Dat geld (alleen) niet gelukkig maakt, wisten we al. Maar wat dan wel ? Volgens de ‘World Values Survey’ is een hechte vriendenkring minstens even waardevol als een eigen huis. Ook Prof. Dr. Jan Bernheim van de VUB meent dat we beter meer voorrang geven aan onstoffelijke waarden.

Eerst het slechte nieuws : je kunt zo rijk zijn als Albert Frère, mooi als Evy Gruyaert, slim als Marc Reynebeau en toch zo ongelukkig zijn als de Man van Melle met aambeien. Rijkdom, schoonheid en herseninhoud blijken immers relatief weinig invloed te hebben op je persoonlijk welbevinden. Wat ons meteen tot het goede nieuws voert : in tegenstelling tot een winnend lottoformulier of een totale make-over bij de esthetische chirurg, liggen veel échte geluksmakers binnen ieders bereik. Sterker nog, uit de World Values Survey blijkt dat juist de dingen waarvan je verwacht dat ze je blij zullen maken de oorzaak van veel misnoegen zijn. Een te hevig verlangen naar aardse goederen bijvoorbeeld, maakt je tot een slachtoffer van miswanting, wat een regelrechte geluksbederver blijkt te zijn. Althans volgens een rapport van de universiteit van Michigan, die al sinds 1981 peilt naar de verandering in geluksniveau en mentaliteit in meer dan zestig samenlevingen die samen driekwart van de wereldbevolking vertegenwoordigen.

In de westerse industrielanden blijkt er geen eenduidige correlatie te bestaan tussen inkomen en geluk. Wie de lotto wint, is gelukkiger dan het gemiddelde, maar slechts gedurende een paar jaar na de winst. In het geval van promotie en loonsverhoging gaat het effect nog sneller verloren. Een mens heeft namelijk een merkwaardig aanpassingsvermogen, aan goede en slechte omstandigheden. Wat dan wel hoog scoort als duurzame bron van geluk ? Goede vrienden en de betrokkenheid bij activiteiten waar we persoonlijke voldoening uit putten, om maar iets te zeggen.

Ook bij ons peilt de academische wereld naar de subjectieve levenskwaliteit. De Rotterdamse socioloog Ruut Veenhoven verzamelde gegevens die een beeld geven van het Bruto Nationaal Geluk in een zeventigtal landen. Waaruit bleek dat de meerderheid van de mensen gelukkig is in de meest ontwikkelde streken : Noordwest-Europa, Noord-Amerika en Australië. Redelijk voorspelbaar dus. Ook de objectieve eigenschappen van gelukkige landen liggen min of meer voor de hand : gezondheid, welvaart, veiligheid, kennis, vrijheid en gelijkheid. Niet toevallig de waarden verwoord in de Universele Verklaring van de Mensenrechten. Ook uit dit onderzoek blijkt dat geld vooral belangrijk is als je het niet hebt. Met andere woorden : als de fysieke behoeften zoals voedsel en beschutting voldaan zijn, is het niet nóg meer geld dat je gelukkig maakt, maar je ontplooiing als individu en sociaal wezen. Mensen met een partner en mensen die actief zijn in organisaties en verenigingen zijn over het algemeen gelukkiger dan alleenstaanden en geïsoleerden.

Maar hoe gelukkig is een mens die zegt dat hij gelukkig is ? Een antwoord op de vraag : “Hoe gaat het ?” geeft immers in het beste geval een vaag en vaak cultureel vertekend beeld. Er zijn nu eenmaal culturen waar klagen de regel is en andere waar men graag een beetje opschept. Aziaten scoren zowat allemaal dicht bij het gemiddelde : ze ‘bufferen’ hun gevoelens en steken hun nek niet uit. In nog andere landen vinden de geïnterviewden dan weer dat ze maar beter een antwoord kunnen geven waarvan ze denken dat het de vraagsteller bevalt. Wat zou kunnen verklaren waarom volgens de allerlaatste gegevens van de World Values Survey, Nigeria en Mexico dé landen bleken waar mensen tegenwoordig het gelukkigst zijn, terwijl in realiteit een onstuitbare stroom economische migranten ze ontvlucht.

Om die vertekeningen te elimineren en iets subjectiefs als het geluk beter te objectiveren bedachten twee wetenschappers van bij ons, Prof. Dr. Jan Bernheim en Prof. Dr. Francis Heylighen, beiden verbonden aan de VUB, de ACSA-methode. Anamnestic Comparative Self Assesment is een mondvol, maar waar het op neer komt, is dat de geïnterviewden hun huidige tevredenheid toetsen aan de beste én de slechtste periode in hun levenservaring. Die ankerpunten blijken universeel te zijn : het ontluiken van een liefde, de geboorte van een kind, een periode van rouw. Wat maakt dat de ACSA-methode veel meer uitgaat van algemeen menselijke belevingen dan van de manier van gevoelens uit te drukken.

In contrast met het tegenwoordig allesoverheersend doemdenken lijken de conclusies van het geluksonderzoek van Heilighen en Bernheim een Goed Nieuws Show. Terroristische aanslagen, Israëli’s en Palestijnen die elkaar naar het leven staan, Afrika in de greep van burgeroorlog en aids, milieuvervuiling, de instorting van het dotcomgebeuren… In het perspectief van een progressief evolutionair wereldbeeld gaat het om een soort processie van Echternach : drie stappen vooruit, twee achteruit. Want alles bij elkaar genomen gaan we er wel degelijk op vooruit, menen de wetenschappers.

Reden genoeg voor een interview met Jan Bernheim, stichter van de European Study Group on Quality of Life, van opleiding oncoloog, van roeping optimist.

Is vriendschap eigenlijk een soort luxeproduct dat een mens zich maar kan permitteren als hij een zekere graad van welstand bereikt heeft ?

Jan Bernheim : Nee, vriendschap is van alle tijden. Ik bekijk zoiets graag vanuit een evolutionair perspectief. Om te kunnen overleven, als individu en als groep, had de primitieve mens twee soorten gedragingen nodig. In de eerste plaats agressieve : het doden van lagere wezens in de voedselketen, het doden van andere mensen, het bemachtigen van hun voedsel of bezittingen. Maar een samenleving van louter individuele roofdieren werkt niet. Voor de overleving was er ook coöperatief gedrag nodig. Tussen jagers en plukkers, bijvoorbeeld, en tussen de jagers onderling. Om doeltreffender te jagen was het onder andere nodig de buit rechtvaardig te verdelen. Coöperatief gedrag kent verschillende gradaties : vriendelijkheid, vriendschap, liefde. Op elk moment van de evolutie is er die mix van agressie en coöperatie geweest, wij hebben beide potentiëlen in ons.

En er is niet veel nodig om het evenwicht te verstoren.

Ook in een omgeving die dwingt tot een extreme competitiviteit om te overleven, waar bijvoorbeeld het voedsel schaars is, hebben de mensen toch altijd die twee overlevingsstrategieën ter beschikking. De eerste leidt tot de wet van de jungle : tot elke prijs levensmiddelen bemachtigen. Neem nu Rwanda, waar ik van 1978 tot ’82 als arts heb gewerkt en les gegeven. Dé overlevingsstrategie bestond in het maken van een maximaal aantal kinderen, opdat er toch enkele zouden overleven. Het gebrek aan gezinsplanning (een schrijnend verzuim van de ontwikkelingssamenwerking) en het beschikbaar worden van antibiotica en vaccins maakten dat de bevolking er de laatste halve eeuw elke twintig jaar verdubbelde. Het land is niet groter dan België en er leven evenveel mensen. Maar er zijn omzeggens geen steden, zowat iedereen is er boer. Toen ik daar werkte, had zo’n boer ongeveer een halve hectare om een gezin van tien, twaalf mensen te voeden, wat extreem weinig is.

Maar in 1994, ten tijde van de genocide, had een boer nog maar een kwart hectare land om te bewerken. De dreiging om zichzelf en zijn gezin niet meer te kunnen voeden was dus enorm. Als er dan over de radio ingehamerd wordt dat je buurman niet deugt, wegens foute etnie of politiek en dat je hem moet pakken, dan doet zo’n boer dat, met de machete. Ook al had hij met z’n buurman tot dan toe een coöperatieve relatie, misschien zelfs vriendschapsbanden. Als het leven op het spel staat, is dat van geen tel meer. Wat de genocide daar tot een primeur maakt in de geschiedenis, is niet het aantal slachtoffers, maar het aantal moordenaars. Buur doodde buur. Het gaat hier om de eerste menselijk-ecologische genocide : honderd- tot tweehonderdduizend moordenaars en achthonderdduizend doden, een tiende van de bevolking.

Is het een teken van vooruitgang dat we tegenwoordig zoveel belang hechten aan vriendschap ?

Nog een voorbeeld uit Rwanda. Samen met een Italiaanse missionaris belandde ik ooit in een afgelegen dorp, waar we in een joelende massa van mensen van alle leeftijden terechtkwamen die steentjes en stokjes in een ravijn gooiden. Bleek daar een auto op zijn dak te liggen met twee kermende gewonden erin. Maar niemand schoot die mensen te hulp. Ha nee, want die mannen kwamen van elders, daar had niemand uitstaans mee. Wat niet wil zeggen dat die Rwandezen ‘van nature’ verstoken waren van ethisch gevoel of solidariteit. Alleen was hun gezichtsveld erg beperkt. Ethiek is ook een kwestie van kennis. Vroeger was dat bij ons ook zo. Een familie had niet zoveel contacten met mensen van buiten de clan. Dat waren potentiële concurrenten voor de schaarse levensmiddelen. De hele buitenwereld werd als bedreigend ervaren. Wij zijn degoeien en de anderen de slechten. Nu is dat verleden tijd : dankzij de globalisering hebben we contact met iedereen, er zijn geen vreemden meer : iedereen Samaritaan. Anderen zijn potentiële vrienden, mensen van wie je misschien hulp kunt krijgen of van wie je iets kunt leren û en wederzijds. Naarmate samenlevingen complexer worden, wordt ook de taakverdeling meer gedifferentieerd : specialisatie is een uitwisseling van diensten. Voor ons welzijn zijn we in stijgende mate afhankelijk van steeds meer andere mensen. Met andere woorden : je hebt zoveel vriendschap nodig om te overleven dat agressie contraproductief wordt.

Maar onze samenleving staat toch bol van de xenofobie.

Dat is een oud liedje : alle Marokkanen zijn slecht, behalve diegenen die ik ken, dat zijn mijn vrienden. Precies hetzelfde dus als het parochialisme van de Rwandezen uit mijn verhaal. Maar wat die xenofobie betreft : tijdens mijn laatste vakantie heb ik Vreemdelingen in een wereldstad gelezen, het boek van Lieven Saerens over de joden in Antwerpen. Als je dat leest, dan kun je alleen maar tot de conclusie komen dat het discours dat het Vlaams Blok nu over de migranten voert, nog redelijk beschaafd is in vergelijking met de gruwels die voor de Tweede Wereldoorlog uitgekraamd werden over de joden. Niet alleen door extreem rechts, maar ook door christelijke mensen uit de zogenaamd betere milieus. Uitspraken in ‘beschaafde’ kranten die je bloed doen koken. Uitspraken ook die nu absoluut niet meer getolereerd zouden worden. In mijn ogen is dat al evenzeer een objectief criterium van vooruitgang als de stijging van het intelligentiequotiënt.

Ik ben toch vaak gechoqueerd door de onvriendelijkheid van mensen : op straat, in het openbaar vervoer, in het verkeer. Volgens mij draagt het bij tot het gevoel van onveiligheid waar nu zoveel om te doen is.

Het choqueert mij ook, maar geloof me, vroeger was men nog norser. Je zou vriendelijkheid kunnen beschouwen als de eerste trap van coöperatief gedrag. Vaak is het niet meer dan een formaliteit. Toen ik in Amerika werkte, werd ik in de supermarkt onveranderlijk onthaald op een stralend ” How are you today ?“. Omdat mij dat op de duur op de heupen werkte, antwoordde ik ooit ” Lousy”. De reactie was net zo goed een brede smile : ” Great !” In zo’n situatie is vriendelijkheid niet meer dan een sociaal glijmiddel, maar het draagt wel bij tot een positief klimaat. Wat het gevoel van onveiligheid betreft : onderzoek in grootsteden heeft uitgewezen dat het meer gevoed wordt door oppervlakkige signalen van verval, zoals graffiti, vandalisme en openbare donkenschap, dan door een persoonlijke ervaring van enige vorm van criminaliteit. Het broken window-syndroom heet zoiets. Eenzaamheid kan de angst nog vergroten.

Wie veel geschreven heeft over het nut van sociale netwerken, is de socioloog Mark Elchardus. Hoe ook, het gevoel van onveiligheid staat niet in verhouding tot de werkelijke onveiligheid. Er worden nu niet meer handtassen van oude dames afgepakt dan vroeger. Wat natuurlijk niet betekent dat we er niets aan hoeven te doen. Maar er moeten andere verklaringen zijn. Als je ’t mij vraagt, is het gevoel van onveiligheid ook een bijverschijnsel van de vooruitgang. Er is zoveel ten goede veranderd, dat wat nog niet in orde is, wordt aangevoeld als een schandaal. Terwijl men vroeger fatalistisch was : het leven was een tranendal, de basistoestand van de mens was lijden en de verlossing lag in het hiernamaals van het christendom of in de onthechting van de oosterse filosofieën. Nu is de verwachting dat alles perfect kan zijn. De wereld is maakbaar.

Uw optimisme staat lijnrecht tegenover het overheersende idee dat het steil bergaf gaat met de wereld.

Waarom er zoveel pessimisme is, is perfect uit te leggen. Goed nieuws is niet sexy. De mediatheoreticus McLuhan wist het al : “Goed nieuws is geen nieuws.” Er is ook een evolutionair-psychologische verklaring : ons brein reageert sterker op slecht dan op goed nieuws. Logisch : als je een gevaar niet opmerkt, ben je er geweest. Maar er is wel degelijk reden tot optimisme. Onweerlegbare statistieken bewijzen dat welvaart en levensverwachting voortdurend toenemen, terwijl kindersterfte en analfabetisme afnemen. Bij het begin van vorige eeuw lag de gemiddelde levensverwachting van de mens in de buurt van 45 jaar, in het midden van de eeuw bij 60 en aan het eind bij 80. Grosso modo komt er nu elk jaar drie maanden levensverwachting bij. Dat wil zeggen dat voor het eerst in de evolutie voor een groot (maar nog veel te klein) deel van de mensheid overleving niet meer de eerste bekommernis is. Een vaak gebruikt doembeeld is dat van miljoenen contactarme, aan de televisie en zeven medicijnen gekluisterde bejaarden, maar men vergeet dat dit probleem alleen maar in leeftijd is opgeschoven. Vroeger begon het gammele, involuerende bestaan al bij vijftig jaar, nu pas bij 75. Nee, we kunnen ervan uitgaan dat voor het grootste aantal mensen de bevrediging van de fundamentele levensbehoeften een feit is. Een schitterende zaak, want dan krijgen ze pas de ruimte zich bezig te houden met hogere waarden. Met de kwaliteit van het leven, met zelfontplooiing, spiritualiteit en zingeving. Als je mij vraagt wat de zin van het leven is, dan zeg ik : vooruitgang. Waarheen ? Naar minder lijden en meer genieten.

Wat is het belang van vriendschap in dit alles ?

De Amerikaanse psycholoog Abraham Maslow stelde een piramide op van de menselijke behoeften. Vriendschap zit precies in het midden, boven de fysiologische behoeften en veiligheid en onder zelfachting en zelfontplooiing. Je beseft maar goed wie je bent en waar je uniek in bent door je interactie met anderen. Veel hangt natuurlijk ook af van wat je bedoelt met vriendschap. Is dat liefde zonder de fysieke component ? Ik krijg de indruk dat dit onderscheid meer en meer diffuus wordt. Oorspronkelijk stond de liefde volledig in dienst van de voortplanting. Sinds we daar met betrouwbare contraceptie controle over hebben, is de fysieke liefde een eigen leven gaan leiden. Partnerschappen dienen niet meer in de eerste plaats om beter te overleven, maar om beter te leven. Samen dingen warmer beleven, samen aan iets werken. Mensen die lang samen zijn, noemen hun partner vaak hun beste vriend en ze bedoelen dat als een compliment.

Ook de verhouding tussen ouders en opgroeiende kinderen wordt almaar vriendschappelijker. Tegenwoordig beweert 80 procent van de jongeren in een uitstekende verstandhouding met de ouders te leven. Anderzijds heb je van die onvoorwaardelijke vriendschappen waarin je de andere compleet aanvaardt zoals hij is. Dat staat dan weer heel dicht bij liefde.

Kan de politiek iets doen met uw geluksenquêtes ?

Ik zou hopen van wel. Wat ik ambieer is uit te zoeken welke groepen in de bevolking het ongelukkigst zijn. Enerzijds door naar het globaal welbevinden te peilen, maar dan volgens de ACSA-methode. Anderzijds via het registreren van hun objectieve kenmerken zoals leeftijd, sekse en beroep en lijsten met specifieke vragen : hoe tevreden ben je over je inkomen, over je werk, zijn er mensen bij wie je je hart kunt uitstorten enz. Stel dat je met ACSA een aantal groepen van ongelukkigen hebt geïdentificeerd. Dan heb je met de vragenlijsten ook goede aanwijzingen waar de grootste noden liggen, waar je met succes kunt tussenbeide komen. Eén ambitie kan zijn met ACSA de kwaliteit van het leven te meten in Haly ( Happy Life Years), het product van het aantal levensjaren vermenigvuldigd met hun gemiddelde levenskwaliteit. Dat zou de politiek in staat stellen om de kosten per Haly te berekenen : hoeveel de maatregelen kosten die nodig zijn om een bepaald probleem te verhelpen en hoeveel geluk je daarmee kunt creëren. Een kolfje naar de hand van politici met feeling voor reële problemen. Meer geluk for the buck.n

Tekst Linda Asselbergs l Illustratie Jozefien Daelemans

“Een samenleving van louter individuele roofdieren werkt niet. Voor de overleving was er ook coöperatief gedrag nodig. Tussen jagers en plukkers, maar ook tussen de jagers onderling.””Er is wel degelijk reden tot optimisme. Onweerlegbare statistieken bewijzen dat welvaart en levensverwachting voortdurend toenemen, terwijl kindersterfte en analfabetisme afnemen.”

“Ook al had zo’n Rwandees

misschien een vriendschapsband

met z’n buurman, als het leven

op het spel staat, is dat van

geen tel meer. Buur doodt buur.”

“Stel dat je de ongelukkigen hebt geïdentificeerd. Dan kan de politiek berekenen : hoeveel kost het om een bepaald probleem te verhelpen en hoeveel geluk kun je daarmee creëren. Een kolfje naar de hand van politici met feeling voor reële problemen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content