WAAR HET VIS REGENT

De Santuario Dom Bosco in een blauwe gloed. De zes ton zware luchter met Muranoglas levert het complementaire gele licht. © TEKST EN FOTO'S IGNACE VAN NEVEL

VANAF DEZE WEEK IS BRAZILIË HET THEMALAND VAN EUROPALIA. ALS APERITIEF : DRIE VAN DE VELE GEZICHTEN VAN HET GROOTSTE LAND VAN ZUID-AMERIKA. HET DANSENDE BETON IN HOOFDSTAD BRASILIA, HET ROCOCO VAN DE GOUDZOEKERS EN DE PANTANAL : MOERAS, SAVANNE EN HALFWOESTIJN IN ÉÉN JAAR TIJD.

1. BRASILIA

Een Athenereiziger die zich ouder voelt dan de stad heeft op zijn minst een sombere dag. In Brazilië volstaan een paar grijze haren om de hoofdstad te kloppen in jaren. Het oudste monument van de Brasilia stond er nog niet toen ik geboren werd. Oscar Niemeyer bouwde de kleine Fatimakerk, net een betonnen nonnenkap, in 1958. Het was de start van een betonrace zonder gelijke. Bouwvakkers konden architect Niemeyer nauwelijks volgen, alleen hier heeft hij intussen 160 gebouwen op de teller en die blijft lopen. Op een heuvel boven de stad wordt een communicatietoren afgewerkt die hij ontwierp op zijn honderdste (als de architect 15 december 2011 haalt, mag hij 104 kaarsjes te lijf gaan).

De stad werd gebouwd op een oude droom. De toenmalige president Kubi-tschek hakte uiteindelijk eind jaren vijftig de knoop door en bestelde een hoofdstad in het centrum van het land, weg van de overbevolkte kust, weg van de koloniale herinneringen. De Belgische astronoom Louis Cruls had 75 jaar eerder al, toen er nog een keizer was in Brazilië, de ideale plaats voor een hoofdstad becijferd : midden in de savanne. Lucio Costa won met zijn stadsgrondplan de officiële ontwerpwedstrijd en zijn vriend Niemeyer mocht de belangrijkste gebouwen invullen : alle ministeries, de parlementsgebouwen, het presidentiële paleis, het museum, de kathedraal, het militaire hoofdkwartier, allemaal in zijn typische modernistische stijl.

En voor de bewoners bedachten Costa en Niemeyer woonblokken, nooit groter dan zeshoog, en per vier of per zes rond een winkelstraat met schooltje. Net kleine dorpen tussen de bomen, want met 120 vierkante meter groen per inwoner oogt Brasilia als één groot stadspark. Nergens chaos, geen favela’s en geen verkeersellende. Maar ook weinig ambiance. Het duurde jaren voor er wat leven in de stad kwam, de eerste overheidsambtenaren werden contractueel verplicht hier minstens vijf jaar te blijven.

De stad oogt als een onemanshow van Niemeyer, de volgeling van Le Corbusier die meer dadendrang had dan zijn meester, de communist die ook een kathedraal bouwde, de banneling van de militaire junta die wel het hoofdkwartier van de strijdmachten mocht ontwerpen. Zijn beton is alom. Niemeyers vormentaal is indrukwekkend en terzelfder tijd eenvoudig. Aan het eind van de Eixo Monumental, de breedste boulevard ter wereld, staat het parlement als een tweeling : een toren voor de Kamer en een voor de Senaat. De ene assemblee komt bijeen onder een concaaf, de ander onder een bolrond dak. Of zoals de volksmond het samenvat : “De ideeën die in de Kamer weelderig groeien, belanden onder de stolp van de Senaat.”

Een van de kunstjes waar Niemeyer graag mee uitpakte, was echo. In de kathedraal kun je fluisterend berichtjes doorgeven aan wie helemaal aan de andere kant staat. Onder de gestroomlijnde, betonnen baldakijn aan het militaire hoofdkwartier wek je zelfs drie soorten galm op, afhankelijk van waar je staat : een korte droge echo, een hele trage of een snelle serie. Verbluffende akoestische grapjes.

Maar misschien heeft Brasilia wel te veel Niemeyer. Het Museu Nacional, bijvoorbeeld, is vooral schone schijn. Op de immense, witte koepel van beton met twee sierlijke loopbruggen mag de stad terecht trots zijn, het museum heeft niet echt een collectie om mee uit te pakken.

Mijn favoriete gebouw heeft een andere architect : de Dom Boscokerk van Carlos Alberto Narbes. De ruimte – veertig bij veertig meter, zestien meter hoog, zonder zuilen – heeft vier gevels van blauw brandglas. Een tiental schakeringen, van cyaan over azuur tot indigo, vult de kerk. Het licht hypnotiseert, laat de tijd vertragen en de stemmen dempen. Opmerkelijk detail : de duizenden vierkante meters brandglas zijn werk van een Belg, Hubert Van Doorne. Als in de centrale luchter van Muranoglas de gele lampen branden, is het effect nog bevreemdender. Buiten krijg je meteen een dreun van de zon, je duizelt van de witte lichtschok.

2. VOLG DE GOUDZOEKERS

Het enthousiasme en de graaizucht van de Spaanse en Portugese kolonisators van Zuid-Amerika kregen een geweldige boost toen er goud werd gevonden. Vanuit de havensteden Rio de Janeiro en Paraty werd in de zeventiende eeuw een wegennet aangelegd naar de mijnen, diep in het binnenland. Die 1630 kilometer lange Estrada Real is nu nog grotendeels de toeristische route naar Minas Gerais, de mijnbouwprovincie met zijn de museumstadjes Ouro Preto, Mariana, São João del Rei en Tiradentes.

Anders dan de Spanjaarden het deden in hun overzeese gebieden, hield de Portugese koning de katholieke kerk min of meer buitenspel. Hij wou geen kloosters in de buurt van goudzoekers, niet omdat hij in onmin leefde met de katholieken, maar omdat hij geen zin had om de buit te delen. Daardoor ontwikkelde de bouwstijl in Brazilië zich anders dan in Portugal. De mijneigenaars bouwden zelf hun kerken (zonder inmenging van religieuze architecten) en hun barok werd flamboyant rococo. De gevels werden overladen met beeldhouwwerk.

De held van Minas Gerais, Antônio Francisco Lisboa, lijkt geschikt om in een boek van Gabriel García Márquez te figureren. Als zoon van een timmerman – die zich architect waande – en een slavin ging hij aan de slag als hulpje in de bouw. Al vlug liet hij zich zelf ook architect noemen, maar hij maakte vooral naam als beeldhouwer. Rond zijn veertigste kon hij na een ziekte nog amper de ledematen bewegen. Uiteindelijk moest hij hamer en beitel laten vastbinden om zijn polsen, toch beeldhouwde hij nog dertig jaar heilige na heilige. Aleijadinho werd hij genoemd (kleine kreupele). Om niet nagestaard te worden werkte hij alleen nog ’s nachts en hij liet zich rondbrengen in een geblindeerde draagstoel.

We delen het historische centrum van Mariana met een paar busladingen scholieren. De educatieve uitstap naar het nationale erfgoed lijkt wel een maat voor niets, het jongvolk zit vast in het sms-verkeer. Als er plots een voetbal op het gras verschijnt, in Brazilië het allerheiligste, mag de kleine kreupele het helemaal vergeten.

Ouro Preto groeide eind zeventiende eeuw als kool, nadat de eerste goudaders waren ontdekt. In de achttiende eeuw woonden er al meer dan honderdduizend mensen, het dubbele van het toenmalige New York. Het verval ging echter nog sneller toen de mijnen uitgeput raakten, de barokke gebouwen bleven verweesd achter. Het goudstadje blijft verbonden met het verhaal van Chico Rei, tot vandaag dé vrijheidsheld van de zwarte Brazilianen. Chico de slaaf, een Afrikaans stamhoofd, wist zich met overwerk op zondag vrij te kopen. Daarna kon hij zijn hele stam vrijkopen, zelf een mijn bemachtigen en zich weer koning laten noemen. Die historie raakte bekend tot in Lissabon, de Portugese koning verbood meteen het vrijkopen van slaven.

3. PANTANAL

Een binnenlandse vlucht brengt ons via São Paulo naar Cuiaba, de poort naar de Pantanal, het grootste moeras ter wereld en als ecosysteem even belangrijk als het Amazonewoud. In het gebied, 210.000 vierkante kilometer of zevenmaal België, stijgt het water ruim drie meter tijdens het regenseizoen. Daarna valt er geen druppel meer en verandert de Pantanal langzaam in een savanne en daarna in een halfwoestijn. Alle rio’s en meren drogen uit, voor de kaaimannen zit er vaak niets anders op dan elkaar op te peuzelen. Maar hoe overleven de vissen, vraag ik aan André, de manager van de Araras Ecolodge, waar we te gast zijn. “De vissen ! Dat is nog een apart wonder, een sterk staaltje van natuurlijke flexibiliteit : zij graven zich in. Zodra het weer begint te regenen, komen ze te voorschijn. In de ondiepe plassen krioelt het dan van spartelende vis. Vroeger begreep men dat fenomeen niet. ‘Het heeft vis geregend’, was de enige plausibele uitleg, een godsteken. Op die manier is ‘het regent vis’ in de lokale taal beland en nog altijd wordt de eerste regen zo genoemd.”

André is twintig jaar geleden in de Pantanal met ecotoerisme begonnen op een domein van drieduizend hectare. Een deel ervan dient als boerderij, met zeshonderd buffels, runderen, paarden en varkens, zonder de natuur terug te dringen. “Ja- guars zul je niet te zien krijgen, die houden zich verborgen ; de kaaimannen hoef je niet te vrezen, die hebben genoeg vis en verschalken ook weleens een vogel of een jonge capibara. De gevaarlijkste dieren hier zijn bijen en wespen.”

In de poel naast de ecolodge loeren tientallen gele oogjes tussen de waterplanten : kaaimannen. Ongevaarlijk zien ze er geenszins uit, hun monsterlijke muil lijkt op een wolfsklem. Hap, zegt je verbeelding, maar als je stilletjes nadert laten ze je hun collectie schots en scheve tanden fotograferen.

De gigantische mangoboom, op het terras van de lodge, wordt overvallen door een zwerm bonte parkieten. Die zetten hun klauwbekken zo enthousiast in het fruit dat de stukken in het rond vliegen. Capibara’s ruimen de restjes op, ze snuffelen rond als boerderijvarkens.

De Pantanal, de enorme plas, wordt niet zoals het Amazonegebied bedreigd door brute kaalslag, maar het ecosysteem staat wel onder druk. “De hoogvlakte van Mato Grosso telt gigantische katoenplantages, en elk jaar spoelen er meer en meer pesticiden ons gebied in. Dat kan de plantengroei en de waterkwaliteit dramatisch verstoren. Op politieke steun tegen die vergiftiging hoeven we niet te rekenen, want de grootste plantage-eigenaar is – zo gaat dat hier – terzelfder tijd de gouverneur. En in Paraguay, waar de grote rio’s het regenwater afvoeren, willen ze de rivieren verbreden, uitbaggeren, rechttrekken, bevaarbaarder maken, waardoor de Pantanal elk jaar sneller zou opdrogen. Eén slag hebben we voorlopig wel gewonnen : het plan om de Transpantaneira te asfalteren is opgeborgen, zolang de enige echte toegangsweg een brede aarden piste blijft, razen er geen vrachtwagens door het gebied.” En geen autocars met dagjesmensen, want wie op Araras wil verblijven moet minstens drie nachten boeken.

Met twee motorboten gaan we de Rio Clara op, het lijkt wel een spoedcursus ‘De natuur zonder romantiek’. Op de oever verscheuren gieren een pasgeboren kalf, de koe staat erop te kijken. Iets verderop is een capibara jongen aan het zogen, in het hoge gras liggen kaaimannen op de loer. Jabiroes, de reuzenooievaars die hier tuiuiú heten, reigers, ijsvogels, savannehaviken wagen zich tot bij het water, maar niet één doet dat argeloos.

“Wat helemaal niets met romantiek heeft te maken is de zogenaamde dierenliefde van veel westerlingen”, voegt André eraan toe. “De handel in allerlei parkieten en papegaaien levert even grote winsten op als de drugssmokkel. Gelukkig begint onze douane eraan te werken. Onlangs werd nog een Belg gestrikt op de luchthaven, zijn hele jas had hij voorzien van kleine binnenzakjes, hij had meer dan tweehonderd verdoofde vogeltjes bij zich.” Tegen die smokkel is de ngo Bichos da Mata actief. In beslag genomen dieren worden onder meer op Araras opnieuw in de natuur uitgezet.

’s Ochtends vroeg vertrekken we over een vlonderpad naar de uitkijktoren van Araras. Kort nadat die was opgetrokken, werd hij ingenomen door brulapen. Die pikten het niet dat de mens plotseling hoger kon klimmen en op hun boomkruinen neerkeek. Nu kunnen bezoekers alleen naar boven als de brulapen het bezoek tolereren. Het protocol is simpel : we worden niet bekogeld met een lading apendrollen, we zijn dus welkom, we gaan naar boven. Maar als Zog, de leider van de brulfamilie, een kwartier later zijn oerkreet laat horen, weten we dat het tijd is om te gaan. Want zijn neerslag ruikt niet naar vis.

TEKST EN FOTO’S IGNACE VAN NEVEL

DE PANTANAL IS ALS ECOSYSTEEM EVEN BELANGRIJK ALS HET AMAZONEWOUD, EN IS EVENEENS BEDREIGD.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content