Van skifabrieken en massatoerisme moeten ze in Le Queyras niets weten. “Hier komt de natuur op de eerste plaats.” Dit prachtige, lang vergeten

gebied in een uithoek van de Alpes du Sud kreeg als ‘Parc Naturel Régional’ een nieuwe toekomst.

Ik weet niet wie de moedigsten waren, zij die vertrokken of zij die bleven.” Hij herhaalt het, doorheen zijn verhaal, als een refrein. Joseph Burnet is 68, pezig, getaand en gegroefd als een echte montagnard. Hij is een van de weinigen die nog kunnen vertellen hoe het vroeger was . Al zijn hele leven woont hij in Saint-Véran, de hoogst gelegen gemeente van Europa (2040 m) en een van de acht dorpen van de Queyras, die door hun eeuwenlang isolement quasi onveranderd zijn gebleven. “In de jaren zestig was er hier een echte exodus. Vooral na de rampzalige overstromingen van 1957, die huizen, bruggen en wegen wegspoelden. We waren totaal geïsoleerd. Armoede, honger, geen werk. Het was onleefbaar. Maar dat was ook het keerpunt. Tien jaar lang hebben ze gewerkt om de wegen weer aan te leggen, met dijken zodat ze niet meer konden overstromen. Zo werd de Queyras voor het eerst in zijn bewogen geschiedenis ontsloten. Om te overleven zagen de bewoners zich verplicht om stilaan over te schakelen van landbouw naar toerisme, al was dat op beperkte schaal.”

In 1977 kreeg de streek het statuut van Parc Naturel Régional, 650 vierkante kilometer ongerepte natuur die aan strenge normen moet voldoen. Iedereen, ook de beperkte nieuwbouw moet zich houden aan de traditionele bouwstijl : steen onderaan, bovenbouw uit het koude- en vochtbestendige larikshout. “Wij laveren tussen het verlangen om ons patrimonium te bewaren en de voordelen van de vooruitgang”, zegt Joseph. “Wij willen niet terug naar de misère van vroeger, maar ik heb heimwee naar de solidariteit en de vriendschap van toen. Wij sliepen op strozakken, deden alles te voet. On usait des semelles, maintenant on use des pneus. Als iemands dak werd weggeblazen, als een gezin geen eten meer had, schoten anderen te hulp. Je was nooit alleen. On est moins seul à trois dans la montagne que dans le métro. Tegen dat gevoel kunnen alle verzekeringen van vandaag niet op. De jongeren zijn natuurlijk anders.”

Levend patrimonium

En toch. Blijkbaar mist de schoonheid van de streek haar uitwerking niet, ook op jongeren. De terugkeer begon in de jaren zeventig, met de hippietijd. Al komen de jongelui nu vaak van elders om zich hier te vestigen. Zoals onze gids Sylvie Barrachin, die vijftien jaar geleden overkwam uit de Savoie. Ze woont in een oud officiershuis aan de voet van het Château Queyras, een middeleeuws kasteel dat in 1692 door Vauban als fort werd versterkt en dat Ville-Vieille domineert, de vroegere hoofdplaats van de streek. “Het is hier zo mooi dat je niet meer weg wilt. Ik moest niets hebben van de artificiële skifabrieken in de Savoie. Hier wordt het patrimonium ‘beleefd’, hier is het echt, het hele jaar door”, zegt ze. Ze kent de Queyras op haar duim en laat ons in hoog tempo proeven van de charmes van de streek. De sneeuw is dik en vers, de lucht strak blauw, de dagtemperatuur iets boven het vriespunt. En dat is warm voor de tijd van het jaar. Want we zullen het tijdens ons verblijf wel twintig keer horen : “In de Queyras schijnt de zon 300 dagen per jaar, de lucht is heel droog, maar het vriest ook wel 200 dagen per jaar omdat we zo hoog liggen. We genieten van een microklimaat. Het begint meestal al te sneeuwen vroeg in de herfst en de sneeuw blijft liggen tot april-mei.”

Meteen gaan we het alpineskigebied verkennen van Molines-Saint-Véran dat onder meer Le Grand Cerf omvat, de hoogste skilift van de Alpes du Sud. Hij voert tot een hoogte van 2862 meter vanwaar je een schitterend zicht hebt op de Mont Viso die de grens vormt met Italië (Piëmont) en waar zowel de Po ontspringt als de Guil, de rivier die de ader vormt door de vallei van de Queyras.

Hier geen ‘naakte’ skiboulevards en files aan de liften maar ski nature. Alleen het geluid van onze latten is te horen. We glijden zalig op de goed onderhouden pistes in een schitterend decor van vergezichten en beboste berghellingen. “De Queyras wil niet zozeer de snelskiërs aantrekken, de afdalingvreters,” zegt Sylvie, “al hebben we in totaal 130 kilometer alpineskipistes op alle niveaus en wordt het net de eerstkomende jaren met steun van Europa verbeterd en uitgebreid. Wij trekken in de eerste plaats mensen aan die houden van authenticiteit, die tijd maken om te genieten van de omgeving, van de stilte, gezinnen met kinderen die naast het skiën ook de natuur willen verkennen.” Bij elke halte vertelt ze ons een stukje van de geschiedenis : hoe voor de Romeinen hier al de Quariates neerstreken, een nomadenvolk van Kelten en Liguriërs dat de Queyras en de rivier Guil (‘de onstuimige’) hun naam gaf. Hoe de dorpen geteisterd werden door godsdienstoorlogen, doordat veel protestanten in deze afgelegen gebieden een schuilplaats zochten voor vervolging. Hoe de Queyras vierhonderd jaar lang, van 1343 tot aan de Franse Revolutie, een onderdeel vormde van de République des Escartons, een domein met heel vooruitstrevende privileges zoals stemrecht voor weduwen en magisters die vrouwen en kinderen in de dorpen onderwezen. Hoe het gebied, dat grenst aan Italië, tijdens de Tweede Wereldoorlog verplicht geëvacueerd werd en zwaar leed onder bombardementen.

Babbelwater Sylvie is duidelijk gepassioneerd door de Queyras en dat zijn ook de jongelui waarmee ze ons laat kennismaken : houtbewerker Yves Marrou, die in zijn atelier in Saint-Véran met de hand antieke kasten namaakt met traditioneel houtsnijwerk, of de artisanale messenmaker Sylvain Brunet (31) die zijn stiel leerde aan de Léon Mignon-school in Luik. Hij maakt messen naar oud model, allemaal pièces uniques, getekend met een haan die naar de sterren pikt : hét embleem van het hoog gelegen Saint-Véran.

Diezelfde liefde voor de streek vinden we terug bij de ‘ingeweken’ Bretoen Pierre Stephan, die ons inwijdt in een nieuwe ‘discipline’ : Joëring-ski. Achter een galopperend paard probeer je je ski’s in de sporen te houden : het gaat om een aloude Scandinavische traditie die sinds kort erg populair is in de skistations van de Alpen. Een beetje adembenemend toch als de sneeuw je rond de oren vliegt en het tempo opgedreven wordt – dat kan gaan tot veertig kilometer per uur, zegt Pierre Stephan trots, ” mais pas maintenant et pas pour vous.”

Zwoegen, zweten en bewonderen

’s Anderendaags zijn we al vroeg op voor een trektocht op sneeuwschoenen in de Haute Vallée du Guil. Vertrekpunt is La Monta, ooit een aanzienlijk ‘dorp’, maar na de oorlog bleven slechts twee huizen overeind. Wat verderop, langs de loop van de sterk stromende Guil, komen we voorbij het laatste gehucht voor de alpenweiden : L’Echalp, een tiental huizen en enkele ruïnes : in maart 1946 is het dorp deels door een lawine weggeveegd. Brand in de houten huizen heeft de rest van het vernietigende werk gedaan. De plek was vijftig jaar lang onbewoond, maar trekt nu sinds een vijftal jaar opnieuw bewoners aan.

Al pratend loopt onze accompagnateur de montagne Nicolas Crunchant (32) gezwind door de diepe sneeuw . Ook hij is inwijkeling en komt oorspronkelijk uit Lotharingen. Maar aan zijn manier van doen zou je zweren dat hij in het gebergte geboren en getogen is. Zijn blik is scherp, zijn tred soepel en regelmatig, wij lopen zwoegend en zwetend à la queue leu leu achter hem aan in de diepe sneeuw. Het eerste kwartier is hels, adem tekort, geen conditie, iets anders dan slenteren op de Meir. Maar gaandeweg gaat het beter. Hoef je niet meer continu naar je voeten te kijken om te zien of je niet op je eigen sneeuwschoenen trapt, en kun je eindelijk genieten van het grandioze landschap.

Plots roept Nicolas : ” Les voilà.” En wijst naar boven tegen de steile bergwand. Des chamois, gemzen, moeten we zien. Maar eerst zien we niets. En dan : een paar kleine bewegende stippen tegen de flank. Enthousiaste kreetjes van de stadsmensen onder ons, die de avond tevoren het dwingende advies kregen om voor de uitstap geen parfum of deodorant te gebruiken. Als de wind verkeerd zit, jagen de vreemde geuren de dieren op de vlucht. Na drie uur stappen houden we halt op een klein plateau. Nicolas tovert uit zijn rugzak een uitschuifbare schop en maakt in de sneeuw een soort bank. Ondanks de kou heeft een picknick nog nooit zo gesmaakt. Het uitzicht op de vallei onder ons is grandioos, de stilte bijna voorwereldlijk. Aan de overkant van de kloof staan enkele gemzen op veilige afstand rustig te ‘grazen’.

Wat hogerop moeten ook steenbokken zitten, maar die krijgen we vandaag niet te zien, evenmin als de wolven die hier sinds een zestal jaar zijn waargenomen. Ze zijn afgezakt uit de Italiaanse Abruzzen en vormen een van dé controverses in de streek. “Het is een heikel onderwerp”, weet Nicolas. “Voor de mensen is er geen enkel gevaar maar de schapenboeren voelen zich bedreigd. De wolven hebben inderdaad dieren gedood. Er zijn maatregelen genomen, waaronder het verplicht meenemen van waakhonden voor de kudde. Maar de discussie is nog volop aan de gang.”

Oefenterrein voor Olympische Spelen

Onze verkenning sluiten we af in de striemende sneeuw. Dit keer op langlaufski’s, want dat is uiteindelijk de grote sportieve troef van de Queyras. Vandaag hangt in het gebied boven Arvieux een geel-zwartgeblokte vlag, wat duidt op lawinegevaar. “Maar niet voor ons”, lacht Sylvie. “Wij gaan niet buiten de piste en blijven in ieder geval in de vlakte”, want niemand van het gezelschap is vertrouwd met de noordse skitechniek. Een beetje jammer, want het langlaufgebied van Arvieux, aan de voet van de Col de l’Izoard – bekend van de Tour de France – is recentelijk gehomologeerd als oefenterrein voor de Olympische Spelen van 2006 in Turijn. Het is slechts één langlaufparcours van de Queyras dat met zijn tweehonderd kilometer pistes het grootste langlaufaanbod heeft van de Alpes du Sud en het derde grootste van Frankrijk. Een van de paradepaardjes is La Haute Trace des Escartons, een langlaufparcours van honderd kilometer dat afgelegd wordt in vier dagen met overnachting in berghutten.

Terwijl we ons danig concentreren om in de dichte sneeuw het ritme van de ski nordique in de benen te krijgen, is Sylvie ons op alle terreinen ver vooruit. Ze heeft het al over zomerse fietstochten – de Col de l’Izoard wordt dan twee dagen per maand alleen opengesteld voor wielertoeristen – en hoe mooi het hier wel is als alles in bloei staat. “Weet je dat we hier meer dan 2500 soorten bloemen hebben, dat zijn er meer dan het aantal inwoners dat momenteel zo’n 2300 bedraagt.” n

Tekst Sabine Lamiroy l Foto’s David Bertrand

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content