Nicaragua combineert stranden, vulkanen en Spaanse koloniale steden met een hartverwarmende gastvrijheid. Een tropisch juweeltje.

Het is een prachtig land dat om een identiteit smeekt, zegt Immanuel terwijl we door Managua rijden. Een chaotische stad waarvan het oudste gedeelte in 1972 dooreen werd geschud bij een aardbeving. Het raakte nooit heropgebouwd. Sommige huizen lagen meteen tegen de grond, andere brokkelden af, de kathedraal hield min of meer stand. Het dak is weg, en rond het gebouw werden hekken gezet. Het nieuwe Managua oogt Amerikaans, wordt doorkruist door de Panamericana. Tussen de oude en de nieuwe stad troont het standbeeld van Augusto Cesar Sandino, de nationale held.

Immanuel is Duits én verliefd. Verliefd op een land dat ongewild een traditie van verscheurdheid in ere houdt. Verscheurd door de natuur, want gelegen op een richel tussen twee tektonische platen. Verscheurd door de Spanjaarden die in geen tijd vanaf de Atlantische Oceaan via de Rio San Juan moeiteloos het hart van het land wisten te bereiken, met de bekende gevolgen. En verscheurd door jaren van burgeroorlogen. Immanuel was jarenlang een verstokte vrijgezel, werkte tot zijn 38ste voor de lutherse kerk in Centraal-Amerika. Zette vijftien scholen op, streed tegen het analfabetisme. ” Because I wanted to contribute.” Elf jaar geleden trouwde hij een inlandse weduwe met vijf kinderen en beschouwt Nicaragua sindsdien als zijn land. ” Because it’s my family. Gastvrijheid is hier geen ijdel woord, en ik vond dat Nicaragua beter verdiende na jaren van onrust.”

Immanuel zette een competitie op voor het bedenken van een nationale drank, en ontving 107 voorstellen met een recept en nog eens 200 met suggesties voor een naam. Want Nicaragua is een land van dichters. Zo werd Macua de nationale drank. Maar nog is Immanuel niet tevreden. Hij wil ook het precolumbiaanse beeld van de Prinses van het rituele eiland Zapatera dat tegenwoordig in het Smithsonian in Washington op betere tijden wacht, naar Nicaragua terughalen.

Lava op de kathedraal

Zelf wil ik het oude León zien, dat aan het begin van de zeventiende eeuw onder de lava van de Momotombo verdween. Iedereen raadt het mij af, lacht om mijn visioen van een Midden-Amerikaans Pompeji. Ik had moeten luisteren, León Viejo is niet veel meer dan een naamloze plek, met wat lage muurtjes en een paar lelijke plastic hangars om de resten tegen verder onheil te beschermen. Maar het ‘nieuwe’ León is schitterend in zijn verval, al valt het water bij bakken neer als ik er aankom. Niemand lijkt verontrust, fietsende kinderen laten hoog opspattende waaiers van water achter. De inwoners zitten wijdbeens en in shorts in hun deuropening en wachten af. Tenslotte is het regenseizoen, en regen koelt af. Ik ga schuilen in het museumhuis van Ruben Dario, bekend van zijn drankgebruik en zijn verzen, de grootste Nicaraguaanse dichter.

“Onder Ortega was het eten gerantsoeneerd, moesten we met bonnen om Russische conserven waar de wikkel van af was gehaald omdat de houdbaarheidsdatum verstreken was. Elke maaltijd was een verrassing omdat je nooit wist wat in de blikken zat.” Mijn chauffeur kan er niet om lachen, hij vluchtte met zijn familie naar Miami, keerde na de burgeroorlog terug. Nu kijken we samen naar de stromen water die takken en vuilniszakken meesleuren, nemen onze intrek in het sierlijke El Convento Hotel, een voormalig klooster met een open restaurant, oude heiligenbeelden en verweerde kruisen. En een prachtige geometrisch aangelegde buxustuin.

De kathedraal van León is de grootste van Centraal-Amerika, ziet eruit als een ongewassen monument, de muren op plaatsen zwart van het lavastof in de lucht. Binnen zitten beeldschone jonge vrouwen geknield te bidden, in de straten eromheen staan kleurrijke huizen, met op sommige zeer grote, kleurrijk geschilderde taferelen uit de burgeroorlog. En ’s morgens om kwart voor zeven verzamelen de snoep kopende schoolmeisjes in blauwe pakjes voor de achttiende-eeuwse Iglesia de la Recolección , de mooiste kerk van de stad.

Vrouwenkoffie

Nicaragua is een land van vulkanen, 26 in totaal. De Cerro Negro is de jongste en met zijn 600 meter ook de kleinste. Elf jaar geleden beleefde hij zijn voorlopig laatste oprisping, en de natuur in de buurt is verre van hersteld. Dat levert een kale berg op, met ruwe blokken steen, die we om halfacht ’s morgens beklimmen. De zon staat al hoog, maar de wind maakt de onderneming menselijk. Halverwege gaapt op de eerste richel een wonde met veelkleurige wanden, rookpluimen stijgen op, slaan over de huizengrote blokken. We maken klimmend een cirkelvormige beweging en kijken dan uit over een groen landschap waar de andere vulkanen rusten. De San Cristobal en de Telika, still smoking. De afdaling is steil, bestaat uit fijne as waar we half lopend tot de enkels in wegzakken, wat achterover leunend om niet meegesleurd te worden in onze vaart. De gids doet er tien minuten over, ik heb er vijf meer voor nodig. Een Franse wielrenner heeft het enkele jaren geleden met de fiets geprobeerd en haalde 172 km per uur én het Guinness Book of Records. Zegt de gids. Want in dit land is de grens tussen realiteit en fictie niet altijd duidelijk en dat levert sterke verhalen op.

De wegen naar het noorden zitten vol pot-holes die me aan New York doen denken. Hier en daar staat een jongetje met een kleine emmer, een schopje en een bedelende hand. Sommige chauffeurs gooien enkele centen uit het raam, meer uit sympathie dan met enige hoop dat de wegen beter worden. “Een roadworker ?” sist mijn chauffeur. “Allemaal show.” De origineelste bedelaar heeft een koord over de weg gespannen dat hij ophoudt. Wie stopt, wordt uitgenodigd een kleine bijdrage te leveren, wie niet stopt, gokt erop dat de jongen op het allerlaatst het koord laat vallen. Aan ons verdient hij niets, maar ik ben er zeker van dat hij het ver zal brengen. Zeker nu investeerders van de twee China’s het land afschuimen om projecten op te zetten, en op zoek zijn naar kerels met ambitie.

We laten de vulkanen achter ons en rijden de heuvels in, passeren lieflijke, groene vergezichten en komen in koffieland. Met opzij van de weg beneficio’s, waar de bonen in de zon liggen te drogen. In de regio rondom Jinotega zijn 700 koffieboeren actief, waarvan een derde vrouwen. ’s Avonds oogt het stadje uitgestorven, zitten families in de kruidenierswinkel rond de televisie geschaard en biljarten de mannen in een grote hangar met groenig neonlicht.

Andrea is een kranige jonge weduwe die in Lipululo in een paradijselijke omgeving een kleine koffieplantage runt. Ze houdt ook kippen en runderen, en oogst bananen en maïs. De koffie groeit onder het gebladerte in het woud, zodat ze afwisselend zon en schaduw vangt.

“Kwaliteit begint bij de zaden”, zegt de goedlachse vrouw. “Het planten moet secuur gebeuren en vooral het plukken. Daarom leiden we zelf onze plukkers op, zodat ze niet in één keer alle bonen oogsten. Het is tijdrovend, maar levert betere resultaten op.” Voor de foto bindt ze het mandje van de koffiepluksters op, sleurt ons mee naar haar papegaai die ze een dansje heeft geleerd en Chakira heeft genoemd naar de populaire Colombiaanse zanger die op de planken dezelfde buikbewegingen maakt.

Immigrantengeluk

Granada is de fotogeniekste koloniale stad van het land. Met groepjes toeristen, opwindend mooie restaurants en koetsen voor wie te lui is om onder de loden hitte de stad te verkennen. En met het schitterende La Gran Francia Hotel. De stad ziet er wat te afgeborsteld uit en strak in de plooi getrokken, zoals een bijna perfecte vrouw na een facelift. De Amerikanen houden ervan, maar Europeanen gaan meer voor het sleetse karakter van León. Al ontdekt de verdwaalde wandelaar in Granada ook prachtige portieken met diep reikende binnenplaatsjes. Een vredige ansichtkaart, die via de rivier makkelijk te bereiken viel vanaf de oceaan en daardoor zowel door de Spanjaarden als later door de piraten op gezette tijden veroverd werd. Met monumenten als de Iglesia San Francisco, de oudste kerk van Centraal-Amerika. Achter de lichtblauwe façade rusten twee rijen zwart basalten beelden uit het eiland Zapatera, in afwachting dat de stenen prinses hen gezelschap komt brengen.

In het restaurant van het Gran Francia Hotel ontmoet ik Jean-Paul Matagne die uit de Franse Ardennen komt, in Bordeaux studeerde maar achttien jaar geleden overvallen werd door wat hij l’envie de changer noemt. Hij vertrok naar Nicaragua, opende een bar-restaurant in Managua en feestte naar eigen zeggen gedurende twee jaar. “Ik hield van de manier van werken, maar twee jaar feesten blijft niet duren”, vertelt hij bij een koffie.

Uiteindelijk belandde hij in Rio San Juan, au fond de la jungle, waar hij het door de gebrekkige bevoorrading met de lokale middelen moest doen. “Niet eenvoudig, maar de situatie gaf me de kans om inlandse kruiden en wortels te leren kennen, naast de vruchten van de rivier, vissen en kreeft. Kortom, een culinair avontuur.” Gewapend met die ervaring kon hij vijf jaar voor de Franse ambassade werken. Daarna streek hij neer in La Gran Francia in Granada en werd er general manager. Hij begeleidt er de chef en stelt de menu’s samen. Hij komt af en toe nog wel eens in Frankrijk, maar voelt zich beter in Nicaragua, “waar de mensen dichter bij de natuur staan, en daar herken ik mijn Ardense afkomst in. Mensen die nog naar een boom kunnen kijken en zeggen : ‘Die boom vraagt om regen.’ Die met de elementen meeleven en van dat vleugje magie houden. Het leven is hier ook makkelijker, al moet ik toegeven dat ik soms wel wat cultuur mis, wat muziek en films die niet uit de States komen.”

De sigaren van Dona Elba

Aan de rand van de oude stad, waar de indianen in de Spaanse periode nog net werden geduld, bevindt zich het huis van Don Silvio. Don Silvio Reyes is niet alleen een karakter, hij is een van de betere tabakskwekers. Zijn oma startte de business in het noorden, in de buurt van Esteli, de traditionele tabaksstreek.

“Iedereen beweerde dat je alleen daar tabak kon telen, maar dat wilden mijn broer en ikzelf toch eerst even checken. Dus stuurden we een staal van de lokale grond naar het lab en lieten het daar analyseren.”

Dat was negen jaar geleden, en Don Silvio kreeg gelijk : er wordt tegenwoordig gevochten om de sigaren die hij de naam van zijn moeder meegaf, Dona Elba. En hij mag George Tenant, voormalige baas van de CIA, en de Braziliaanse president Lula onder zijn klanten rekenen. “Toen mijn planten zeven voet hoog groeiden, begon de concurrentie het te snappen en anderen volgden mijn voorbeeld. En hoewel ik voor mijn sigaren nog altijd voor 80 procent tabak uit het noorden verwerk, wordt dat almaar minder.” Er loopt een hardnekkig gerucht dat Don Silvio zelfs zaken doet met de Cubanen.

“Dat is geen gerucht, dat is een realiteit. De Cubanen kunnen de vraag niet aan en halen hun tabak nu ook elders. Dat Nicaragua hoog op hun verlanglijstje staat, is geen toeval, omdat het de Cubanen waren die na de revolutie in hun land met een selectie van hun zaden hierheen kwamen en een nieuw leven begonnen.”

De weg naar Morgans Rock is lang en onverhard, maar het resultaat loont dan ook de moeite. Na enkele kilometers klimmen door het woud laten we ons uitbollen naar de eco-lodge, vanwaar de bezoeker een prachtig uitzicht heeft over de Stille Oceaan. De lodge is gebouwd naar een idee van Clément Ponçon, een ondernemende Fransman. De gasten verblijven er in bungalows, waarvan de ramen vervangen werden door een fijn gaas zodat de wind wel binnenkan, maar de insecten niet. Een ventilator boven het bed en in de salon zorgt voor wat soelaas tegen de vochtige hitte, terwijl boven dat idyllische tafereel het aanstormende geweld van de golven raast. Op het privéstrand staan open bouwsels met een hangmat en wat ligstoelen. Maar overal overheerst de natuur en ’s avonds moet de gast met een knijplamp de weg over de hangbrug naar het restaurant zoeken. Ik kan maar één nacht blijven, maar geniet volop van de ecologische aanpak, waarbij eigen koeien en kippen op de farm voor de bevoorrading zorgen.

In Managua neem ik bij het vertrek in het artistieke restaurant La Marseillaise afscheid van Immanuel. Er is nieuwe hoop dat de Amerikanen bereid zijn de prinses terug te geven, maar de hele papiermolen vraagt tijd. Maar geen mens twijfelt eraan dat de wakkere Duitser erin zal slagen de mooiste schat van Zapatera uiteindelijk naar haar geboorteland terug te brengen.

Door Pierre Darge I Foto’s PPI

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content