Elmira is jong, mooi, intelligent en welbespraakt. Vroeger arts in Grozny, nu tolk in België. Het actuele verhaal van een Tsjetsjeense familie op de vlucht.

H Voor meer informatie over de asielproblematiek en indringende verhalen van mensen op de vlucht : Jennie Vanlerberghe, Een mens op de vlucht – De klapdeur van onze gastvrijheid, Globe, 17,50 euro.

Ze is net bevallen van haar derde kind, Rasoel. “Nu pas, met twee jongens, mogen we hopen dat er één in leven blijft”, legt Elmira uit. “Want onze geschiedenis is één onafgebroken reeks van oorlogen en deportaties, met één constante : een tekort aan mannen. Waar moet ik mijn verhaal beginnen ? Vierhonderd jaar geleden, toen de Russen twee lange oorlogen nodig hadden om ons gebied in te lijven ? Zestig jaar geleden, toen Stalin de Tsjetsjenen massaal naar Centraal-Azië liet deporteren ? Tweeëndertig jaar geleden, toen ik in Grozny geboren werd ? Of nog later, in Sint-Petersburg, waar ik van ’89 tot ’95 geneeskunde studeerde en mijn man Ruslan leerde kennen ? Na zijn studies politieke wetenschappen had hij daar een houtexportbedrijf opgericht. Met het geld dat hij daarmee verdiende, steunde hij, onder een humanitaire vlag, het Tsjetsjeense verzet.”

“In 1994 zijn we getrouwd, in december begon de Eerste Oorlog. Voor de Tsjetsjenen die in Sint-Petersburg verbleven, werd de toestand uiterst penibel. Ook mijn man kwam in moeilijkheden en vluchtte naar Tsjetsjenië, waar hij zich meteen bij het militaire verzet aansloot. Ik moest nog zes maanden studeren. Verscholen achter mijn meisjesnaam hield ik mij gedeisd tot ik in juni mijn diploma behaalde en ook naar huis vertrok. Afwisselend, volgens de hevigheid van de bombardementen, woonden we bij mijn schoonmoeder in Gudermes ( de tweede belangrijkste stad) en in Grozny, waar ik stage liep.”

“In augustus 1996 was ik zeven maanden zwanger toen onze buurman op een ochtend kwam binnenvallen : ‘Er is een vreselijk gevecht op til’, waarschuwde hij mijn man. ‘Probeer de vrouwen nog snel de stad uit te krijgen.’ Maar er was geen ontkomen meer aan. Duizenden Russische soldaten waren al in Grozny samengestroomd en sluipschutters schoten op alles wat bewoog. Er zat niets anders op dan dekking te zoeken.”

“Omdat wij zelf geen kelder hadden, mochten we bij de buren schuilen. In een piepklein kruipkeldertjevan anderhalve meter bij twee zaten we met z’n negenen : mijn schoonmoeder, mijn schoonzus en ik, de buurvrouw, haar drie zoontjes (9, 7 en 5), haar nichtje (17) en haar blinde vader, die toevallig in Grozny was om een abces te laten verzorgen. Ik had met hem te doen, omdat hij oud en hulpeloos was, en ook de enige man in ons gezelschap. Voor Belgen klinkt dit misschien vreemd, maar bij Tsjetsjenen is de afstand tussen mannen en vrouwen ontzettend groot. Zo kan een man onmogelijk tegen zijn dochter zeggen dat hij naar het toilet moet. Persoonlijke, intieme zaken kan hij alleen tegen zijn vrouw, zijn zoon of schoonzoon kwijt. Dat heeft alles met schaamtegevoel, fierheid en mannelijke trots te maken.”

Bloedheet en vochtig was het in die kleine ruimte, altijd minstens veertig graden”, vertelt Elmira. “Omdat ik in dat keldertje geen plaats had om te zitten, werd het trapladdertje mijn vaste plek. Telkens ik in ademnood kwam, probeerde ik langs een klein venstertje, het enige verluchtingsgaatje, wat frisse lucht te happen.”

“Negen dagen lang hebben we daar gezeten, en de hele tijd, dag en nacht, werd de stad gebombardeerd. De kinderen waren doodsbang, vooral de oudste, die de hele tijd krampachtig zijn handen tegen zijn oren hield. Dit trauma komt hij nooit te boven, dacht ik bezorgd. Slechts af en toe kregen we een kwartiertje respijt. Dan renden we naar boven om naar het toilet te gaan of vlug wat water te halen. ( glimlacht) Op een keer liep ik, zonder die rustpauze af te wachten, naar boven om een tandenborstel te halen. Hoe is het mogelijk dat ik toen mijn leven waagde voor zo’n prul, denk ik nu. Maar daar, in die kelder, verstoken van elke vorm van hygiëne of comfort, leek die tandenborstel plots zo belangrijk.”

“De eerste dag al hoorden we onze soldaten luidkeels roepen : ‘Binnen blijven, ramen en deuren dicht ! De Russen gebruiken chemisch spul !’ En inderdaad, toen ik tijdens zo’n hachelijk kwartiertje rust even buitenkwam, herkende ik die geur meteen. Tijdens mijn doktersstudies in Rusland had ik op de cursus militaire medicijnen geleerd die gassen te herkennen en de symptomen te onderscheiden. Onmiddellijk zijn we terug naar binnen gegaan, en hebben we doeken tegen onze neus en mond gedrukt.”

“En toen is er iets heel vreemds gebeurd. Je moet weten dat Grozny in een dal ligt, met overal bergen rondom. Nooit is er een zuchtje wind zodat de smog hardnekkig boven de stad blijft hangen. Maar plots, geloof het of niet, stak er een harde wind op die in een mum van tijd de giftige gassen verdreef. Zo’n plotse windvlaag is bij ons zo ongewoon dat het was alsof God zelf ons ter hulp schoot. Dit mirakel heeft mijn geloof versterkt. Net zoals de overvloedige regenbui enkele dagen later, precies op het moment dat onze schaarse watervoorraden waren opgebruikt.”

“Na twee dagen brak er brand uit in één van onze appartementen. Door dat kleine venstertje kon ik zien hoe onze mannen de straat overstaken om het vuur te gaan blussen, maar meteen door sluipschutters onder vuur werden genomen. Verlamd van schrik zag ik hoe mijn man er op het nippertje in slaagde zich achter een boom te verschuilen. Een uur lang heeft hij daar gestaan, zonder een vin te verroeren, terwijl de kogels hem rond de oren vlogen en heel wat anderen zonder pardon werden neergeschoten. Ik weet niet wat ik toen voelde. Versteend keek ik het allemaal aan.”

“Die eerste dagen hadden onze soldaten nog het overwicht, maar vanaf de vierde dag rukten de Russen op en werd onze situatie steeds hachelijker. Tsjetsjeense soldaten kwamen ons vragen de deuren open te laten zodat zij gemakkelijker in en uit konden lopen. Nog wat later kwamen onze mannen vertellen dat de Russische soldaten de straat naast ons hadden ingenomen, alle mensen uit hun kelders hadden gehaald en hen als levend schild gebruikten om verder op te rukken naar de Minutka-wijk. Ja, natuurlijk riepen onze soldaten tegen die mensen dat ze zich op de grond moesten laten vallen, maar uiteindelijk heeft niemand die actie overleefd.”

“Tijdens die vreselijke slachtpartij kwam er een buurvrouw, buiten zichzelf van paniek, bij ons binnengelopen. Met eigen ogen had ze gezien hoe de Russen uit die spitsgroep enkele zwangere vrouwen hadden gepikt, en met messen hun buiken hadden opgesneden. ( huilt lang en stil) ‘Al in de buik van hun moeders moeten de Tsjetsjenen gedood worden’, hadden ze gezegd. En als de baby een jongen bleek te zijn, juichten ze van vreugde. ‘Zwijg’, schreeuwde mijn schoonmoeder tegen die buurvrouw, want ze wilde niet dat ik, hoogzwanger, dat gruwelijke nieuws zou horen. Zelf had ik geen al te dikke buik en hoopte maar dat de Russen niet zouden opmerken dat ik zwanger was.”

“O neen, sterven was niet onze angst in die bange dagen. Het ergste wat ons kon overkomen, was in de handen van de Russen vallen. Niet de jonge, Russische soldaten die in Grozny hun legerdienst vervulden, waren de ergsten. Wel de kontrakts, de huursoldaten die, louter om de centen, de gruwelijkste operaties uitvoerden. Daarom traden onze rebellen ook keihard tegen hen op : kontrakts werden onmiddellijk en zonder pardon gedood. Zo hadden dertig kontrakts tijdens een zuiveringsoperatie in een naburig dorpje een zeventienjarig meisje verkracht, terwijl haar hele familie moest toekijken. Je kunt je niet voorstellen wat zoiets voor een Tsjetsjeen betekent. Traditie en religie maken seks tot een enorm taboe. Een ongehuwd meisje verkrachten is zowat het ergste wat je een Tsjetsjeense familie kunt aandoen.”

( peinzend) “En toch vertrouwde ik er, diep in mezelf, op dat mijn man ons niet zomaar aan de Russen zou overleveren. Dat heeft hij achteraf ook bevestigd : ‘In geval van uiterste nood waren we van plan eerst jullie te doden, en daarna zelfmoord te plegen. ‘”

Intussen bleven de bombardementen maar doorgaan tot we helemaal murw waren en, met onze handen tegen onze oren, alleen nog prevelden : ‘Als God het wil, zal hij ons sparen !’ Tot er, pal boven ons, een bom insloeg, op het koertje waar onze mannen vaak verbleven. Twee lange uren hebben wij daar vastgezeten, zonder één woord tegen elkaar te zeggen. Wij konden niet meer naar boven, en hadden er geen idee van of onze mannen deze aanslag hadden overleefd. ( lang stil) Wat er op zulke momenten in je omgaat, valt niet in woorden uit te drukken. De opluchting toen mijn man en buurman naar beneden kwamen, al evenmin.”

“De negende dag hebben de Russen ten slotte om onderhandelingen gevraagd, en werd er een wapenstilstand van twee dagen afgekondigd. Toen we eindelijk buiten konden, zagen we dat de hele stad verwoest was. Alles, alles, alles was kapot. Geen centimeter was onbeschadigd gebleven. Maar als bij wonder bleek dat onze auto – geblutst, gedeukt, de ruiten aan diggelen – toch nog reed. Meteen hebben we beslist een poging te wagen de stad te ontvluchten. Met een oude koran als enige bagagestuk en een witte vlag als beschutting is mijn man met ons negenen de stad uitgereden. Vanaf het puin riepen de mensen ons toe : ‘Veel geluk ! Zorg dat je het haalt !’ Precies één kwartier na ons vertrek is er opnieuw een bom op het huis van onze buren gevallen, en is ons keldertje ingestort.”

“Er waren slechts twee vluchtwegen uit Grozny. Levenswegen noemde men die, al werden daar ontzettend veel vluchtelingen doodgeschoten. Onderweg, door de bergen, kwamen Tsjetsjeense soldaten ons vertellen dat het veiliger was door het bos de berg over te trekken. De kans dat onze wagen beschoten zou worden, was al te groot. Uiteindelijk zijn we met z’n zevenen te voet verder gegaan, terwijl mijn man met zijn moeder, die nauwelijks kon stappen, over de weg voortreed.”

“En toen, ergens onderweg, zagen we het gebeuren. Op de weg onder ons zagen we onze auto rijden, net achter een open vrachtwagen, volgestouwd met vluchtelingen : meer dan veertig vrouwen en kinderen. Plots kwamen er helikopters overgevlogen die de vrachtwagen onder vuur namen. Verstijfd keken we naar de gruwel die zich onder onze ogen afspeelde. Het voertuig vatte vuur, en als levende toortsen werden die mensen op de weg geslingerd. ( weent) Vreselijk ! En ook ironisch, want overal lagen witte vlaggen, als teken dat deze doden slechts onschuldige vluchtelingen waren.”

“Precies op dat moment kreeg ik contracties. ‘O neen’, panikeerde ik, ‘niet nu.’ Als dokter kan ik natuurlijk wel een bevalling begeleiden, maar niet bij mezelf, en zeker niet in zulke omstandigheden. Een drietal kilometers moesten we nog stappen, maar mijn benen wilden niet meer mee. Ik moest gaan zitten en stilletjes wachten tot de weeën overgingen. Gelukkig stopte het geweld in mijn buik zodat we ten slotte toch het dorpje achter de berg bereikten, waar mijn man ons al stond op te wachten. Slechts één verlangen hadden we nog toen we bij de ouders van onze buurman arriveerden : een flinke wasbeurt. Toen pas ontdekte ik dat Ruslan vier granaten bij zich had : om ons allemaal op te blazen, als we het niet zouden halen.”

“Intussen stond het land in rep en roer, en werd er druk onderhandeld tussen de Russische generaal en de Tsjetsjeense president. Zelf wilde ik zo snel mogelijk naar Khasavurt, een grensstadje in Dagestan waar veel Tsjetsjenen wonen. Dus trokken we de volgende dag voort : mijn man, schoonmoeder, schoonzus en ik. En plots leek het alsof onze auto stampvol zat, terwijl we op onze vlucht uit Grozny geen plaatsgebrek hadden opgemerkt.”

“Het weerzien met mijn ouders was heel emotioneel. En ook bizar, want nu de gruwel eindelijk een beetje op afstand was, verzeilde ik in een vreemde toestand : ik wilde niemand meer zien, kon geen mens meer rond mij verdragen. Zelfs de aanwezigheid van mijn man en mijn ouders kon ik niet aan. Voortdurend was ik op zoek naar een plek waar ik alleen kon zijn, een onbewoond eiland. Later vertelde Ruslan mij dat hij vreesde dat ik gek werd. Misschien was dat ook wel zo.”

Er kwam een bestand. De Russen trokken zich terug, maar het land verviel in chaos : losgeslagen bendes vernielden alles en plunderden erop los. Tot Islams geboorte, in oktober 1996, bleef ik bij mijn familie in Dagestan. Daarna gingen we terug naar Grozny : niet langer een stad, maar een onvoorstelbare puinhoop waarin we geen buurt, geen straat, geen huis meer konden herkennen. Samen met mijn schoonmoeder hebben we twee appartementen heropgebouwd : alles gerepareerd en heringericht. ‘Hoe dom eigenlijk,’ zeggen we nu tegen elkaar, ‘alles herstellen, om het daarna opnieuw kapot te laten schieten.'”

“In die periode heb ik een tijdje stage gelopen in een rehabilitatiecentrum. Daar zag ik pas de échte ravage die de oorlog had aangericht. Naast de fysieke gevolgen – verminkingen, kankers, allergische ziekten en gehandicapte baby’s als gevolg van de kapotgebombardeerde fabrieken – zag ik ontzettend veel psychische stoornissen. Vooral het vreemde syndroom waarin ik mezelf herkende, geen mensen kunnen verdragen, en een typische vorm van geheugenverlies die ik ook bij mezelf had opgemerkt. Door sommige dingen uit je geheugen te wissen, bespaar je jezelf het trauma van de herinnering, en kun je achteraf iets gemakkelijker met je verleden leven. In die zin is het een psychisch beschermingsmechanisme.”

“Intussen bleef mijn man politiek actief en laaide het conflict, ondanks de officiële akkoorden en vredesverdragen, opnieuw hoog op. In mei 1999 moest Ruslan weer onderduiken en ging ik op verschillende adressen wonen : soms in Gudermes, soms in Khasavurt, soms in Grozny. Altijd op de vlucht, altijd op mijn hoede. ‘Toe, vlucht weg, nu het nog kan !’ raadden velen ons aan, maar mijn man talmde, bleef maar hopen dat de situatie zou opklaren en wilde, als enige zoon, zijn zieke moeder niet zomaar achterlaten. Pas toen één van onze appartementen grondig overhoop was gehaald, wisten we dat het de hoogste tijd was om het land te ontvluchten.”

“Toch wilde ik voor mijn vertrek nog proberen mijn ouders even te zien. Dat was riskant, want alle bruggen tussen Tsje- tsjenië en Dagestan waren vernietigd, en de grensovergangen konden elk moment gesloten worden. ‘Oké,’ zei mijn man, na enige aarzeling, ‘maar wees voorzichtig en kom onmiddellijk terug.’ Wadend door de rivier ben ik er nog in geslaagd de grens over te steken en het huis van mijn ouders te bereiken. ( weent) Nauwelijks vijf minuten hebben wij elkaar gesproken, met het geraas van hevige bombardementen op de achtergrond. ‘Hoe gaat het met jullie ?’ vroeg ik dringend. ‘Goed, goed’, susten mijn ouders, en dan snel, smekend : ‘Maar ga nu terug ! Vlucht weg, nu meteen !’ Dat was onze laatste ontmoeting.”

( stil) “Nauwelijks terug in Tsjetsjenië klapten de grenzen achter mij dicht, en zag ik de meest onbeschrijfelijke taferelen. Stromen vluchtelingen die uit de bergdorpen kwamen. Radeloze vrouwen en kinderen die niet wisten waarheen te vluchten. Terug naar de bergen, kregen ze in Dagestan te horen. Maar naar hun platgebombardeerde dorpen konden ze niet meer. ( zucht) Er waren ook geen voorzieningen, geen vluchtelingenkampen, niets. Alleen complete chaos. In vergelijking met die mensen waren wij geluksvogels. Want met twee kostbare troeven – het nodige geld en geldige reispassen uit onze tijd in Sint-Petersburg – konden wij aan onze vlucht naar België beginnen. Dat is opnieuw een lang verhaal waarvan ik je alleen de hoofdlijnen vertellen zal.”

“Via mijn schoonbroer, die bevriend was met een Russische politieman, zijn we de grens overgestoken en in Stavropol terechtgekomen. Intussen was er in heel Rusland een ware klopjacht op Tsjetsjenen begonnen. ‘Probeer zo snel mogelijk via Minsk naar Polen te vluchten’, raadde onze contactpersoon ons aan. Terwijl hij de nodige tickets probeerde te bemachtigen, doken wij onder in een flatgebouw dat tot onze ontzetting uitsluitend door Russische politiemensen werd bewoond. Daar zaten wij dus, in het hol van de leeuw. Kapot van de zenuwen moesten wij proberen Islam stil te houden, want de Russische appartementen zijn uiterst gehorig. Toch is dat onderduikadres, achteraf bekeken, misschien wel onze redding geweest. Want het bleek één van de weinige plekken in de stad waar de politie nooit huiszoekingen deed.”

“Uiteindelijk zijn we, na twee dagen treinen, in Minsk gearriveerd. Nauwelijks daar ondergedoken, werden er in Moskou twee flatgebouwen opgeblazen. ‘Het werk van de Tsjetsjenen’, heette het, en meteen werd de strijd tegen het terrorisme nog opgevoerd. ‘Tsjetsjenen zijn terroristen’, was de algemene teneur. ( fel) Maar weet je, terroristen vluchten niet. Wie vecht, kan nergens in vrede wonen. Wie strijdt, strijdt tot zijn dood.”

“Wanhopig zochten we naar een mogelijkheid om Rusland te verlaten. Uiteindelijk vonden we iemand die bereid was ons illegaal vanuit Polen naar België te brengen. Mensensmokkelaars noemen jullie dat. Maar wij zijn die lui ontzettend dankbaar.”

Waarom België ? Omdat iemand ons verteld had dat dit de ideale bestemming was. Als centrum van de Europese Unie. Als hoofdkwartier van de Navo. Als bescherming tegen de Russen.”

“Op 2 november, na een hachelijke en maandenlange vlucht, kwamen we in Brussel aan. Daar stonden we dan, aan het Noordstation, doodmoe en hulpeloos. Uiteindelijk heeft een Turkse taxichauffeur ons opgevangen, bij hem thuis uitgenodigd, ons eten en drinken gegeven en uitgelegd hoe we politiek asiel moesten aanvragen. De volgende dag al werden we naar een opvangcentrum in Lanaken overgebracht. Het personeel was ontzettend lief. Ze brachten mij ook krantenartikelen over Tsjetsjenië en om die teksten te kunnen lezen, begon ik prompt Nederlands te leren. ( bijt op haar lip) De hardste noot die we daar moesten kraken was de aanwezigheid van al die Russen. Haast onverdraaglijk was het om na al die inspanningen om hen te ontvluchten, hier opnieuw tussen de Russen te belanden en tegen Russische tolken ons verhaal te moeten doen.”

“Uiteindelijk kregen wij politiek asiel en mochten wij, op kosten van het OCMW, naar huisvesting gaan zoeken. Eerst wilden wij in Gent gaan wonen, maar uiteindelijk zijn we in dit dorpje beland. Hier werden onze dochter Mariam en onze zoon Rasoel geboren. Nu tolk ik zelf voor Tsjetsjeense vluchtelingen en de verhalen die ik nu hoor, zijn nog erger dan tijdens de Eerste Oorlog. ( triest) Intussen hebben de Russen onze mentaliteit helemaal door. Vroeger mishandelden en verkrachtten de Russen de meisjes en de vrouwen. Nu worden mannen, vrouwen én kinderen in folterkampen aan de lopende band gemarteld en verkracht, om ze daarna te doden. De boodschap van deze ongelukkigen aan hun familie luidt : ‘Betaal geen losgeld. Laat ons hier doodgaan. Met wat men ons hier aandoet, kunnen wij niemand meer in de ogen kijken. Wij zijn geen mensen meer. ‘”

“Vroeger wilden de Russen onze levens breken, nu ook onze trots, onze fierheid, onze reden van bestaan. Maar al te goed weten ze dat er voor een Tsjetsjeense man niets ergers bestaat dan eerst zijn vrouw en kinderen te zien verkrachten, en daarna zelf tot in zijn diepste kern vernederd te worden. Een man die zoiets heeft meegemaakt, kan niet meer verder leven en heeft slechts twee mogelijkheden : sterven of wraak nemen. Wie de folterkampen heeft overleefd, heeft niets meer te verliezen. Wraak is zijn enige perspectief.”

“Vorige week tolkte ik voor een vrouw en haar negenjarig dochtertje. Trillend vertelde zij mij hoe haar man was neergeschoten terwijl zijzelf en haar kinderen moesten toekijken. Met één ziek kindje was ze gevlucht, de anderen had ze moeten achterlaten. Andere vluchtelingen vertelden mij hoe zij in het folterkamp verplicht werden toe te kijken hoe één van hen door honden werd verscheurd en opgegeten.”

“( stil) Sinds 11 september is onze situatie alleen maar erger geworden. Want nu heeft Moskou ook officieel de steun van de internationale gemeenschap om zijn strijd tegen het terrorisme op te voeren. En wat het nog erger maakt, is dat Tsjetsjenië op dit moment totaal van de buitenwereld afgesloten is. Geen enkele officiële instantie, geen enkele journalist raakt nog binnen.”

Met Tsjetsjeense eenvoud en gastvrijheid nodigt Elmira mij aan haar tafel uit. Met haar onweerstaanbare baby op mijn schoot kletsen wij over de kinderen, de school, het dorp, het leven. En maken we afspraken over de foto’s. Onder geen beding mag haar man gefotografeerd worden. Zijzelf en de kinderen eventueel wel, op voorwaarde dat haar gezicht onherkenbaar is. O ja, nog steeds zit de schrik er diep, diep in. “Er is te veel gebeurd”, zucht Elmira triest. “Ook onze kinderen hebben al te veel gezien. Al proberen wij om in hun bijzijn niet over oorlog en politiek te praten, toch vraagt Islam mij elke dag :’Wordt het hier ook oorlog ? Gaan de Russen komen ? Toe, mama, laat mij per helikopter naar Tsjetsjenië vliegen en daar tegen de Russen gaan vechten. ‘”

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

“Russische soldaten hadden de straat naast ons ingenomen

en gebruikten burgers als levend schild om verder op te rukken.

Uiteindelijk heeft niemand die actie overleefd.”

“Een kwartier na ons vertrek is er een bom op het huis gevallen en is ons schuilkeldertje ingestort. Later ontdekte ik dat mijn man granaten bij zich had,

om ons in geval van uiterste nood allemaal op te blazen.”

“Plots kwamen er helikopters overgevlogen die de vrachtwagen,

volgestouwd met vluchtelingen, onder vuur namen. Als levende toortsen

werden die mensen op de weg geslingerd.”

“Daar stonden we dan in Brussel, doodmoe en hulpeloos. Uiteindelijk heeft een Turkse taxichauffeur ons opgevangen, ons bij hem thuis eten en drinken gegeven en uitgelegd hoe we politiek asiel moesten aanvragen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content