Van top tot teen gesluierd zitten we (Manila, Lieve en ik) op de achterbank van een huurauto en rijden door de straten van Kaboel. Langs een levensgevaarlijke route, voorbij wegversperringen en louche talibanfiguren, zwaaiend met kalasjnikovs, rijden we naar een veilige oase : het Vrouwenhuis in Istalif.

Natuurlijk is het al duizend keer getoond en verteld hoe Afghanistan is kapotgeschoten en -gebombardeerd, en toch is het een schok met eigen ogen de ruïnes te zien van wat ooit huizen of winkeltjes waren, de intacte en vernietigde tanks, zomaar aan de kant van de weg, de uitgebrande dorpen, de massa’s donkere, bebaarde mannen en de weinige vrouwen in het straatbeeld, steevast in een boerka gehuld.

Haast even ondraaglijk is de eerste aanblik van Istalif, vijftig kilometer ten noorden van Kaboel : vroeger een lieflijk en bedrijvig stadje, netjes tegen een bergflank gebouwd, nu totaal verwoest. “Alles heeft de Taliban vernietigd”, vertelt Manila triest. “De huizen platgebrand, de bomen omgehakt, de wijnstokken uitgerukt, de irrigatiekanalen vernietigd, het water besmet, het vee afgeslacht, de bewoners verjaagd, verkracht, gemarteld en gedood.”

Zwijgend stappen we door stoffige steegjes, straatje in, straatje uit. Langs starende, nieuwsgierige mannen. Langs een glimp van een boerka, af en toe. Alleen binnenshuis laten deze vrouwen hun gezicht zien. “En in het Vrouwenhuis,” glimlacht Manila tevreden, “een toevluchtsoord voor vrouwen en meisjes, én verboden terrein voor mannen.”

Hier leeft Manila op. Maandenlang heeft ze, elke dag opnieuw, de helse tocht van Kaboel naar Istalif ondernomen om de bouw van het Vrouwenhuis te volgen. En om deur na deur, huis na huis, aan te kloppen en de mannen te overhalen hun vrouwen en dochters naar het Vrouwenhuis te laten gaan. “Heel voorzichtig en diplomatisch moest ik dat aanpakken,” vertelt ze fijntjes, “want al te vaak volstond de belofte van onderwijs, opleiding en gezondheidszorg niet. Dan verzekerde ik de mannen dat hun vrouwen hier de koran zouden leren. ( trots) Nu komen hier elke dag tientallen, honderden vrouwen zoeken wat zij nooit gekregen hebben : lees- en schrijfonderwijs, beroepsopleiding, gezondheidsvoorlichting, medische verzorging.”

Geen pil, geen spiraaltje

Het is vrijdag, rustdag in Afghanistan, dus treffen we in het Vrouwenhuis geen honderden meisjes, maar alleen Aziza en Zohra, de vroedvrouw en de directrice, die speciaal voor ons zijn komen opdagen. Met ons vieren zitten we in Aziza’s kabinet : een consultatiekamer van niets, met een onderzoekstafel, een bureautje, enkele stoelen en een bedroevend lege medicijnkast. “Elke dag opnieuw smeken de vrouwen mij om anticonceptie”, zucht Aziza, met een boze blik op de lege kast. “Maar op dit moment kan ik hun niets geven. Geen pil, geen spiraaltje. Niets, niets, niets. ‘Toe, Aziza’, vragen ze mij elke dag, ‘vertel ons hoe wij minder kinderen kunnen krijgen.’ De meeste meisjes trouwen heel jong, en hebben op hun dertigste vaak al tien of elf kinderen. Het enige wat ik kan doen, is ze proberen bewust te maken van hun vruchtbare en onvruchtbare dagen, al is dat niet evident voor een analfabete vrouw. Begin de dagen van je cyclus maar eens te tellen, als je niet kunt lezen, schrijven of rekenen. Dus raad ik ze aan om elke dag, vanaf de eerste dag van hun menstruatie, met een houtskooltje een streepje op de muur te kerven en, vooral in het midden van die periode, betrekkingen te vermijden zonder dat hun echtgenoot onraad ruikt. Want het zijn de mannen die zoveel kinderen willen. ( lacht liefjes) Al zijn de Afghaanse vrouwen heel bedreven geworden in het bedenken van truukjes en manieren om de dingen naar hun hand te zetten.”

De vrouwen lachen, samenzweerderig, want allemaal, Aziza, Zohra én Manila, zijn ze het erover eens dat echtgenoten zulke zaken onder geen beding te weten mogen komen.

“O ja, we hebben ook nog andere oplossingen”, fluistert Manila. “Ik ken vrouwen die middeltjes innamen om een miskraam of een abortus op te wekken. In de meeste dorpen zijn er oudeheksen die met natuurlijke kruiden brouwsels maken die verbazend effectief zijn. ( beslist) En heus, geen enkele Afghaanse man komt zoiets ooit te weten.”

“Stil maar”, sist Aziza, en werpt voor alle veiligheid een scherpe blik door het open raam. Ook de andere vrouwen veren overeind, openen en sluiten de deur weer snel. Een ramp zou het zijn als een man zelfs maar flarden van dit gesprek zou opvangen.

Hopen dat het een jongen wordt

Aziza : “Hier, in Istalif, is er in eeuwen nauwelijks iets veranderd op vlak van zwangerschap, bevalling of anticonceptie. De mensen zijn straatarm, hebben geen middelen van bestaan, en blijven gewoon thuis als de bevalling zich aankondigt. Wie een beetje geld heeft, doet een beroep op een doi, een dorpsvroedvrouw, die de bevalling assisteert. Maar zelfs het weinige geld dat een doi voor haar diensten vraagt, is voor de meeste dorpelingen te veel. Dus proberen ze het zaakje zelf te beredderen met de hulp van de schoonmoeder, een schoonzus of buurvrouw. In zulke omstandigheden leidt elke complicatie – een stuitligging, een tweelingzwangerschap, plots bloedverlies – natuurlijk tot paniek, vaak met een fatale afloop voor moeder en kind.”

( stil) “Een kwart van de kinderen in Afghanistan sterft voor het vijfde levensjaar. Met dit trieste cijfer zou dit land zelfs de hoogste kindersterfte ter wereld hebben. Nochtans zijn er eenvoudige technieken om de lokale vroedvrouwen aan te leren wat ze in crisissituaties kunnen doen. Die kennis probeer ik ze bij te brengen. En de zwangere vrouwen moedig ik aan om naar hier te komen als de weeën beginnen. ( vastbesloten) Ik ben paraat, het bevallingsmateriaal staat klaar, nu is het nog wachten op de vrouwen.”

“En hopen maar dat het een jongen wordt”, grapt Manila cynisch. Ook Zohra en Aziza lachen om dit grapje, maar raken, meteen daarna, in een heftig gesprek gewikkeld. Almaar luider praten ze door elkaar : bitser, bozer, triester bij elk woord. Tot ze elkaar geëmotioneerd aankijken en plots, op precies hetzelfde moment, een diepe zucht slaken.

“Over één ding zijn we het roerend eens,” legt Manila uit, met tranen in de ogen, “in Afghanistan begint het leven van een meisje altijd met een zucht : ‘O neen !’ Een jongen krijgt altijd een ‘Jaaa !’ Zelfs een vrouw die al vijf zonen heeft, is in de wolken met nog een jongen. En ook de vroedvrouw krijgt veel meer geschenken : kleren, snoep, geld. Want in dit land staat een meisje niets, helemaal niets benijdenswaardigs te wachten.”

Boosheid flikkert in haar blik, woede en verbittering ook. En ik, die in Europa slechts ergernis en verveling voel bij het woord feminisme, voel plots de feministe in mij opstaan.

“Zijn jullie dan niet kwaad op de mannen ?” vraag ik. “Omdat ze zoveel kinderen willen ? Omdat ze jullie zo domineren ? Omdat ze jullie geen vrijheid, geen bestaansrecht geven ?”

Razend, maar vooral intriest

Ze knikken heftig, begrijpen mijn vraag maar al te goed. “Ach, persoonlijk neem ik mijn man niets kwalijk”, begint Aziza voorzichtig, maar Zohra kijkt haar woedend aan : “Komaan, Aziza, trek het open. Natuurlijk zijn wij kwaad, meer dan kwaad zelfs : razend, maar vooral intriest. Ik zal je over mijn zus vertellen, Aziza, al weet jij heel goed dat dit niet hoort : over zulke dingen praten wij niet.”

“Mijn zus was een geweldige arts, uitstekend opgeleid in Kaboel, met uitgebreide specialisaties in internationale ziekenhuizen. Maar eens getrouwd, nam haar man haar al haar geld af en verbood haar nog langer te werken. Op een dag werd hun dochtertje ernstig ziek : hersenvliesontsteking. Mijn zus smeekte haar man het kind te laten verzorgen, maar hij weigerde haar geld aan medische zorg te besteden. ( weent) Uiteindelijk is het kind gestorven.”

“Wat later speelde zich precies hetzelfde scenario af. Ook hun tweede kind werd ziek, opnieuw meningitis en opnieuw weigerde de vader het kind te laten behandelen. Uit gierigheid, uit wrok en jaloezie tegenover mijn zus. Nu hebben zij een derde kind, opnieuw een dochter. ‘Jij bent mijn gevangene’, zegt mijn schoonbroer tegen dat kind. ‘Jij zult werken in mijn huis. Jij hebt het recht niet om buiten te gaan, te studeren of te werken’.”

“Op dit moment weet ik zelfs niet waar mijn zus verblijft”, gaat Zohra bitter verder. “Al drie jaar heb ik geen nieuws meer van haar. Twaalf jaar geleden zijn ze naar Engeland verhuisd, waar mijn zus nu als een gevangene leeft. Zelfs de straat, zelfs de buurt waar ze al zoveel jaren woont, kent ze niet. Als haar man ’s ochtends vertrekt, sluit hij haar op in het appartement. Ook de kasten zijn op slot, zelfs geen korreltje rijst mag ze zonder zijn toestemming in haar mond steken. En als hij ’s avonds thuiskomt, mag zij hem geen enkele vraag stellen en krijgt ze steevast stokslagen. ( fel) Zij, het mooiste meisje uit de buurt, leeft nu als een slavin. Stel je voor, in Europa, zelfs niet in Afghanistan. ( spottend) Gelijkheid tussen mannen en vrouwen ? Laat me niet lachen. Dat heeft in Afghanistan nooit bestaan.”

De spanning in de kamer is te snijden, tranen van verdriet blinken in ieders ogen, maar Zohra geeft niet op : “Vooruit, Aziza, geef toe dat jouw persoonlijke situatie hoogst uitzonderlijk is, en dat 95 procent van de Afghaanse vrouwen, hier of in het buitenland, analfabeet of hoog opgeleid, op dit moment een vreselijk leven leidt.”

“Je hebt gelijk”, fluistert Aziza, wenend nu. “Als vroedvrouw hoop ik zo op een nieuwe toekomst voor de Afghaanse vrouwen, maar als ik aan mijn zussen denk, slaat ook mij de wanhoop om het hart. Ook mijn zus heeft hogere studies gevolgd, in India, en had al snel uitstekende diploma’s, een goede job, een fantastische positie. Op haar werk in Kaboel maakte zij kennis met een hoge diplomaat : een Afghaanse man die op Buitenlandse Zaken werkte. Toen hij de hand van mijn zus kwam vragen, hield mijn familie de boot wat af : mijn zus had er zelf geen zin in. Maar de man bleef aandringen, en uiteindelijk hebben ze ingestemd. Maar wat een ramp ! Plots bleek die man getrouwd en vader van zeven kinderen, en bovendien zei hij haar, daags na hun huwelijk : ‘Voortaan moet jij de boerka dragen en mag jij niet meer uit werken gaan.’ Stel je voor, precies op het moment dat de Taliban verdreven was, moest mijn zus zich aan hun voorschriften onderwerpen. Nog wat later begon hij haar te slaan : ruw, wreed, onophoudelijk. Ontelbare keren is mijn zus bij mij komen aankloppen, op blote voeten, bont en blauw geslagen. Toen haar man ontdekte dat zij bij mij kwam uithuilen, heeft hij zijn vrouw voor mijn ogen in elkaar geslagen, haar in de auto gesleept en haar spullen boven op haar gesmeten. Sindsdien leeft ook zij als een gevangene in zijn huis, terwijl hij het mooie weer maakt als diplomaat, met vrienden over de hele wereld, van India tot Europa, zelfs tot bij Unicef. (fluistert) Intussen kan ik geen enkel contact meer met mijn zus krijgen.”

Omdat wij moslims zijn

“Dát is de situatie van de Afghaanse vrouwen”, zegt Manila boos, uitdagend. “En denk vooral niet dat deze verhalen de uitzonderingen op de regel zijn. Dit is gewoon de dagelijkse realiteit. Zo, en in vele soortgelijke varianten, leeft de Afghaanse vrouw.”

“Maar waarom slikken jullie dit allemaal ?” vraag ik stoer, al heb ook ik een brok in de keel. “Waarom zeggen jullie zussen niet tegen hun mannen : ‘De pot op, scheer je weg, ik hoef je niet meer !'”

Zorgvuldig en ijzig kalm formuleert Zohra haar antwoord : “Om net dezelfde reden waarom ook ik – hoogopgeleid, ingenieur, directrice van dit Vrouwenhuis – niets voor mezelf kan beslissen en mijn kinderen niet mag opvoeden zoals ik wil. Het antwoord is heel eenvoudig : omdat wij moslims zijn.”

“Maar ook als moslims hebben wij toch het recht om te leven ?” speelt Manila nu advocaat van de duivel. “Het recht op vrijheid, het recht om te studeren, het recht om te werken, het recht om van het leven te genieten, zoals iedereen ?”

“Niet als meisje in Afghanistan,” zegt Zohra kalm, “en dat weet jij maar al te goed. In dit land worstelt elke vrouw met twee vragen waarop zij nooit een antwoord krijgt. Eén : waarom ben ik als meisje geboren ? Twee : waarom in Afghanistan ? Die twee kenmerken, vrouw zijn in Afghanistan, verdoemen ons. Wat de buitenwereld er ook van denkt. Zo is het, en niet anders.” n

Tekst Annemie Struyf I Foto’s Lieve Blancquaert

“‘Toe, Aziza,’ vragen ze mij elke dag, ‘vertel ons hoe wij minder kinderen kunnen krijgen.’ Maar ik kan ze niets geven. Geen pil, geen spiraaltje. Niets, niets, niets.”

“Als haar man ’s ochtends vertrekt, sluit hij haar op. Zij, het mooiste meisje uit de buurt, leeft nu als een slavin. Stel je voor, in Europa, zelfs niet in Afghanistan.”

“In dit land worstelt elke vrouw met twee vragen waarop zij nooit een antwoord krijgt.

Eén : waarom ben ik als meisje geboren ?

Twee : waarom in Afghanistan ?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content