Herwig Van Hove

Eenvoudige, lekkere wijnen, die geen pijn doen in de portemonnee. Daar willen we het om de veertien dagen over hebben in deze rubriek. Château Simple, wijn voor beginners, die ook de kenners wel bevalt. Deze week : Coteaux du Layon.

Zoet is lekker. Plakkerig zoet gaat door zijn inherente simpelheid snel vervelen en wordt op de duur weerzinwekkend. Zoals andere zoogdieren en vogels hebben ook mensen een sterke hang naar het zoet van vruchten. Bij rijpe vruchten echter is dit zoet complex, omringd door vele andere componenten.

De meest voor de hand liggende begeleidende component voor zoet is natuurlijk zuur. Niet dat azijn met suikerwater plots een smakelijke drank wordt. Het begeleidende zuur moet ook complex zijn van samenstelling. De meest vanzelfsprekende bron van complex zuur is eveneens de vrucht, en wat wijn betreft : de druif.

Chenindruiven, waar we het vandaag over hebben, vertonen nu juist de wonderlijke eigenschap dat ze tegelijk zoet en zuur zijn. In klimaatgebieden waar in het najaar de nachten koud zijn en de dagen warm (ongeveer het gebied van de Loire en de Rijn, de noordelijke grens voor de druivenstok), blijft het wat onrijpe zuur door de nachtelijke kou behouden, en ontwikkelt het zoet zich gedurende de dag. Deze klimaatgebieden zijn dus ideaal voor het duo zoet-zuur, en geven oorsprong aan vele grote zoete wijnen, waaronder de Coteaux du Layon van vandaag.

De Layon is een bijriviertje van de Loire in de Anjou, het gebied rond Angers. Door de oost-westelijke stroomrichting is er een oeverflank die pal zuid is georiënteerd en daar zijn alle chenin-wijngaarden aangeplant. Anjou is wereldberoemd om zijn grote witte zoete wijnen, alle gemaakt van 100 procent chenin blanc. De klinkende AOC’s (Appellations d’Origine Contrôlées) zijn : Bonnezeaux (70 ha en 700 tot 2000 hl) met het legendarische Château de Fesles (nu weliswaar in een ondankbare periode), Quart de Chaume (40 ha en 600 tot 800 hl) met het even legendarische Domaine de Beaumard, de Coteaux de l’Aubance (3000 hl) en ten slotte de veel ruimere Coteaux du Layon (40.000 hl) van vandaag.

De wereldwijde trend naar ?droog? heeft ook hier zijn sporen nagelaten. De chenin-aanplant is ingekrompen ten voordele van beide cabernets, zoals in het nabijgelegen Touraine met de rode AOC’s Chinon en Champigny. Vooral in de Coteaux de l’Aubance worden nu erg goede rode wijnen gemaakt. Maar de zoete percelen die nog overblijven, zijn wel de allerbeste.

In de betere jaren (1990, 1995, 1996) laat men daarenboven de chenin wat overrijp worden de nachtkou zorgt er wel voor dat het zuur niet afbouwt , of soms zelfs wat indrogen tot het rozijnstadium. In het beste geval laat men zelfs het edelrot komen : de fameuze botrytis-schimmel waardoor de druifjes zo verschrompelen dat de concentratie van het sap verdubbelt. Men oogst dan in opeenvolgende stappen, waarbij telkens enkel de perfecte trossen worden geoogst.

Wat ten slotte deze zoete wijnen zo intrigerend maakt, is hun verbluffend verouderingspotentieel, te vergelijken met vintage port, en dat wil wat zeggen. En er zijn kelders. De eeuwenlange exploitatie van de kalkondergrond waarin de Loire haar bedding heeft uitgesleten, geeft overal geleid tot diep in de bodem uitgehouwen gaanderijen waarin wijn perfect kan bewaren. Niet zelden kan men, zelfs nu nog, in de verste uithoeken van deze grotten van Ali Baba grote partijen perfect geëvolueerde zoete witte wijn aantreffen van het miraculeuze jaar 1947.

In de loop der jaren versmelt het zoete steeds meer met het zure tot ten slotte volmaakte eenheid wordt bereikt. In de goede millesimes mag men aannemen dat chenin-wijn pas na tien jaar iets van zijn ware gedaante begint te tonen, 20 jaar is zelfs meer regel dan uitzondering.

De smaak van chenin heeft altijd iets aards over zich, muffig beweren sommigen, en daarom wordt hij soms, maar nooit voor het grote zoete werk, aangelengd met wat modieuze chardonnay. In zijn jonge fase, en deze kan lang duren, smaakt hij altijd eerder bloemig (floraal) dan fruitig en ook altijd met veel mondvullende glycerol.

Coteaux du Layon 1993, Domaine Cady.

De kleur neigt duidelijk naar het gele wat op rijpheid wijst. Opulente neus met manifeste toets van frisse honing en heel ver in de onderbouw na goed opschudden wat aardse chenin, de neus doet aan Barsac denken. Rijke en rijpe, volkomen ontwikkelde smaak, die echter wat kort uitvalt en eigenlijk niet voldoende zuur is, met op het einde zelfs een toets bitter. In de fles blijven wat onschadelijke wijnsteenkorrels achter die vanzelf bezinken naar de bodem. Aangename wijn. (GB, 179 fr.)

Coteaux du Layon 1995, Domaine de Perray.

Heel wat minder geel dan de vorige. De neus is volkomen gesloten en wringend toegeplooid, na walsen komt een stevig gestructureerd geheel, tegelijk massief maar ook delicaat en geraffineerd met elementen van marsepein en amandelen, en ook een zekere chenin-terroir. De smaak is mooi glijdend met fijn klassezuur en een perfecte balans tussen zoet en zuur. Schoolvoorbeeld van niet-plakkende zoete wijn met minstens tien jaar bewaarpotentieel.

Weerom is de vergelijking van beide wijnen ongemeen boeiend : men kan kiezen tussen de rijke en rijpe wijn uit het relatief kleine jaar ’93 of het grote statige raffinement voor de toekomst uit het jaar ’95.

Volgende aflevering in Weekend Knack van 12 februari : niet-Franse cabernet sauvignon.

HERWIG VAN HOVE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content