Het is geen luxueuze manier van reizen en soms zijn het saaie klussen die je moet klaren. Maar als ecovolunteer lever je een bijdrage aan een wetenschappelijk project en zie je plekjes waar geen toerist komt.

Het Bieszczady National Park is een van die zeldzame plaatsen waar je je op het einde van de wereld waant. Gelegen in het meest zuidoostelijke puntje van Polen; op de grens met de Oekraïne en Slovakije; middenin de Karpaten, een gebergte met pieken hoger dan 2000 m. De hellingen zijn begroeid met bos: gewone esdoorn, witte els, dennen en zilversparren, maar vooral beuken, die op een zonnige herfstdag het landschap in een geel- en roodbruine gloed zetten. De stilte is hier overweldigend. Stilte in de zin van: afwezigheid van menselijk geluid. Geen snelwegen met eindeloze rijen voortrazende auto’s, geen vliegtuigen en fabrieken. Alleen af en toe het geluid van boomzagen en een voorbijrijdende trein – heel in de verte, buiten het park. Een onbeschrijflijk gevoel geeft het om alleen door dit gigantische bos te dwalen. Alleen met je eigen gedachten, je ademhaling en de natuur: een koppel raven dat krassend opvliegt, het zuchten van de bomen en het ritme van de regen. Het enige menselijke lawaai maak ik zelf met mijn schurende K-Way-broek en met mijn rubberlaarzen die zich telkens in de modder vastzuigen en er slurpend weer uitkomen.

In dit gebied wonen vijf inwoners per vierkante kilometer. Dat is ooit anders geweest. Tot het einde van de jaren vijftig lagen hier verschillende dorpen, bewoond door een Oekraïens-Poolse bevolking. De Tweede Wereldoorlog, die al zijn sporen had nagelaten, werd gevolgd door een reeks grensgeschillen. Om een aanslepend conflict in de kiem te smoren en de grenzen beter te kunnen bewaken, werden alle dorpen ontruimd, bewoners verhuisd en woningen platgebrand. Het enige wat aan die periode herinnert, zijn enkele ruïnes van kerken en oude kerkhoven. Het is een tragische geschiedenis, maar die maakt dit park precies zo bijzonder: de inmenging van de mens werd gereduceerd tot nagenoeg nul, waardoor de natuur vrij spel kreeg, al vijftig jaar lang. Met als resultaat een enorme rijkdom aan flora en fauna. Hier leven edelherten, reeën, everzwijnen, bizons en sinds kort weer elanden. Bovendien is dit zowat het enige gebied in Europa met lynxen, een achttal naar verluidt, want ze laten zich zelden zien. En met een 15-tal bruine beren. En niet te vergeten: met wolven, die ons als ecovolunteer naar dit afgelegen gebied lokten, om een bijdrage te leveren aan een wetenschappelijk onderzoeksproject.

In de Poolse Karpaten leven zo’n 100 wolven. In dit park hebben we een grote concentratie van zo’n 25 wolven, vijf roedels van vijf tot zes dieren”, zegt Wojciech Smietana. Zes uren duurt de autorit van het meeting point in Krakow naar het park. Zes uren waarin wij vragen op hem afvuren. Wij, dat zijn de vier ecovolunteers van deze periode. Javier komt uit Spanje, Uli is Duitser, Paulus studeert in Leuven, en ik. Eén ding wordt snel duidelijk: het wolvenproject in de Bieszczady Mountains wordt alleen gedragen door deze Wojciech Smietana, bioloog en verbonden aan het Institute for Nature Conservation in Krakow. Tien jaar al bestudeert hij de wolven in dit gebied, hij schreef er zijn thesis over en wil binnenkort zijn doctoraal doen. “Hier” is voor hem zijn onderzoeksgebied van meer dan 500 km2; bijna dubbel zo groot als het Bieszczady National Park zelf. Het park wordt omgeven door andere natuurreservaten: het Cisniansko-Wetlinski Landscape Park en het Dolina Sanu Landscape Park aan Poolse kant, Vychodne Karpaty Protected Area in Slovakije en het Oekraïense Stuzica Reserve. Samen vormen ze sedert 1993 het International Biosphere Reserve Eastern Carpatians, een beschermde regio van 1538 km2, die zich uitstrekt over de landsgrenzen heen. Maar de graad van bescherming verschilt van gebied tot gebied: alleen in het Bieszczady National Park worden flora en fauna volledig behoed. We proberen zoveel mogelijk te onthouden van wat Wojciech vertelt, een vergeefse poging. Want als we op onze eindbestemming aankomen, is het haast middernacht en zijn we doodop van de reis.

De shelter, zo noemen we onze verblijfplaats, een huis aan het eind van de weg. Alleen een pad slingert omhoog de bergen in. Het is een soort herberg, gerund door Renata en Andrzes Kornas, waar je gedurende enkele nachten je tenten kan opslaan. Systeem jeugdherberg: je brengt je eten mee en maakt gebruik van de gemeenschappelijke keuken. Wij worden verwend: we hoeven niet zelf te koken en Renata is een geweldige kok. De shelter is verre van luxueus, maar alles is er: bedden, verwarming, gemeenschappelijke douches, warm water (als je snel genoeg bent, want de boiler is niet bodemloos). Het heeft iets waardoor je je er gauw thuisvoelt: met Gimi, de scheper die iedere bezoeker met groot enthousiasme aankondigt, en een rokershoekje in het portaal, want roken in huis is ten strengste verboden.

Warm en droog, het is een luxe die we vooral de eerste dagen enorm weten te waarderen. Want het weer zit niet echt mee: we genieten het continue gezelschap van plensbuien en motregen, af en toe gecombineerd met laaghangende wolken of mist. Ik moet toegeven: het went. En vooral: het geeft ons de tijd om het onderzoek en vooral onze plaats daarin beter te leren kennen.

“De bescherming van de wolf is een complex probleem, vooral omdat het een belangrijke maatschappelijke dimensie heeft”, zegt Wojciech. “De jacht is hier de grootste moeilijkheid: trofeejagers zoeken wolven en volwassen mannetjesedelherten met een volgroeid gewei.”

Smietana bestudeert de relatie tussen wolven en hun prooi. Wat eten wolven? Hoe selecteren ze hun prooi? Zo wil hij vooroordelen wegwerken die de jacht op wolven legitimeren: van “wolven eten alle volwassen hertenbokken” tot “wolven eten onze schapen en runderen op”. Met zijn studie wil Smietana ook argumenten aandragen om het National Park uit te breiden.

Ons aandeel bestaat uit wandelen, wandelen en nog eens wandelen. En ondertussen zoveel mogelijk gegevens verzamelen. Onze eerste en dagelijkse opdracht is het checken van de vallen. Vallen in een nationaal park? “Ik wil graag twee wolven vangen om ze uit te rusten met een zendertje. Door ze met de radio te volgen, wil ik hun bewegingen in dit gebied beter in kaart brengen”, verklaart Wojciech. Hij heeft zes vallen uitstaan, boven op een bergkam, een plek waarvan hij weet dat de wolven er regelmatig langskomen. De sporen in de modder vormen het bewijs. Meer dan een jaar gaat hij of een van de ecovolunteers ze elke dag twee keer controleren, maar tot nog toe is geen enkele wolf erin getrapt.

De volgende dagen splitsen we ons op in kleine groepjes. Iemand “doet” de vallen, de anderen gaan per twee op stap om in zes valleien burlende herten te tellen. Dat gebeurt ’s ochtends en ’s avonds, wanneer de herten het actiefst zijn. Alleen de eerste twee avonden hebben we succes: twee, drie mannetjes die zich van hun beste kant laten horen om een hinde te veroveren. Af en toe zien we een hinde wegschieten in het struikgewas. Normaal zijn het er meer, merkt Wojciech op. En twee dagen later: “Het lijkt erop dat het mating season van de edelherten al voorbij is. Dat is vroeg dit jaar.” Een indicatie dat de edelhertenpopulatie kleiner wordt. De oorzaak? “De jacht”, zegt Wojciech met overtuiging. Uit zijn onderzoek bleek intussen dat tweederde van de gestorven edelherten door jagers worden gedood; slechts een derde wordt gepakt door wolven. Dat is een aspect van het probleem: jagers die een groot deel van het wolvenmenu opsouperen. Al is dat nog niet zo’n ramp, erger is dat ze uitsluitend hertenbokken schieten, dieren in de kracht van hun leven en van groot belang voor de voortpanting. Daarmee hypothekeren ze het voortbestaan van de edelherten. Een tweede aspect is dat van de overschatting van het aantal wolven in dit gebied: officiële cijfers spreken van 500 dieren in de Bieszczady Mountains. Het aantal te schieten dieren is wel beperkt, maar het blijft te hoog. Bovendien is de regio waar de wolven volledig beschermd worden te klein, meent Smietana. Een wolvenroedel gebruikt gemiddeld een territorium van zo’n 100 km2. De vijf roedels in het Bieszczady NP hebben alleen al om te overleven meer ruimte nodig. Ze storen zich niet aan de grenzen. Op zoek naar voedsel migreren de kuddes edelherten van de hoger gelegen gebieden in de zomer naar de valleien in de winter. En aangezien edelhert het hoofdbestanddeel is van de wolvenmaaltijd, volgen de wolven hen. Maar in die valleien buiten het park zijn de wolven veel kwetsbaarder: elke winter worden er zo’n 15 door jagers gedood. “Geef hen een voldoende groot gebied om te leven, waar ze volledig beschermd zijn en waar er voldoende prooidieren rondlopen. Alleen dan geef je ze een reële kans”, meent Wojciech.

Er bestaan veel vooroordelen over wolven. Een van de hardnekkigste betreft hun dieet. Wat eten ze precies? Runderen? Schapen? Hertenbokken in de fleur van hun leven? “Er zijn drie mogelijkheden om te weten te komen wat een dier eet”, legt Wojciech uit. “De maaginhoud van gestorven exemplaren analyseren, wat zo’n halve kilo materiaal oplevert; excrementen bestuderen – één staal uitwerpselen staat voor zo’n 2 kg voedsel; en de karkassen van gedode dieren onderzoeken.”

Excrementen dus. Op elke wandeling nemen we een potlood en een collectie papieren en plastic zakjes mee. Met gepaste ernst schuiven we elke wolvendrol op onze weg zorgvuldig met een takje in een papieren envelop, waarop vindplaats en datum worden vermeld. Dat gaat de plastic zak en dan de rugzak in. De voorbije maanden werden er enkele tientallen verzameld. Aan ons om de eerste verwerking daarvan te doen: wassen. Het is simpel. Alle zakjes werden gedroogd om ze te kunnen bewaren. We droppen elke gedroogde wolvendrol in een halve plastic fles, voegen een snuifje waspoeder toe, gieten er kokend water over en roeren. Het papje wordt zorgvuldig gezeefd in de rivier. Alle overtollige ingrediënten worden weggespoeld, alleen haren en stukjes been blijven over. Die resten verraden wat de wolf at. We leren snel: de haren van een everzwijn zijn lang en taai; die van een edelhert zijn veel korter en grijzer. Schoongemaakt wordt elk staal opnieuw in een gelabeld zakje gestopt en gedroogd, waarna de eigenlijke determinatie gebeurt.

De volgende dag haalt Wojciech zijn diepvrieskist leeg, waarin hij resten van karkassen bewaart. Van elke gevonden prooi – of wat er nog van overschiet – neemt hij de onderkaak en een stuk bovenbeen mee om te onderzoeken. Met een beitel worden uit de beenderen stalen merg genomen. Aan de hand van beenmerganalyse wordt de conditie van de prooidieren onderzocht. En dat is belangrijk: “Jagers beweren, dat wolven te veel hertenbokken doden. Dit onderzoek bewees dat dat niet klopt. Wolven selecteren heel zorgvuldig hun prooi: de zwakste dieren zijn het makkelijkst te vangen.” In de lente bestaat hun menu hoofdzakelijk uit kalveren, later vooral uit jonge of oude hinden (acht jaar en ouder) en jonge mannetjes die grazen aan de rand van de mannengroep en zwakker zijn. Daardoor voeren ze een natuurlijke selectie door: alleen de sterke dieren, die van belang zijn voor het voortbestaan van de soort, blijven over.

Neemt niet weg dat ook schapen af en toe aangevallen worden. “Meestal vroeg in de lente of in de herfst”, zegt Wojciech. “Vlak na een lange, harde winter zijn de wolven zelf in slechte conditie. Voedsel is schaars en de hinden hebben nog geen kalveren. Dan is een schaap een makkelijke prooi. In de herfst heeft het te maken met het feit dat de kalveren groter zijn en moeilijker te vangen”, verklaart Wojciech. In het verleden werden wolven precies daarom gehaat. Vandaag heerst er een soort goodwill: “Mensen vinden het niet erg dat hier wolven leven, ze houden er alleen niet van dat hun schapen opgegeten worden”, lacht Wojciech. Voor hem een reden om met een nevenproject te starten. Gesponsord door de overheid introduceert hij herdershonden. Zo heeft hij drie tatra’s in opleiding. Het zijn nog jonge dieren en ze moeten nog veel leren. “Zo’n hond zal de kudde verdedigen. Hij gaat blaffen bij de minste onraad, waarschuwt de herder. En heel vaak is dat voldoende om de wolf te doen afzien van het plan om een schaap te doden.”

Tegelijk is Wojciech heel duidelijk over de manier waarop de wolf beschermd moet worden: niet tot elke prijs. Hij gaat uit van een planmatige volledige bescherming in streken die uitermate geschikt zijn voor wolven. Daarnaast zouden er zones moeten bestaan waar wolven gedoogd worden zolang ze geen problemen geven, en waar boeren geholpen worden om hun vee te beschermen. In de rest van het land moet elke wolf gedood worden: wolven dulden waar veel mensen met veel vee wonen, is om moeilijkheden vragen.

Als de laatste dagen van onze reis aanbreken, hebben we nog steeds geen wolven gezien. Ze heten dan ook verlegen en tegelijk heel slim te zijn. Als we al in de buurt kwamen, hebben ze zich ongetwijfeld meteen uit de voeten gemaakt. Zelfs een routinier als Wojciech Smietana ziet ze niet vaker dan drie à vier keren per jaar: “In het begin volgde ik hun spoor, in de winter is dat makkelijker. Maar ik zag ze nooit. Je ziet ze eigenlijk alleen bij toeval, als ze jouw pad kruisen.”

Hilde Verbiest

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content