Was ze niet geadopteerd, ze leefde niet meer. Michaela DePrince schopte het van oorlogswees in Sierra Leone tot sterballerina bij het Nationale Ballet van Amsterdam. Ze schreef haar memoires, “om hoop te delen”, en de verfilming is in de maak. Gesprek over miserie en mirakels, in acht boekfragmenten.

Ik sta in de coulissen, in een wijde, zwarte tutu versierd met zwarte veren en bloedrode bloemen. Een gevoel van onwerkelijk-heid overvalt me. Een professionele ballerina, ben ik dat echt ? Het lijkt nog maar zo kort geleden dat ik Mabinty Bangura was, een hongerig, angstig weeskind dat in de modder danste.

Michaela DePrince : “De eerste jaren van mijn kindertijd staan mijlenver af van het leven dat ik vandaag in Nederland leid. Ik heb dit boek geschreven om mijn geluk met anderen te delen. Vandaag ben ik Michaela DePrince, maar in 1995 werd ik in Sierra Leone geboren als Mabinty Bangura. Het land verkeerde toen al vier jaar in een burgeroorlog, maar mijn ouders waren blij met hun eerste kind.”

“Ons huis stond rechts naast het huis van mijn oom Abdullah. Hij had drie vrouwen en veertien kinderen, waarvan tot zijn grote verdriet slechts Ć©Ć©n zoon, Usman. Omdat ik een meisje was en op mijn huid witte vlekken heb door vitiligo, plaatselijk albinisme, noemde mijn oom me een waardeloos luipaard dat nooit een goede bruidsprijs zou opleveren. Vaak hoorde ik ’s avonds kreten en geschreeuw in zijn huis, en dan was ik blij dat ik in het andere huis woonde, waar ik gelach hoorde achter het gordijn waar mijn ouders sliepen. Mijn ouders waren getrouwd uit liefde, hun huwelijk was niet gearrangeerd. Ze konden ook allebei lezen, waardoor mijn vader mij op jonge leeftijd al leerde schrijven, en vijf talen aanleerde. Dat moeten zowat de laatste mooie herinneringen zijn aan mijn tijd in Sierra Leone.”

Ik werd wakker van de stem van mijn neef Usman. “Tante Jemi”, fluisterde hij. “De rebellen zijn vandaag naar de mijnen gekomen. Ze hebben alle werknemers doodgeschoten.” “Alle werknemers ?”, herhaalde mijn moeder. “En Alhaji ?” “Ja, oom Alhaji ook”, fluisterde mijn neef. “NEEEEN !”, schreeuwde ik. “Niet papa !”

Michaela DePrince : “Ik was drie toen de rebellen mijn vader vermoordden in de diamantmijn waar hij werkte. Het hele dorp ging in rouw omdat bijna elk gezin een vader, broer, zoon of neef verloor. De dag dat mijn vader stierf, dacht ik dat een groter verdriet niet mogelijk was. Tot mijn moeder en ik naar het huis van mijn oom verhuisden. Daar ontdekte ik dat verdriet vele gezichten kent.”

“Abdullah schreeuwde de hele tijd : ‘Je bent waardeloos. Moet je zien hoe lelijk je bent. Je hebt luipaardvlekken. Mijn eten en geld zijn aan jou verspild ! Wie wil er nu met een meisje trouwen dat eruitziet als een junglebeest.’ Ik haatte hem, maar durfde niets te zeggen. We leefden in angst en honger. Eigenlijk vertel ik liever niet meer over die periode. (Op monotone toon šŸ™‚ Een paar maanden later, ik was vier, stierf mijn moeder door ziekte en ondervoeding. Ik zie nog voor me hoe mijn tantes haar naar het graf droegen. Voor mijn oom was het duidelijk : ik was een duivelskind, mijn vlekken brachten zijn gezin ellende. Na de dood van mijn moeder wou hij zo snel mogelijk van mij af.”

“Mensen vragen me soms of een driejarige wel zo gedetailleerde herinneringen kan hebben. Maar een kind dat opgroeit in oorlog en miserie, en overal om zich heen mensen ziet sterven, vergeet zulke dingen echt niet.”

Welkom in het weeshuis”, zei de directeur. Ik keek geschrokken op. Had ik het goed verstaan ? Was ik nu niet meer dan een wees ? Ik had niemand die van me hield of die me kon beschermen. Niemand voor wie ik iets bijzonders betekende.

Michaela DePrince : “Na een tocht van twee dagen zette mijn oom me af in het weeshuis. Hij liet me achter zonder een woord van afscheid. Daar stond ik dan, bij een directeur die ik papa Andrew moest noemen en zijn aunties, de verzorgsters. Mijn maag draaide om. Ik moest een slaapmat delen met een ander meisje, die ook Mabinty heette, maar in het weeshuis werden we aangesproken met een nummer. Nummer Ć©Ć©n was het favoriete meisje, ik was nummer 27, de laatste in rij. Ik begreep meteen wat het betekende om nummer 27 te zijn : de grote pot rijst waaruit we elke dag een kommetje kregen, was bijna op tegen dat mijn nummer werd afgeroepen. Mijn vriendin Mabinty, nummer 26, was niet veel beter af. De aunties sloegen ons en vlochten ons haar zo strak dat het pijn deed om op te slapen. Ook daar leverden mijn vlekken mij de bijnaam duivelskind op. De enige die lief voor ons was, was juf Sarah.”

“Ik wil alles uit die tijd vergeten, maar Ć©Ć©n ding niet. Op een dag stond er een sterke wind die door de ijzeren hekken van het weeshuis een Amerikaans magazine blies. Op de cover stond een blanke ballerina, lachend in roze tutu, haar benen gebogen in een elegante passĆ©. Ik wist niet wat een ballerina was, of waarom ze op haar tippen stond. Juf Sarah legde me uit wat ballet was. Die dag nam ik een besluit : op een dag zou ik net als die vrouw op mijn tenen dansen. En ik zou even gelukkig zijn als zij. Het is een mirakel dat die wens is uitgekomen. Ik kan soms nog altijd niet geloven dat ik vandaag bij het balletgezelschap van Amsterdam dans. Ook daarom heb ik dit boek geschreven : om anderen hoop te geven en iedereen aan te moedigen je passie te vinden. Het heeft niet veel gescheeld of ik was in Sierra Leone overleden.”

Papa Andrew vertelde dat we geadopteerd zouden worden door Amerikanen. Ze stuurden ons familieboeken, volgeplakt met foto’s en berichten, zodat we ons nieuwe gezin leerden kennen. Elk meisje kreeg een eigen boek. Alleen ik niet. De leegte in mijn buik deed meer pijn dan honger lijden.

Michaela DePrince : “Toen papa Andrew ons vertelde over de familieboeken, waren we benieuwd hoe onze nieuwe familie in Amerika er zou uitzien. Maar toen de vrachtwagen arriveerde met dozen boeken, en ik de enige was die geen exemplaar kreeg, besefte ik dat niemand me wou adopteren. Was ik te lelijk ? Ik weet nog dat ik juf Sarah smeekte of zij me wou adopteren. Ik beloofde weinig te eten en voor haar ongeboren baby te zorgen. Ze bleef die dag langer dan anders in het weeshuis om mij te troosten. Het was al donker toen ik die avond met haar naar de uitgang liep. ‘Is het wel veilig om nu nog naar huis te gaan ?’, vroeg ik.”

“Ik zie haar nog sneller dan andere avonden de weg aflopen, maar plots werd ze gevangen door de koplampen van twee vrachtwagens. Lachend sprongen enkele rebellen uit de wagen. ‘Jongen, meisje ?’, riep de leider, en wees naar haar zwangere buik. Hij haalde een mes boven en sneed Sarah open. Hij trok het ongeboren kind uit haar buik, bekeek het, en schreeuwde : ‘Een meisje !’ De andere mannen vloekten, ze hadden hun geld ingezet op een jongen. Toen het onvolgroeide kind haar ogen opendeed, gooide de leider haar in de struiken. Ik ben nu twintig, maar de nachtmerries zijn al jaren altijd dezelfde : over de dood van mijn vader, moeder, juf Sarah en haar baby. Ik word badend in het zweet wakker. Enkel als ik naast mijn vriend Skyler wakker schiet, kalmeer ik. Anders loop ik de hele dag, van repetitie tot show, met een raar gevoel in mijn lijf. Ik krijg nog altijd rillingen van schreeuwende mannen en camouflagekledij.”

“Misschien kan ik mijn nieuwe mama vragen of ze twee dochters wil”, zei Mabinty. Dat vrolijkte me op, dus begon ik mee te lezen in haar familieboek. Mijn favoriete bladzijde was die waarop stond : “Dit is ons huis met Thanks- giving. Dat is een feestdag waarop we dank zeggen en kalkoen eten.”

Michaela DePrince : “Deze passage is een kantelmoment. Ik kon me niet inbeelden dat Mabinty en ik van elkaar gescheiden zouden worden. Het is ook ongelooflijk dat mijn adoptiemoeder, die eerst enkel mijn vriendinnetje zou adopteren, mij ook in haar gezin heeft opgenomen. Ik zal nooit vergeten toen ze zei : ‘Jullie worden zusjes.’ Pas later leerde ik dat mijn ouders voor ons ook al drie jongens hadden geadopteerd, die aan aids gestorven zijn. En na ons hebben ze nog geadopteerd. Elaine en Charles DePrince zijn echt de meest warme, lieve mensen ter wereld. Ze steunen hun kinderen voor honderd procent. Zelfs als ik clown had willen worden, hadden ze mij aangemoedigd. Ze hebben twee zonen van zichzelf, Adam en Erik, maar in totaal hebben ze elf kinderen grootgebracht.”

“Omdat Mabinty en ik allebei dezelfde voornaam hadden, werden we na aankomst in New Jersey omgedoopt tot Mia en Michaela. Onze Afrikaanse voornaam werd onze tweede naam.”

Mama hing een kalender op de muur van onze slaapkamer en omcirkelde de datum : 13 september 1999. Daarnaast schreef ze ‘balletles’, met een rode pen, en ik was in de zevende hemel.

Michaela DePrince : “Mijn moeder had al snel door hoe gefascineerd ik was door ballet. Ze beloofde dat ik op balletles mocht, zodra ik goed Engels sprak. Thuis hadden we een video van De Notenkraker, gedanst door het New York City Ballet. Die had ik al honderd keer gezien toen ik naar mijn eerste les vertrok. Die begon met een tegenvaller : ik had er niet bij stilgestaan dat we de hele tijd voor een spiegel zouden staan. Als kind vond ik het vreselijk om naar mijn vlekken te kijken. Daarom vroeg ik mijn moeder of ze een gesloten danspakje voor mij wou kopen. Maar mijn moeder deed niet aan medelijden. Ze zei : ‘Als je later een wereldberoemde ballerina bent, kun je geen hooggesloten pakje met lange mouwen dragen, dus, je kunt er maar beter aan wennen om dat nu ook niet te doen. ‘”

“Omdat de balletles in New Jersey niet spannend genoeg was voor mij, ging ik algauw naar de Rock School for Dance Education in Philadelphia, op anderhalf uur van ons huis. Aan het einde van het eerste semester zouden we een voorstelling geven. Die avond vroeg ik aan mijn moeder of ze erop wou letten of mijn vlekken vanuit de zaal zichtbaar waren. Als dat niet zo was, wist ik dat ik ooit professioneel danseres kon worden. ‘Ik heb niets gezien’, zei mijn moeder na afloop. ‘Het was magisch. Van op afstand leek het of een fee je met glitterpoeder had bestrooid.’ Het duurde jaren voordat ik besefte dat mijn moeder die avond gelogen had. Om mijn droom niet in de weg te staan.”

Ik merkte voor het eerst dat er rassenongelijkheid in de balletwereld bestaat toen ik de video van De Notenkraker zag. Ik kende het woord ‘discriminatie’ nog niet. Ik vroeg alleen : “Mama, waar zijn de zwarte ballerina’s ?”

Michaela DePrince : “Er zaten veel zwarte jongeren bij mij op de Rock School, en ik zag veel zwarte dansers bij moderne gezelschappen, maar niet bij de klassieke gezelschappen, waar ze de verhalen dansten die ik het liefst zag. Toen ik acht was, hoorde ik een moeder vertellen dat zwarte meisjes niet zouden moeten balletdansen, omdat ze te atletisch zijn. Een andere keer zei een dansleraar tegen mijn moeder dat het zonde was om veel tijd, geld en energie aan zwarte meisjes te besteden, omdat ze dikke dijen en billen krijgen in de puberteit, en daarmee kunnen ze niet balletdansen. Als jong meisje maakte ik me daar grote zorgen over. Dat is gelukkig goed meegevallen. Maar nog altijd bestaat het stereotiepe beeld dat je als zwarte danseres beter moderne dans doet.”

“Ballet is nog steeds een erg blanke kunstvorm. Anno 2015 ergert dat mij enorm. Zou het publiek zich echt zo beledigd voelen door een zwart balletgezelschap ? Zouden de sponsors afhaken ? Hier in Europa word ik minder raar bekeken dan in de VS. Maar alleen al aan de tutu’s en spitzen merk je hoe wit de balletwereld nog is. Je vindt bijna alleen roze en vleeskleurige outfits. Maar op een zwart lichaam ziet dat er niet uit. Je lijkt er kleiner en gedrongen door, terwijl elegantie in ballet net zo belangrijk is. Gelukkig heb ik een schat van een moeder. Vijftien jaar lang heeft ze mijn tutu’s en spitzen in bruin en zwart geverfd. Soms werkte ze twaalf uur aan Ć©Ć©n kostuum. Vandaag wordt dat gelukkig voor mij gedaan.”

“Jaloezie speelt een grote rol in de balletwereld. Duizenden meisjes concurreren voor een beperkt aantal plaatsen. Als je dan goed bent en ook nog eens zwart, krijg je dubbel zoveel vooroordelen en valse roddels te verwerken. Als jong meisje was dat enorm verwarrend en kwetsend. Gelukkig kreeg ik op Ć©Ć©n van die moeilijke momenten advies van Heidi Cruz, een oudere zwarte ballerina naar wie ik enorm opkeek. Ze zei me dat ik nog veel jaloezie zou tegenkomen, dat het haar ook overkwam, maar dat ik die ruziestokers moest negeren en mijn kin omhoog moest houden. Dat gaf me kracht.”

Dat een klassiek topgezelschap als het Nationale Ballet in Amsterdam een pikzwart meisje aannam, voelde voor mij net zo’n overwinning als het feit dat een witte man in 1955 een plaats in de bus aanbood aan Rosa Parks.

Michaela DePrince : “De Youth America Grand Prix is de grootste internationale balletwedstrijd ter wereld die dansers van negen tot negentien jaar volledige studiebeurzen en contracten geeft. In 2005, ik was tien, won ik de Hope Award, de hoogst haalbare prijs voor ballerina’s van mijn leeftijd. Daarna kreeg ik almaar meer aanbiedingen, van tournees en zomerstages tot volledige studiebeurzen, waardoor er eindelijk minder financiĆ«le druk op de schouders van mijn ouders kwam te rusten. In 2009 werd ik een jaar gevolgd voor de balletdocumentaire First Position, een film die het enorm goed deed op internationale festivals. De belangstelling groeide. Ik kwam in magazines als Newsweek te staan, in lijstjes als 125 Women of Impact, tussen fantastische vrouwen als het Pakistaanse meisje Malala Yousafzai.”

“In december 2012 deed ik auditie voor het Nationale Ballet in Amsterdam, een van de beste klassieke gezelschappen ter wereld. Dat ik aangenomen werd, heeft me doen nadenken over hoeveel geluk ik heb. Unicef schat dat er zo’n driehonderdtwintigduizend wezen in Sierra Leone zijn. Veel kinderen zijn in de burgeroorlog omgekomen. Slechts een klein aantal is kunnen ontsnappen. Waarom ben ik een van die geluksvogels ?”

“Er is niet veel waar ik in geloof. Maar ik geloof wel dat alles gebeurt om een reden. Dus toen mijn moeder opperde dat ik misschien mijn verhaal kon neerschrijven, en zij me wou helpen, besefte ik dat dit een manier was om mijn geluk, en vooral mijn hoop, met anderen te delen. Ik heb mijn verhaal vooral geschreven voor pubermeisjes. Ik durf niet beweren dat ik een rolmodel ben, maar het doet me veel plezier als ik op Facebook berichtjes krijg van jonge meisjes die met ballet begonnen zijn door mij. Twee maanden geleden kregen we te horen dat de filmrechten van het boek verkocht zijn aan de MGM filmstudio’s. Ik ben heel benieuwd hoe dat zal uitdraaien. Als ze het scenario maar niet te dramatisch maken.”

‘Ze noemden mij het duivelskind’ is uitgegeven bij Mistral.

DOOR ELKE LAHOUSSE & FOTO’S EVA VERMANDEL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content