Een netwerk van smalspoortreintjes, mysterieuze leisteen-grotten en krakende, naar boenwas geurende hotelletjes. In het eindeloos groene Wales is veel te beleven, zowel boven als onder de grond.

Bakken, bakken water heten ons welkom in Wales. Het landschap zo weten we uit de reisbrochures is wondermooi, maar het gordijn is met geen ruitewissers open te krijgen. Zelfs Susan Morris vindt het een beetje overdreven en zij is, als geboren en getogen Welshe, toch wat nattigheid gewoon. “Meestal is het alleen maar wat drizzle”, zucht ze. Susan werkt voor de toeristische dienst en wil ons de charmes van Noord-Wales leren kennen. Motregen is er daar een van, maar voorlopig is die ons niet gegund. Met de neus tegen de voorruit rijden we naar Llangollen, een stadje in de groene vallei van de Dee, wiens stroomversnellingen kanovaarders uit de hele wereld lokken. Daar woonden op het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw twee excentrieke adellijke Ierse dames. Vijftig jaar lang ontvingen Lady Eleanor Butler en Sarah Ponsonby in Plas Newydd, hun in zwart-witte vakwerkstijl opgetrokken buitenhuis, de hele who’s who van hun tijd. Wordsworth kwam er over de vloer en ook Byron en Shelley waren er graag geziene gasten. De Ladies of Llangollen liepen rond in herenkostuums en onderhielden naar eigen zeggen a romantic friendship. Hun huis is een juweeltje. Muren bekleed met Spaans leder of houten bas-reliĆ«fs, glasramen met riddertaferelen, een prachtige biblioteek en allerlei schilderijtjes, waaronder een buitengewoon schattig schilderij van hun poezen.

Susan wil ons nog graag het nabijgelegen middeleeuwse kasteel Dinas Bran tonen het heeft volgens de legende een tijd de Heilige Graal in huis gehad omwille van de prachtige panorama’s boven op de heuvel, maar de plenzende pijpestelen ontmoedigen ons. Dan maar naar een ander kasteel, het tot hotel omgevormde Bodidris, waar de haard lekker knettert en de geuren uit de keuken het beste laten vermoeden. Veel tijd om daarvan te genieten hebben we evenwel niet, want we worden verwacht op een repetitie van het mannenkoor in het nabijgelegen Rhoslannerchrugog. Er wordt verteld dat als vijf Welshmen op een bus staan te wachten en de bus blijft wat te lang weg, ze spontaan een lied inzetten. Er zijn dan ook ongelooflijk veel koren in Wales, maar het Rhos Orpheus Male Choir heeft een meer dan plaatselijke reputatie. In de sporthal van de school zitten een vijftigtal heren van alle leeftijden bijeen om enkele uren samen te zingen. Dat doen ze twee keer per week en zoals wij mogen meemaken met vuur. Hier moet duidelijk stoom afgelaten worden. Oude religieuze liederen, hedendaagse Welshe komposities en musicaldeuntjes overspoelen ons. Nadien, als de gymnastiekzaal zich herstelt van dit geweld, vertelt dirigent John Glyn Williams dat zijn gezelschap al is opgetreden van Brussel tot Sjanghai. En hij verzekert ons dat hun laatste plaatopname Ffefrynnau Hen A Newydd een wereldwijd sukses is. Terug in kasteel Bodidris waarschuwt een bordje ons voor de ongelijke hoogte van de trappen. Die zijn met opzet zo gemaakt om ongenode bezoekers met harnas en zwaard op het verkeerde been te zetten. Maar die nacht blijft alles rustig.

Vielen er gisteren bakken water uit de hemel, vandaag wordt het met containers naar beneden gekieperd. Susan heeft daar wat op gevonden : wij zullen ons onder de grond begeven. De leisteen-mijn van Blaenau Ffestiniog is vandaag een toeristische attraktie, maar tot aan de Tweede Wereldoorlog was ze een van de belangrijkste centra van de Welshe slate-industrie. “Deze mijnwerkers”, zegt Susan, “hebben het hele Britse imperium onder dak gebracht. ” We krijgen een helm op het hoofd en de Miners Underground Tramway voert ons de dieperik in. Beneden in de doolhof van gangen en grotten is een parkoers uitgestippeld langs taferelen met levensechte poppen die een goed beeld geven van hoe het was om hier twaalf uur per dag te zwoegen. En hoe het was om met een eindeloos geduld en veel kracht langzaam aan met een ijzeren staaf een gat te tikken in de keiharde leisteen en dan te wrikken en te wrikken. In het begin van de eeuw waren in deze vochtige en alleen door kaarsen verlichte holen ook nog veel kinderen aan het werk. Tussendoor konden die dan een beetje les krijgen in de houten hokken die ook dienst deden als refter en kapel. Terug boven de grond zien we nog een “splijter” aan het werk, die de grote brokken leisteen eerst in stukken zaagt en er dan met een bekwame tik van hamer en beitel steeds dunnere pannen af klopt. Maar zijn vakmanschap is er alleen nog voor de toeristen, de wereld heeft ondertussen voor andere dakbedekkingen gekozen.

De leisteen-industrie heeft in Noord- en Midden-Wales nog voor een andere toeristische attraktie gezorgd : nergens ter wereld zijn er meer smalspoortreintjes. In de tijd van de Industriƫle Revolutie vervoerden ze stenen van de mijnen naar de havensteden, maar met het ekonomisch verval werden de lijnen ƩƩn na ƩƩn afgeschaft. Treingekken en wie Het drijvende koninkrijk van Paul Theroux gelezen heeft, weet dat er in Groot-Brittanniƫ zo nogal wat rondlopen hebben ze echter gered : ze renoveerden de stationnetjes, herstelden de lokomotieven en poetsten de wagons op totdat ze blonken als nieuw.

De Ffestiniog Railway werd in 1832 aangelegd tussen de mijn die we net bezochten en Phortmadog ; de lokomotief die ons vandaag zal trekken, werd in 1914 gebouwd.

Helemaal nieuw is Steam & Cuisine, een initiatief van het culinair biezonder goed aangeschreven hotel Maes-y-Neuadd. Eigenares June Slatter liet Ć©Ć©n rijtuig ombouwen tot restaurantwagen en het uurtje dat de trein zich soms hotsend en botsend tussen de groene heuvels slingert, is net lang genoeg om ons een exquis stukje zalm en een bedwelmend chocolademoesje voor te zetten. En om ons de kans te geven een praatje te maken met de kaartjesknipper, een bankbediende die aan dit treintje graag zijn vakantiedagen spendeert samen met vele andere vrijwilligers. De goedlachse knipper vertelt ons dat we geluk hebben, want dat de op steenkool lopende lokomotief alleen mag uitrijden “als het buiten nat is, anders is er te veel brandgevaar”. Welshe humor ongetwijfeld.

Van Porthmadog, waar de handelsschepen vervangen zijn door plezierjachten, rijden we naar Portmeirion, het dorp dat door architekt Sir Clough Williams-Ellis ontworpen werd, zoals hij zelf zei “with a light opera approach” en dat mag een understatement genoemd worden. In 1925 werd te midden van een prachtig stuk natuur aan Cardigan Bay begonnen met de bouw en zevenenveertig jaar later, in 1972, was dit architekturale unicum klaar. Een grap ? Een sprookje ? Een protest tegen de grauwe, humorloze wereld ? Portmeirion zou geĆÆnspireerd zijn op het Italiaanse Portofino, maar het is een gedroomd ItaliĆ«, veel extremer, veel kleuriger, veel gekker dan het echte. Het is een stadje uit een stripverhaal en als plots van achter een van die roze geveltjes met blauwe of okergele balkonnetjes de Marx Brothers waren te voorschijn gesprongen, het zou mij niet verbaasd hebben. Wat een beetje tegenvalt, is dat er in dit Wonderland-dorpje alleen maar toeristen logeren, en je vindt er ook geen “echte” winkels, alleen maar souvenirshops, al moet het gezegd dat die vooral smaakvolle en originele dingen verkopen.

De laatste halte op onze Wales-trip is Lake Virwny. En hier voltrekt zich het wonder : het houdt niet alleen op met regenen, de zon breekt ook nog eens door. Ze had geen beter moment kunnen kiezen. Dit moet de Andere Kant van de heuvel zijn, want groener dan dit kan niet.

Lake Virnwy is een kunstmatig meer dat ontstond toen men er in 1881 de destijds grootste dam van Europa bouwde. Het kunstwerk trok zoveel belangstellenden, dat er een hotel werd gebouwd. En dat staat er vandaag nog, krakend en naar boenwas geurend, te midden van een ongeƫvenaarde natuur, mijlenver van de bewoonde wereld. Een perfekte uitvalsbasis voor wandelingen of fietstochten, een droom voor vissers in 1889 werden er 400.000 forellen uitgezet en birdwatchers. Vanuit de salons met hun zware fauteuils, en aan de muren ingekaderde vissen van respektabele afmetingen, kijk je uit over het inktzwarte meer, met zijn Victoriaanse toren, waarin dat kan niet anders ooit een vampier moet gewoond hebben. Maar voor we ons met een glaasje sherry in het zachte leder laten zakken, zullen we met de hotelfietsen een lange tocht rond het meer maken, genietend van de zon die maar blijft schijnen. Voor de drizzle van Susan zullen we nog eens moeten terugkomen.

POL MOYAERT

Een kasteel, groene weiden, schapen en een herder met zijn honden. En natuurlijk een dreigende hemel.

De Ffestiniog Railway : uitstekend eten op een hotsend en botsend treintje.

Plas Newydd in Llangollen : herinneringen aan twee excentrieke dames. In Kasteel Bodidris zijn de trappen zo gemaakt dat geharnaste bezoekers uit hun evenwicht geraken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content