Te veel nijlpaarden, veel roofkatten en de bakermat van wandelsafari’s ; te voet door de Zambiaanse bush beleef je Afrika ongerept, in tentenkampen in onvervalste ‘Out of Africa’-stijl.

Goedemorgen. Als u naar de ontbijttafel wandelt, wees voorzichtig. Enkele chalets verderop grazen olifanten.” De wake up call in Mfuwe Lodge klinkt veelbelovend. Zo mag men mij om zes uur wekken. Stil open ik mijn Zambiaanse voordeur. Weinig dieren zijn tijdens hun schranspartijen zo destructief als olifanten, die soms bijna evenveel voedsel vertrappelen als ze effectief verorberen. Dertig meter verderop breken en kraken hun slurfen takken tot ze kaal en bladloos achterblijven. Onverstoorbaar kauwend verdwijnen de dieren langzaam in het gebladerte. De lodge in het South Luanga National Park is niet omheind, wilde dieren kunnen altijd door het kamp lopen. In de poel knorren nijlpaarden, luidruchtig als dronkaards die door schuiftrompetten lachen. Het is kwart over zes en ik ben klaarwakker. Ik drink een kop koffie op het terras op palen, op de steile oever boven de droge lagune. Dan klimmen we op de hoge Landrover voor de rit door het Nationaal Park. Een safari in Afrika is niets voor langslapers.

Zambia, dat zichzelf het best bewaarde geheim van Afrika noemt, blaakt van zelfvertrouwen. Enkele jaren geleden beperkte het toerisme in Zambia zich nog tot een daguitstap uit buurland Zimbabwe, om de beroemde Victoriawatervallen, op de grens tussen de twee landen, eens van de andere kant te bewonderen. Naarmate de problemen in Zimbabwe toenamen, openden almaar meer hotels hun deuren op de Zambiaanse oever van de Zambezi. “Zambia trok veel investeerders, en niet alleen in het toerisme”, vertelde de jonge econoom uit Lusaka die met mij van de hoofdstad naar Mfuwe in de provincie vloog. “Veel boeren, die onteigend en verdreven werden uit Zimbabwe, vestigden zich in Zambia. Voor het eerst in onze geschiedenis zullen we landbouwproducten kunnen exporteren.”

DE RIVIER ZOEKT NIEUWE WEGEN

Na de watervallen ontwikkelt het South Luanga National Park zich tot dé troef van het toerisme in Zambia : wild, nog ongerept, met veel dieren en weinig toeristen. Het reservaat ligt langs de meanderende oevers van de Luanga. Die rivier ontspringt in het Tanzaniaanse hoogland en vloeit duizend kilometer zuidelijker in de Zambezi op het drielandenpunt van Zambia, Zimbabwe en Mozambique. Elk regenseizoen verandert de loop van de rivier, als het snelstromend regenwater kortere bochten en nieuwe geulen zoekt. In de droge tijd ontstaan zo telkens nieuwe lagunes, schuil- en drinkplaatsen voor vogels, nijlpaarden en krokodillen. Het park telt de hoogste concentratie luipaarden in Afrika en pioniert met wandelsafari’s, twee sterke wildlife troeven.

Rond Mfuwe Lodge, een van de twee permanente lodges in het Nationaal Park, leeft een onwaarschijnlijke diversiteit wild. Na onze eerste verkenningsrit kunnen we olifant, waterbok, zebra, giraf, impala, puku, wrattenzwijn en buffel afturven op ons ’te zien’-lijstje. Drijvend in het panoramisch zwembad kijken we naar enkele nijlpaarden die siësta houden in een modderige poel, een zeldzame natte plek in een opgedroogde lagune. Een groep zebramangoesten, een twintigtal dieren groot, steekt omzichtig de vruchtbare bedding over. Om beurt staat één dier op zijn achterpoten op de uitkijk, terwijl de troep gehaast snuffelend voorbijstormt. Bij het minste verdachte geluid vluchten ze wriemelend weg. Misschien bemerkten ze de nijlvaraan die haast onzichtbaar in het gras ligt. De bijna twee meter lange olijfgroene varaan, de grootste Afrikaanse hagedis, speurt naar krokodilleneieren en kleine mangoesten. Aan de andere kant van de lodge krioelt een groene rivierarm van krokodillen, nijlpaarden en ijsvogels.

ZE ZIJN ZO SCHUW, MENEER

Tegen tea-time, een Britse traditie die hier met overtuiging in ere gehouden wordt, delen we onze safari-ervaringen met de andere gasten : een gevarieerd gezelschap van Amerikaanse gezinnen, Nederlandse honeymooners, Europese toeristen en vakantievierende ex-pats uit de buurlanden. Hoog op ieders verlanglijstje prijkt de luipaard. “Maar ze zijn zo schuw, meneer, zo moeilijk te zien.”

De volgende ochtend beweegt een sierlijke schim in het struikgewas. Een luipaard ! Even zien we een gevlekte vacht, die oplost in het gebladerte. Te snel en kortstondig voor de verrekijker, te ver en onduidelijk voor de zoom. “Als je een week blijft, ben ik er haast zeker van dat je alles zult zien wat je wilt zien”, grijnst Andy, de manager van Lodge veelbetekenend, “maar op safari gelden geen garanties. Je moet geluk hebben.” Om mijn kansen te verhogen verhuis ik naar de bushcamps, diep in het park. In tegenstelling tot de lodge, die ook tijdens de regens gasten ontvangt, openen de tijdelijke kampementen enkel in het droge seizoen.

James, gids en chauffeur, wijst naar de andere oever van de lagune : “Daar ligt Chindeni.” Ik zie alleen groen struikgewas, geen plek om te overnachten. Het tentenkamp verdwijnt onzichtbaar in het landschap. Maar vanuit mijn paalwoning van canvas, uitkijkend over de brede rivierbocht, is het panorama fenomenaal. De lagune onder mijn voeten vloeit over in een groene vlakte die een eindeloze stroom grazers aantrekt. Aan het eind van de vlakte ligt dicht woud, waaruit nu eens een kudde buffels, dan weer olifanten opduiken. Koereigers en oeievaars foerageren in de rietkragen, elegante jacana’s lopen met lange tenen over waterlelies en ijsvogels jagen schril kwetterend over mijn terras. Een natuurdocumentaire op een reusachtig scherm. Het terras, de hangmat en verrekijker sporen mij niet aan om te bewegen. Maar een avondlijke trip kan ik niet weigeren.

“Gin-tonic ?” James weet onfeilbaar wat zijn gasten als aperitief willen bij zonsondergang. Het bushcamp, met slechts een vijftal tenten, is intiem en persoonlijk. We staan in de savanne, tussen mopane en apenbroodbomen die rood kleuren in de ondergaande zon, beschaafd te nippen van onze sundowner, een andere gerespecteerde Britse traditie. James offreert pinda’s en billtong, kruidig gedroogd vlees, een Zuid-Afrikaanse voortrekkerstraditie. Voor de nachtelijke rit ontsteekt de ranger een krachtige zoeklamp waarmee hij de nacht aftast, op zoek naar weerkaatsende ogen, op zoek naar leven. Een stekelvarken, een civet, een genet, witstaartmangoesten, een hyena en twee buffels ; de nacht krioelt van de activiteit. Dan, waar ik niets anders zie dan de donkere schim van een boomstronk aan het einde van een lange lichtstraal, bespeurt James leeuwenogen. ” A kill,” fluistert hij, “nog redelijk vers.” Dan zie ook ik de kattenogen weerkaatsen. De volgende ochtend naderen we met de jeep de vier leeuwen tot op enkele meters. Volgevreten en lui rusten ze naast het enorme kadaver van een koedoe. “Ze zullen hier blijven liggen tot van de koedoe slechts bot en been overblijft”, voorspelt James. De volgende dagen blijven we de schranspartij, niet ver van ons kamp, regelmatig bezoeken. Telkens ligt er wel een leeuw of leeuwin aan de koedoe te knagen, terwijl de andere slapen. Maraboes en aasgieren wachten geduldig. De laatste dag verschijnen hyena’s op het toneel.

DE BIG FIVE EN DE GROENE VIJF

Een karavaan stapt door de savanne : op kop een ranger met een jachtgeweer, daarachter James met in zijn zog vier toeristen. “Als je in een jeep zit en een olifant ziet, is het een groot beest. Als je wandelend een olifant tegenkomt, is het beest enorm”, waarschuwt de gids. In South Luanga, waar de visionaire Norman Carr in de jaren vijftig al met wandelsafari’s pionierde, is het uitstekend wandelen. Te voet zoeken we niet de confrontatie met het hele grote, maar met het kleine. We volgen sporen ; zien James zijn naam op zijn hand schrijven met een spierwitte, want kalkrijke hyenakeutel ; stampen een olifantendrol open op zoek naar kevers in de droge bal van gras en twijgjes of analyseren de uitwerpselen van een civetkat en een luipaard.

“Naast de Big Five die iedereen op safari wil bewonderen, hebben we ook de Groene Vijf”, vertelt James bij metershoog olifantengras. Tijdens de wandeling zoeken we vreemde planten als buffeldoorn, luipaardorchidee of neushoorndistel, maar vinden speergras, waarvan het zaad zich met een weerhaakjes in de grond boort.

De volgende ochtend verkennen we heel vroeg de mopane- en accaciabossen langs de oever. Apenbroodbomen met massieve stammen torenen boven het gebladerte. Te voet speuren we naar vogels : blauwe glansspreeuwen, roodsnaveltoks, dwergpapegaaien, honingzuigers, kleine groene bijeneters, de schitterende vorkstaartscharrelaar, een vliegende kleurenbom met een lila borst, oranje wangen, witte wenkbrauwen en hemelsblauwe vleugels. Wie nog geen belangstelling voor vogels heeft, krijgt hier de smaak te pakken. In ons enthousiasme nemen we een verre boomstronk voor een uil, maar dan scheert een echte visuil onder de boomtoppen. We volgen de roofvogel, die telkens naar een andere plek zweeft, en vinden uiteindelijk naast de uil een enorme oehoe, slapend op een verborgen tak. “Het is al maanden geleden dat ik nog een oehoe overdag zag”, glimlacht James.

We drinken thee op het zandstrand langs de rivier. Zwemmen wordt niet aangeraden. Onder een worstenboom zitten evenmin. De loodzware vruchten, bijna een meter lang als oversized tuinbonen, zijn dodelijk als ze neerstorten. Een uur later, net als enkele magen beginnen te knorren, vinden we op de oever van de rivier een schitterend gedekte tafel. De kok braadt spek en worst, bonen en eieren, toast en tomaten op zijn barbecue. James verrast ons met een bushbrunch, midden in de savanne. “Thee of koffie ?”

NIJLPAARD OP HET SCHOOLMENU

“Welkom in het mooiste bushcamp”, verklaart Andy, gastheer in Chamilandu. De boomhutten, stijlvolle paalwoningen als grote terrassen met één wand open naar de rivier, liggen schitterend langs de Luanga-rivier. Ik wil weten of hij recent een luipaard gezien heeft.

Zijn antwoord klinkt niet hoopvol, maar als hij verneemt dat ik de voorbije nacht twee ratels een termietenheuvel zag onderzoeken is hij laaiend enthousiast. “Eén honeybadger is mij vijf luipaarden waard”, lacht Andy, “je had erg veel geluk.” Luipaarden heeft hij de voorbije week enkel gehoord, een haast blaffend gebrul, niet zo ver van het kamp. Die nacht danst de lichtbundel door een maanloze nacht. Van een civet of genet kijken we – een beetje verwend na de voorbije nacht – niet echt meer op. Maar de luipaard die op een lage tak rust en zich als een ontwakende kat uitrekt in het schijnsel van onze toorts is adembenemend. Minutenlang bewonderen we in stilte. “We reden die bijna voorbij zonder dat ik hem zag”, fluistert Andy, zichtbaar opgetogen. Terug in Chamilandu lopen we naar het kampvuur, de luipaardenbrul imiterend, opgewonden als kinderen.

Ook op de andere oever brandt een kampvuur. Net buiten het park kamperen jagers. “Tijdens de jaren zeventig en tachtig moordden stropers in de Luanga Vallei massaal neushoorns uit, toen een van de grootste populaties in Afrika. Slechts vijfduizend van de vijfendertigduizend olifanten overleefden de slachting”, vertelt Andy. Sinds het einde van de jaren tachtig verdubbelt het aantal olifanten om de tien jaar. Waar ze te lang blijven rondhangen liggen kaalgeslagen vlakten, alsof bulldozers door de savanne raasden. Tegenwoordig baren de nijlpaarden zorgen. In weinig Afrikaanse rivieren zitten de nijlpaarden zo dicht op elkaar als hier. Omdat er te veel zijn, mogen jagers uit Zimbabwe nu 250 dieren per jaar schieten.

“Niemand stroopt hier nog om te overleven”, vertelt Charles Zulu. Met veel plezier verklaart de schooldirecteur de dorpsnaam Chitawawatala, als het dorp waar je komt om te zitten en ontspannen nadat je zoveel deed. Dan, ernstig : “De gemeenschap kent het belang van wildlife : toeristen zorgen voor werkgelegenheid. Ook onze school kweekt groenten voor de lodge. En de lodge betaalt ons enkele leraren extra. We tellen twaalf leraren voor bijna vijfhonderd leerlingen, dus elke leerkracht geeft drie shiften les.” De overtollige nijlpaarden zorgen voor een welkome aanvulling op het dieet van shorghum, maïs en rijst. “Elke gemeenschap krijgt een karkas van een nijlpaard en beslist dan hoe ze dat verdelen. Er is veel vlees aan zo’n kolos.”

PRAKTISCH

Deze reis kwam tot stand in samenwerking met Untamed Wildlife Safaris, die individuele programma’s op maat maken. Een week in volpension in Mfuwe, inclusief excursies, wandelingen en ook de drankjes in de bar, kost in het hoogseizoen 1995 euro, in het groene seizoen 1195 euro.

Untamed Wildlife Safaris, Zelksestraat 10, 6631 KE Horssen, Nederland,

+31 (0)487 54 03 67,

www.untamedwildlife.com

Documenten : een paspoort, geldig tot zes maanden na terugkeer, volstaat om op de luchthaven een visum te kopen. Meer info : Molièrelaan 469, 1050 Brussel, 02 343 56 49 of 02 343 58 13.

Reistijd : Zambia ligt in het hart van zuidelijk Afrika. Het droge seizoen, van april tot november, is de beste reistijd. Mfuwe Lodge is het hele jaar open, de bushcamps enkel in deze periode. Vooral ’s avonds en ’s ochtends koelt het af en kun je de deken in de jeep goed gebruiken. In ‘zelfmoordmaand’ oktober loopt de temperatuur op tot veertig graden.

Gezondheid : De gebruikelijke voorzorgen voor reizen naar Afrika, inclusief

Tekst en foto’s Jo Fransen

Zambia, dat zichzelf het best bewaarde geheim van Afrika noemt, blaakt van zelfvertrouwen.

“Niemand stroopt hier nog om te overleven.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content