Het voelt behoorlijk stoer om met een klimtouw van veertig meter, rinkelende musketons en bengelende klimschoentjes voorbij een paar kamperende vissers, wandelaars en fietsers te lopen. Tot we voor de rotswand staan en er naar boven geklommen moet worden.

Het is een maandagochtend als geen ander : tegen de stroom in rijd ik uit Brussel weg. Bedoeling is dat ik vandaag in Namen leer rotsklimmen. Met mijn hoogtevrees ben ik er niet bepaald gerust op. Dat betert niet echt als ik hoor dat de partij rotsen waar we afgesproken hebben de opbeurende naam Les Grands Malades meekreeg. Begeleiders Nicolas Van Boven en JƩrƓme Lambert benadrukken dat die naam al dateert uit de middeleeuwen, toen lepralijders er in quarantaine gebracht werden. En toch lijkt het een slecht voorteken, zeker als de olijkerds erbij vertellen dat we vlak bij Marche-les-Dames zijn, waar koning Albert I 72 jaar geleden naar beneden donderde.

De veiligheidsmaatregelen zullen me moeten overtuigen : ik krijg een gordel om, die niet flatterend, maar wel betrouwbaar is en dat primeert. Dan krijg ik een helm op en moet ik veel te kleine klimschoentjes aan, “voor een betere grip op de rotswand.” Als een ChineseLotus strompel ik naar de eerste klimroute, waar JĆ©rĆ“me al een paar meter hoog hangt. Nicolas blijft beneden staan en zekert : hij trekt vanuit een kluwen een stuk touw naar boven, geeft het door aan JĆ©rĆ“me die zichzelf af en toe vastklikt aan haken in de rotswand. Dat heet voorklimmen, en dat houdt risico in : een voorklimmer kan tot twee meter diep vallen. Maar JĆ©rĆ“me staat vijf minuten later veilig naast mij. Twee einden van een touw hangen te bungelen. Mijn beurt : met een dubbele achtknoop maak ik me vast. JĆ©rĆ“me neemt de andere kant om mij te zekeren.

De allergemakkelijkste route heb ik gekregen: codering drie. Ter verduidelijking : nul betekent wandelen op Vlaamse platte wegen. EĆ©n en twee is stevig tot serieus naar boven wandelen en vanaf drie gebruik je de handen om omhoog te gaan. Nog ter vergelijking : onze Belgische kampioene Muriel Sarkany klimt tijdens een gemiddelde training niveaus zeven en acht.

IK BEREIK ZELFS DE TOP

De eerste meters gaan verdacht vlot. En dan ineens zit ik vast. JĆ©rĆ“me roept aanwijzingen : “Kleine stapjes zetten !” Tiens, dat maakt het inderdaad gemakkelijker. “Je linkerhand lossen !” Een hand lossen ? Omdat ik besef dat ik hier anders tot het einde van mijn dagen kan blijven hangen, neem ik het risico : ik krijg juist een grote greep te pakken. “Rustig ademen !” komt van pas. JĆ©rĆ“me heeft duidelijk ervaring met cursisten met hoogtevrees. Hij begrijpt dan ook perfect dat ik halfweg de route terug naar beneden wil. Nu direct. Maar dat had ik beter niet gedaan, want abseilen betekent handen lossen van de rots en achterover leunen.

Klimmen is geen sport voor egoĆÆsten : terug op de grond moet ook ik leren zekeren. Gelukkig bestaat er een Grigri die ik aan mijn gordel bevestig. Dat is een zelfblokkerend beveiligingssysteem : als JĆ©rĆ“me zou vallen, blokkeert het touw in het apparaatje. De techniek redt mijn zenuwen, want ook al weet ik dat deze ervaren klimmer niet van plan is om op dit opwarmertje te vallen, zekeren geeft me zo mogelijk nog meer stress dan zelf aan het touw hangen.

De volgende routes gaan steeds beter : ik bereik zelfs een keer de top. Ik kan over de rots heen kijken en zie de Maas traag Namen binnenstromen. “Morgen volgen we de rivier zo’n dertig kilometer stroomopwaarts. Tot in Dinant,” legt Nicolas uit. “Daar ligt Freyr, het hoogste en meest uitgebreide rotsklimgebied van BelgiĆ«.” Uitgebreid klinkt leuk : dat betekent dat er niet te veel mensen – vanuit kikkerperspectief – mijn gestuntel zullen volgen. Dat hoogste is dan weer minder interessant. Maar waar maak ik me zorgen over, ik heb mijn eerste dag zonder ongelukken overleefd. Onder het motto ‘welverdiend’ smaakt de trappist op een zonnig terrasje in het centrum van Namen nog beter.

MET BONO OP DE RICHEL

Dinsdag. Een hagedis schiet me voorbij. Dit is dan ook zijn habitat : de zonnige rotsoevers van de Maas in Dinant. Onder ons stroomt de rivier, boven ons hangt zestig meter kale rots die ik vandaag op moet. Omdat er geen 120 meter lange touwen bestaan, moeten we het in drie stappen doen. JƩrƓme heeft de eerste etappe er al op zitten, is bovenaan enkele handelingen met het touw aan het doen zodat ik hem kan volgen.

Omdat we elkaar niet zullen zien, wordt het hard roepen om te snappen wat de ander wil zeggen. Gelukkig is de woordenschat beperkt : als ik ” Sec !” schreeuw, zal hij het touw extra hard aanspannen. ” Mou !” wil het tegenovergestelde zeggen : dan zal hij het wat vieren. Een ruk geeft aan dat het mijn beurt is. JĆ©rĆ“me heeft zich intussen wat laten zakken zodat hij me in de gaten kan houden. De vraag met welk touw hij dat doet en of hij mij daarbij ook nog wel kan zekeren, probeer ik te negeren. Zijn ondertussen vertrouwde tips helpen enorm. Een kwartier later sta ik naast hem, twintig meter hoger dan de rivier, op een richel van zo’n dertig centimeter breed. “Rust maar wat uit”, klinkt erg vriendelijk, maar is moeilijk op te volgen. Ik vraag me af waar Bono van U2 hing toen hij schreef : ” Hello / Hello / Hola / I’m at a place called vertigo / It’s everything I wish I didn’t know“, maar met vijf centimeter voor mijn ene voet, tien voor mijn andere en twintig meter onder mij, begrijp ik helemaal wat hij wil zeggen.

Bij de tweede pauze, na alweer een geslaagde etappe, ben ik blij dat er toevallig een boom in geslaagd is op de verticale wand te groeien. Die krijgt prompt een stevige omhelzing. Het feit dat ik al twee lengten gedaan heb zonder ongelukken, werkt bevrijdend : de laatste route is technisch de moeilijkste van de drie, maar ik leg ze vrij snel af. “Omdat je minder bang bent”, beweert JĆ©rĆ“me als we helemaal boven op de rotsen zitten. Voor onze ogen strekt zich een prachtig vergezicht uit : de Maas kronkelt zich tussen de bossen en langs het kasteel van Freyr richting de citadel van Dinant.

Met het idee dat dit panorama de soms griezelige moeite meer dan waard geweest is, neem ik mijn helm, schoentjes en touw onder de arm. We lopen een klein bospaadje af (niveau nul tot Ć©Ć©n) en staan drie minuten later ineens op de weg waar vijfhonderd meter verder de wagen geparkeerd staat. Tja, zo kan het natuurlijk ook. Het is pas bij het afscheid dat ik JĆ©rĆ“me voor de eerste keer “voorzichtig” hoor zeggen : ” Soyez prudente : la route est plus dangereuse que l’escalade.”

Door Leen Creve / Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content