochte zaal? Vijfhonderd mensen die op jou zitten te wachten? En dan? Doe maar gewoon je best. Zorg dat alles in orde is. Zonder ascese kan dit niet. Ook mentaal moet je je grondig voorbereiden. Ik kan toch niet met mijn beelden op het podium gaan staan?”

“Na het applaus is het een zegen om terug naar huis te gaan en de volgende ochtend vast te stellen dat alles weer gewoon is. Mijn huis is mijn evenwicht, mijn beelden mijn biotoop. Het podium is mijn maîtresse die ik wekelijks bezoek, de beeldhouwkunst mijn wettige echtgenote naar wie ik altijd terugkeer.”

“Inderdaad, soms denk ik: ‘Ach, laat mij gerust. Stel mij geen vragen, laat mij gewoon nieuwe stukken maken. Laat wat ik vroeger gezegd, geschreven en gemaakt heb, voor wat het is. Oké, nu ben ik wel blij dat die verzamel-cd’s met mijn vroegere liedjes er zijn, maar ze hebben mij verdomd veel moeite en zweet gekost. Laat mij liever de studio intrekken om nieuwe improvisaties te maken. Ik wil componeren, spelen en muziek maken. Ik ben zoals de zigeuners die puur om het plezier spelen, al luistert er slechts één mens, al speel ik enkel voor mezelf. Dat is wat ik wil: ‘ Lat mie maar lopen langs de stroate…'”

Vorige week ben ik in Veurne tot ereburger gebombardeerd, begot. En ja, ik speel dat spel mee, tot op zekere hoogte. Misschien moet ik eens een stuk schrijven over deze streek: ‘Wat is er tussen u en mij, Veurne?’ Want ik ben niet alleen een muzikant, maar ook een verteller, een mens van het woord. Geloof maar niet dat die zanger op het podium zijn verhaaltjes en rijmpjes improviserend de zaal inslingert. Daar gaat veel gewroet en geschrijf aan vooraf. Die zot op het podium zit thuis al jarenlang brieven te schrijven. Niet dagelijks, maar toch twee à drie brieven per week. Ik kan niet meer leven zonder te schrijven. Schrijven helpt, schrijven geneest, schrijven brengt klaarte, schrijven houdt mij wakker.”

“Ik bewaar de kladjes van mijn brieven, en stel nu vast dat ik op die manier elk jaar een boek bijeengeschreven heb. Niet dat ik al die brieven ga publiceren, neen, het is veeleer een kroniek van mijn leven. Wat ik denk, wil ik formuleren. Deze ontmoeting met jou kan al voldoende zijn om te schrijven. De inspiratie komt zomaar op je af, de prikkel om te zingen is nooit ver weg.”

“Natuurlijk wordt er niet elke dag een nieuw lied geboren. Daarvoor moeten de sterren heel goed staan. De ideeën, de woordenstroom en de muziek moeten samenvloeien. En bovendien is niet alles zingbaar. Sommige dingen blijven een raadsel. Zoals de dood. We hebben het hier zelf meegemaakt, met ons eerste kleinkind. Runeke. Gestorven aan een hersenvliesontsteking, één jaar oud. Het is nu vier jaar geleden, en toch is het als de dag van gisteren. Vier jaar is niets. Dat verdriet is nog altijd aanwezig. (fel) Je wilt dat ook niet kwijt. Wat waren we toch erg met dat kind verbonden, vooral in die periode rond het overlijden. In het begin kwamen die de tranen zo vaak, vooral als ik in de wagen zat. De tranen van een grootvader, alsof hij al het verdriet alleen moet torsen. Je wordt door elkaar gerammeld. Die scherpe pijn deemstert wel weg, maar de tranen moet ik nog steeds af en toe doorslikken. De dood geeft het leven meer geladenheid. Je moét er meer mens van worden. Niets is meer als voorheen. Je wordt verplicht dood en leven een plaats geven, en te beseffen dat je slechts een schakeltje bent. Het is een les in nederigheid en in aanvaarding. Het besef: ‘Laat ons gelukkig zijn, laat ons geen dag, geen seconde meer verliezen, laat ons het leven omhelzen.’ (zucht) Kom, we gaan eten…”

Willems vrouw heeft gekookt. Schapenvlees in de oven, rapenpuree, aardappelen in de schil, rauwe groenten, een glas wijn. Meer moet het leven niet zijn. We kletsen over de regen, de muziek, de kinderen, de kleinkinderen. Over Runeke opnieuw, en ik denk aan de trieste litanie die deze grootvader bij elk optreden aan zijn kleinkind opdraagt.

Runeke ons manneke ons rostekopke rood

Runeke in mijn armen Runeke op mijne schoot

Ik hoorde Willem Vermandere dit lied in een donkere feesttent zingen terwijl de regen onophoudelijk tegen het tentzeil sloeg.

Rune in de spiegel Rune mijn evenbeeld

Rune gekapt in marmer Rune gepenseeld

De man naast mij veegde onbeholpen zijn tranen weg, want de litanie was in haar eindeloos-trieste herhaling haast niet te aanhoren.

Rune is de name Runeke is de klank

Rune Rune Rune Runeke duizend keer dank

“Ach ja,” zucht Willem Vermandere, “Runeke cherubijntje Runeke pluimgewicht Runeke serafijntje Runeke zo licht.” Weet je, zolang het maar rijmt, wil ik alles geloven. Wat weten wij uiteindelijk over de hemel, de hel of de dood? Elk antwoord is pure projectie. Er is toch geen verschil tussen God die zich openbaart en de mens die zich iets verbeeldt?”

“De lectuur van Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel Marcía Márquez was een knooppunt in mijn leven. Stel je voor, Remedios de Schone die met lijf en ziel ten hemel wordt opgenomen. De pastoor die zich na het drinken van een kop chocolademelk vrij van de grond verheft, zich losmaakt van de zwaartekracht. Zo gewoon, zo vanzelfsprekend.

Dat is mijn filosofie: het moet niet waar zijn, als het maar waarachtig is. Authentiek. Iets wat je overrompelt, iets wat je overtuigt. Daarom dissen zangers en schrijvers de mensen verhaaltjes op. Zoals Picasso zegt: ‘Alle kunst is leugen.’ (lacht) Leugen die ons dichter bij de waarheid brengt.”

“En verder moet je mij niet spreken over God, want daar weet ik niets over. Sommigen zeggen dat ik een mislukte pastoor ben, (monkelt) maar tegenwoordig denk ik dat ik misschien wel een gelukte pastoor ben. Ik heb, lang geleden, het klooster moeten verlaten om mijn geloof niet te verliezen. Jarenlang ben ik door de katholieke wereld verguisd en als een afvallige beschouwd, en nu zit de kardinaal op de eerste rij. En toch zeg ik nog precies dezelfde dingen als die die men mij verweet toen ik nog godsdienstleraar was.”

“Ach, de katholieke kerk en de kardinaal weten uiteindelijk heel goed dat ze hun macht kwijt zijn. De grote zekerheden zijn verdwenen, nu wordt het opnieuw interessant en voel ik me vrij om onbevangen en vrij-zinnig mijn verbeelding te gebruiken, op zoek naar een beeld van God en de eeuwigheid. De puzzelstukjes vallen in elkaar. Ik ben wie ik ben. Uiteindelijk ben ik nu toch ook een bedienaar van het woord?”

“Het enige wat ik de priesters in de kerken echt verwijt, is dat ze vaak zo’n clichés gebruiken en zo weinig te vertellen hebben over de zin van leven, lijden en sterven. Met clichés bereik je de mensen niet. Een priester moet vanuit zijn buik spreken, een beetje kunstenaar zijn, anders lukt het niet. Net zoals een artiest een beetje priester moet zijn: als een medium tussen de mensen en de onbekende krachten staan.”

Kom,” zegt Willem Vermandere, “ik zal je mijn beelden en mijn ateliers laten zien.” Alsof zijn huis al niet een atelier op zich is, vol met beelden in steen en hout, schilderijen, lino’s, houtsneden, metalen constructies, werktuigen, muziekinstrumenten, boeken en cd’s.

“Ja, werken en leven, dat vloeit hier samen”, knikt hij. “Neem mijn werk af, en ik leef niet meer. Leven is werken, en werken is leven. (glimlacht) Misschien ben ik wel een workaholic. In elk geval kan ik mij het leven niet meer voorstellen zonder te werken. Als ik twee dagen niets uitricht, ben ik nog slechts een schaduw van mezelf.”

“Ik doe altijd maar voort, en ga ’s avonds zelden weg. Ik zou trouwens niet weten waar naartoe. Wij zijn geen uitgaanders en gaan ook nooit op vakantie. Vakantie, ik weet zelfs niet meer wat dat is.”

“Twee weken geleden ben ik met mijn dochter, die ook beeldhouwt, in de Bourgogne-streek stenen gaan kopen. Ja, misschien zou je die reis vakantie kunnen noemen. De eerste dag hebben we in de carrières rondgezworven en de prachtigste stenen uitgezocht: een vrachtwagen vol, 25 ton. De tweede dag zijn mijn dochter en ik aan het werk gegaan en hebben we elk een beeld gemaakt. Ik een prehistorische kop, zij een tedere omhelzing. De derde dag hebben we nog wat gebabbeld en gegeten, en zijn we weer naar huis gereden. Onze batterijen waren alweer opgeladen, nadat we bij de steenkappers en -klievers even aan de moederborst hadden gelegen.”

“Ik moét kunnen werken, in de steen, in de materie, met mijn alaam. Wat een luxe om in een huis te wonen dat ook mijn atelier is. Oké, wij wonen in een oud krot, de wind waait soms door de kieren. Wij hebben geen tapijten op de vloer, zelfs geen centrale verwarming. (peinzend) Misschien moeten we ons toch wat meer luxe permitteren als we wat ouder worden. Maar de ongemakken van dit huis horen er gewoon bij. De weerstand, de tegenstand maakt je sterk. Voor een beeldhouwer mag de kloof tussen zijn werk en zijn thuis toch niet te groot zijn?”

“Aan het ontplooien van talenten kan ik wél geld besteden. Een smidsvuur, een aambeeld, lasapparaten om beelden in ijzer te maken, ja, dat kost een smak geld. Een schaafmachine? Als ik die nodig heb, koop ik die. Een verstekzaag? Een diamantschijf? Een nieuwe gitaar? Dat koop ik. Een goede basklarinet? Ik heb er net een nieuwe: 180.000 frank. En ook mijn kinderen hebben zich met ruime vleugelslag kunnen ontplooien.

‘Pa, ik heb een drukpers nodig.’

‘Hoeveel kost dat, kind?’

‘160.000 frank.’

‘Kom, we gaan die drukpers kopen.’

Zo simpel is het.

‘Pa, ik heb een elektrische piano nodig, een hele goeie.’

‘Kom, we gaan die kopen.’

Maar skiën doen we niet. En veel geld uitgeven in een duur restaurant? Neen, dat kan ik niet. Dan koop ik liever een boek. Op de dingen des geestes staat geen prijs in dit huis, daarover wordt niet geraisonneerd. Ik realiseer mij dat dat een enorme luxe is, maar dat geld werd mij niet in de schoot geworpen.”

Op het podium staan, dat is knokken, keihard werken. Elke frank is verdiend, dat verzeker ik je. Denk maar niet dat de beeldhouwer zijn stenen en de schilder zijn tekeningen zomaar uit zijn mouw schudt. Sommige dingen zijn zo moeilijk aan de mensen uit te leggen.”

“Ken je het verhaal van die beroemde, succesrijke Japanse schilder? Op een dag komt er een rijke jongeling naar hem toe: ‘Zou jij een tekening van een haan willen maken? Voor in mijn prachtige, nieuwe huis?’

‘Een haan heb ik nog nooit getekend,’ zegt de kunstenaar peinzend, ‘maar goed, ik zal er een voor je maken.’

‘Wanneer mag ik het kunstwerk komen halen?’

‘Over veertig jaar.’

‘Veertig jaar! Moet ik zo lang wachten?’

‘Ja,’ zegt de kunstenaar, ‘want een haan heb ik nog nooit getekend.’

‘Goed,’ zegt de rijke man, ‘over veertig jaar kom ik de tekening halen.’

De jaren verstrijken. De schilder wordt steeds beroemder en de rijke man steeds rijker. Ze worden stilaan oud, en op een goede dag gaat de rijke man naar de kunstenaar: ‘Meester, herinner je je nog dat je een haan voor mij zou schilderen? Is de tekening klaar?’

‘O neen’, roept de kunstenaar uit, en hij neemt een penseel en een rol papier, en schildert met enkele streken een haan.

‘Fantastisch’, zegt de rijke man. ‘Hoeveel moet ik je betalen?’

De kunstenaar denkt even na. ‘Twee miljoen zal wel volstaan.’

‘Is dat niet een beetje overdreven?’ vraagt de rijke man. ‘Je hebt die tekening in tien seconden gemaakt.’

‘Dat klopt,’ zegt de kunstenaar, ‘maar ik heb wel veertig jaar tijd nodig gehad om deze tekening in tien seconden te kunnen maken.'”

“Is dat niet prachtig?” schatert Willem Vermandere, en dan, plots ernstig: “Er komt een moment waarop het lijkt alsof het allemaal vanzelf gaat. De optredens, de verhaaltjes die ik vertel, de dingen die ik schrijf, de beelden die ik maak, maar uiteindelijk is dat mijn hele leven. Dat is het kind dat de hele dag muziek speelde. Dat is de energie van een heel leven. Dat is mijn werk, dat is mijn leven, dat is mijn energie, dat is mijn tijd! Terwijl andere mensen op vakantie gaan, werk en wroet ik hier. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar dat is het niet.”

Kom”, zegt hij, en hij neemt me mee naar de tuin waar robuuste stenen, houten en metalen beelden, verweerd door regen en wind, als wachters zijn opgesteld. Grove, primitieve oerfiguren.

“Kom”, zegt hij, en hij neemt me mee naar het beeldhouwersatelier waar houten totempalen, als bomen zo groot, de ruimte beheersen.

“Tja, wat zijn dit?” mompelt hij. “Groeisels, composities, gestalten. Deze is gekapt uit linde, deze uit populier. Ze zeggen het onzegbare. Als ik monumentaal werk, vervalt de behoefte om te vertellen. Deze werken zijn veeleer wolkachtige massa’s. Niet redelijk, maar ritmisch. Als je hier in de polders woont, neem je het op tegen de knotwilgen en de voorbijdrijvende wolken. Je positie bepalen tegenover de omgeving, daar gaat het om. Zijn deze werken klaar? Ik weet het niet, voorlopig kom ik er niet meer aan. Misschien werk ik er na de zomer opnieuw aan. Waarom niet? Het gebeurt wel vaker dat ik beelden uit een tentoonstelling later verder uitwerk.”

“Kom”, zegt hij, en hij neemt me mee naar een schuur in de tuin waar hij woorden, namen en cijfers in een grote, stenen plaat gebeiteld heeft. “Letterkappen is een strenge discipline. Er zijn bijna geen letterkappers meer. Daarom heb ik deze plaat gemaakt die in de muur van een voormalige polderabdij gemetseld zal worden.”

Kom”, zegt hij, en hij neemt me mee naar het voormalige dorpsschooltje dat nu zijn schildersatelier is. Tientallen, neen, honderden werken – lino’s, houtsneden, potloodschetsen, schilderijen – liggen hier in rekken, op de grond, op elkaar, op tafels en schildersezels. Bestaat er een woord – zoals ‘veelschrijver’ – voor een schilder of een beeldhouwer die het ene werk na het andere produceert, opnieuw en opnieuw, in steeds andere vormen, kleuren, lijnen? Veelschilder? Veelbeeldhouwer? In elk geval is Willem Vermandere er een.

“Ach ja, ik doe voort, altijd maar voort. Het moét vooruitgaan. Overdag maak ik beelden, ’s avonds zit ik te tekenen, met Chinese inkt, en zoek ik naar titels. Zelf vind ik niet dat ik zoveel produceer. Integendeel, ik heb nog altijd het gevoel dat ik veel tijd verlies. Vandaag heb ik bijvoorbeeld nog niets gedaan. Vanavond moet ik zingen. Morgen heb ik vrij. Overmorgen komen ze beelden halen voor een tentoonstelling.”

“Laat mij nog een paar schilderijen zien, en daarna zal ik je met rust laten”, beloof ik.

“Kijk,” zegt hij, “mijn beelden en tekeningen vertrekken niet vanuit een mooi lijf. Ik heb er geen behoefte aan om al die spieren en vormen exact af te beelden. Het moet geest worden, zoals in de romaanse sculptuur. Natuurlijk interesseert een mooi vrouwenlichaam mij, geen enkele man die daar ongevoelig voor blijft. (lacht) Maar als ik een mooi model zie, heb ik geen zin meer om te werken. Er zijn vrouwen die mij hebben voorgesteld om te komen poseren, maar ik zou niet weten hoe ik daarmee moet omgaan. Neen, ik heb mijn eigen esthetica. (kijkt mij indringend aan) Wat kennen wij van elkaar? Het gezicht en de handen, ja. Daarmee moeten we het doen. Zie je die schimmige figuren, die aartsvaderlijke wezens? Hun gezichten en hun handen? Die werken zijn gevechten met de materie. Energie die zichtbaar wordt. Daar gaat het om. Noch min, noch meer. Soms heb ik meer met mijn handen en mijn vingers geschilderd dan met mijn penselen. Soms maak ik in een half uur enkele werken, en soms heb ik maanden nodig om tot een bevredigend resultaat te komen. En soms lukt het helemaal niet. Niet alle pogingen worden een lied.”

Willem Vermandere, ‘Thuis en nog veel verder’, Globe, Gent, 699 fr.

Twee verzamel-cd’s: ‘Van Blanche tot Blankeman’ en ‘Gezangen uit de ark’. Nieuwe cd: ‘Onderweg’, 2000 Universal Music.

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content