Was ik pakweg Willy Naessens, ik bouwde het aanleggen van zwembaden zoetjesaan af om te focussen op de constructie van schuilkelders. Daar zit toekomst in, nu de Russen van onder hun steen zijn gekropen met als bonus IS, ebola, megadroogtes, scheurtjesreactoren en afschakelingsplannen. Het lijkt wel of alle dreiging van de wereld heeft afgesproken om vanaf nu samen te spannen.

Voorlopig hebben we nog de luxe ons bezig te houden met de vertrouwde beuzelarijen, zoals de goudvis die gered is door een ingewikkelde hersenoperatie – George heet hij, geloof ik. Spoedig, zo lijkt me, zullen dringender dingen onze aandacht opeisen. De wreedheid van de twintigste eeuw is niet vervlogen of in de grond gesijpeld. Zij houdt zich koest in elk van ons, wachtend op haar kans om een nieuw feestje te bouwen. Ik heb altijd al geloofd dat er nieuwe tragedies zullen uitbreken, vergeleken waarbij die van de vorige eeuw zullen verbleken. Maar je was een doemdenker als je dat zei, gevangen in de retoriek van gamel en pantserwagen.

Door de recente ontwikkelingen denk ik weer vaker aan mijn vader, die als de dood was voor de nucleaire winter. Hij stierf op de avond van een zonnige dag in 1986. Drie jaar later viel de Muur, waardoor papa’s bezorgdheid over het kernwapen opeens iets ouderwets kreeg. Wie was er nog bang voor de oorlog, en voor die atoombommetjes die links en rechts nog wel verstopt zaten, als paaseieren in een bedauwde tuin in het verzaligde ochtendgloren ? Ze hadden iets aaibaars gekregen. Enkele decennia gingen voorbij waarin het uitspreken van het woord ‘atoombom’ jongeren hooguit een meewarige glimlach ontlokte. Die dingen hoorden thuis in het museum, in het gezelschap van de silexbijl en de vloeischommel.

Nu is de oorlogstaal echter aan een frisse comeback toe, in Europa zowel als daarbuiten, en klinkt De bom vanDoe Maar niet eens meer zó hysterisch. “We zijn met te veel en dan moet er eens goed in worden gerammeld“, hoorde ik de bibliothecaris van het plaatselijke bibliotheekje verkondigen, met het soort duistere binnenpretje van de man op jaren die zijn tijd al wel gehad heeft. Het is een zwakte van mij maar ik houd van dat soort kloeke uitspraken, die een hoop moeilijke dingen met één zin eenvoudig maken.

Wat ik zorgwekkender vind, is de tamheid die in ons lijkt te zijn geslopen. In de jaren tachtig betoogden honderdduizenden mensen omdat er – och here – wat kernbommen geplaatst zouden worden in Kleine-Brogel. Nu lees je elke dag de meest hallucinante berichten op de websites van landelijke kranten. Poetin maakt zich sterk dat zijn troepen in twee dagen in Warschau kunnen staan. De Chinezen zeggen dat de crisis in de Oekraïne weleens tot een nieuwe wereldoorlog zou kunnen escaleren, en dat in dat geval hun leger met een derde van zijn slagkracht dat van de Japanners zou kunnen vermorzelen. Het zijn maar twee berichten die ik op dezelfde dag zag passeren en waar ik verder niemand over hoorde spreken. We vinden dat soort oorlogsretoriek stilaan normaal, zoals we het ook normaal vinden dat straks hele wijken zonder elektriciteit dreigen te vallen, dankzij de zegeningen van de vrije markt. Was het niet een taak van de overheid om onderwijs, water en elektriciteit te waarborgen, naast het heffen van nieuwe belastingen ?

Intussen liken wij, verdoofd door onze koptelefoontjes, het soort joligheden waarbij mensen emmers met ijs over hun hoofd uit moeten kappen. Wat ik mis is de verontwaardiging en de verbijstering, of zelfs maar de geringste aandrang tot het organiseren van een grootschalige vredesdemonstratie. Nutteloos misschien, maar toch wel erg noodzakelijk. Of om het bekende citaat van Edmund Burke te parafraseren : “Al wat nodig is om het kwaad te doen zegevieren, zijn goede mensen die niets doen behalve hun eigen straat in het afschakelplan opzoeken.”

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Enkele decennia gingen voorbij waarin het uitspreken van het woord ‘atoombom’ jongeren hooguit een meewarige glimlach ontlokte

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content