Redacteur Jesse Brouns woont en werkt in Parijs.

Hij sprong op de fiets voor een dolle rit door de Lichtstad.

Met de fiets naar China

Als het vlug moet, spring ik op mijn fiets. Je raakt vaak sneller door Parijs op twee wielen dan te voet, met de auto of zelfs met de metro. Ik doe ongeveer tien minuten over de rit van mijn appartement, niet ver van place de la Bastille, naar Saint-Germain-des-Prés of Concorde. Zo’n rit is niet altijd een plezier. Er zijn weinig fietspaden, en ze zijn bovendien vaak gevaarlijk. Dat geldt eveneens voor de soms drieste chauffeurs van bussen, vrachtwagens en kleinere automobielen (kijk uit voor taxi’s en ambtenaren van La Poste). Voetgangers vormen af en toe een bedreiging, zij het minder dan rollerbladers. En de lucht wil ook al eens tegenvallen.

In Parijs is fietsen voor mij strictly business. Dat wil niet zeggen dat er in de stad geen mooie ritten zijn – Fietsen & wandelen in Parijs, een leuke nieuwe gids van Hugo Rosseels, somt er een hele reeks op. Maar zelf fiets ik buiten de werkuren liever uit Parijs, in de richting van de banlieue, die uitdijt, en uitdijt, en schijnbaar nooit stopt.

Ik rijd graag langs de Allée verte, een park als een streep in de oude treinbedding van Bastille naar Vincennes, door groen en tunnels. Soms rijd ik niet verder dan de grens met de Périphérique, naar het zwembad van de Club des nageurs de Paris, het voormalige piscine experimentale van architect Roger Taillibert, een curiosum uit 1967 (het dak, een soort circustent, wordt ’s zomers verwijderd).

Soms rijd ik verder, de Périphérique over, naar het Bois de Vincennes, dat sinds een verwoestende storm, meer dan tien jaar geleden, grotendeels gesloten is voor gemotoriseerd verkeer. Het is, eerlijk gezegd, niet zo’n bevallig bos (zeker niet voor wie het Zoniënwoud gewoon is), maar het is wel immens groot en een zeldzame plek in Parijs waar je tenminste een beetje door natuur wordt omringd.

Het verwilderde landschap doet deugd in een claustrofobische stad die soms al te veel op een filmdecor lijkt.

Als ik energie over heb, fiets ik door het bos naar de Marne. De oevers van die rivier waren in het verleden een toeristische trekpleister : toen het volk nog geen vakantie had (in Frankrijk : vóór 1936), trok het op zondag massaal naar de guingettes, min of meer volkse restaurants langs het water, met ruime terrassen. Die etablissementen zijn er nog steeds, en roeiers in het water.

De Marne mondt uit in de Seine, die via het volkse Alfortville weer in de richting van Parijs leidt. Het fietspad ligt gedeeltelijk naast de Périphérique, en brengt de wielertoerist voorbij bizarre bidonvilles en oud industrieel erfgoed, alsook Chinagora, een duistere, geheel in beton opgetrokken evocatie uit 1992 van een Chinese tempel, met een hotel, restaurants en een klein Aziatisch shopping center. Exotisch en onheilspellend tegelijk.

Fietsen & wandelen in Parijs, Hugo Rosseels. Uitgegeven door Roularta Books. 14,90 euro. ISBN 978-90-867-9201-6.

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content