Minder spektakel, meer vakkennis. In het postrecessie-decennium studeert een generatie modestudenten af die het gewone omarmt. En neen, dat betekent niet middelmatig en saai.

Eenmaal per jaar sturen de Belgische modescholen La Cambre in Brussel en de Modeacademie in Antwerpen, een nieuwe lichting modetalent de catwalk op met hun afstudeercollecties. Steeds vaker blijken die collecties een goeie barometer voor wat zich daarbuiten afspeelt in de Echte Modewereld. Kleur, experiment, spektakel : dat is wat de tweede- en derdejaars tonen, die nog voluit freewheelen in hun fantasiewereld. Voor de laatstejaars echter, hoeft het showelement steeds minder. De recessiegeneratie voelt een sterke drang naar eerlijkheid en normaliteit, en dat is niet uit de lucht gegrepen. Ook de grote modespelers worden minder gedreven door de blasé levensstijl van vervlogen tijden. Amerikaans ontwerper Marc Jacobs verbande de celebrity’s van de frontrow van zijn recentste defilé in New York, en oude luxehuizen als Louis Vuitton halen alle troeven uit de kast om via advertenties hun vakmanschap op een pure manier in de verf te zetten.

Oprecht en ongecompliceerd zijn de nieuwe waarden, en dat verklaart waarom de klas van 2010 in de ban is van vriendschap, de planeet, en traditionele technieken en handenarbeid als breien, haken en stofschilderen. Zorgvuldig gemaakte slow fashion, die niet belet dat deze twintigers ook allemaal op Facebook zitten en skypen met vrienden en familie in Japan of Argentinië.

Onze collega’s van Le Vif Weekend mochten in de jury van La Cambre zetelen en konden zo de zes laatstejaars uithoren over hun creaties ( zie kader). Wij werden uitgenodigd voor de jury van de Modeacademie in Antwerpen en ontmoetten daar zestien jonge ontwerpers die botweg de conflictgeneratie genoemd kan worden. Twee dagen lang werd door een internationale jury (met onder anderen trendwatcher Li Edelkoort, Veronique Branquinho en een aantal Vogue-journalisten) de vraag gesteld of een laatstejaars nog een laatste keer voluit moet gaan voor creativiteit en spektakel, of veeleer een draagbare (maar vakkundig sterke) collectie moet maken om aan te tonen dat hij/zij klaar is voor de arbeidsmarkt.

De studenten zelf, dachten er gelukkig het hunne over. Alsof ze leken te weten dat de samenleving en economie nog een aantal jaren getekend zal worden door stemmingswisselingen en nieuwe groeipijnen, gingen ze voluit voor veerkrachtige en zeer persoonlijke collecties.

Worstcasescenario

Ze hadden niet alle zestien een draagbare, commerciële collectie gemaakt. Pierre-Antoine Vetorello bijvoorbeeld, was in de ban van de vlam. Zijn hele collectie stond in het teken van vuur en dat vertaalde hij naar oranje veren, ingenieus geel borduurwerk en houten sculpturen die als harnas het lichaam beschermden. Ook Matthieu Thouvenot, geboeid door barokke kostuums en stoute prinsessen, Donovan Tjon, een knip-, vouw- en wappercollectie, en Toon Geboers, die veel naar The Addams Family had gekeken, toonden een passie voor avondkledij en lieten duidelijk blijken dat stofbewerking geen koud kunstje is.

Voor Lars Paschke leek het achtergrondverhaal bij zijn collectie veeleer bijzaak. Zijn talent voor kleurencombinaties moest voor zich spreken. Dat bracht de jury tot deze kwestie : is het een meerwaarde om de inspiratiebron achter een collectie te kennen, of koopt de consument gewoon omdat hij/zij iets mooi vindt (en wil betalen) ? Het ene jurylid hield een pleidooi voor duurzame mode met een sterk concept. Mode die zin geeft om de filosofie achter een merk op te zoeken omdat de boetiek, de website, advertenties, klassieke mond-tot-mondreclame of het item zelf doen aanvoelen dat er een inspirerend idee achter zit (niet toevallig is Apple het populairste merk onder jongeren). Merken die misschien wel aanzetten om – we zeggen maar wat – een bepaald boek te lezen, of terug eigen groenten te kweken ! Merken die de consument het gevoel geven dat ze ook in moeilijke tijden nog altijd een levensstijl kunnen hebben.

Een ander jurylid wilde dan weer zo weinig mogelijk verhaal achter een kledingstuk kennen. Het item moet voor zich spreken, net zoals een schilderij soms ook gewoon aan de muur gehangen wordt omdat het mooi is.

Boeiende tegenstellingen dus. Als er al iets duidelijk werd, dan wel dat de ’typische’ consument niet meer bestaat. Dan maar uitgaan van het worstcasescenario, dachten een aantal studenten. Altijd een interessant vertrekpunt om tot oplossingen te komen. Wat als de laatste gletsjer op aarde smelt ? Hoe maken we kleren als machines en massaproductie ontoereikend worden ? Hoe kunnen mijn beste vrienden aan de andere kant van de wereld mij toch elke dag inspireren ? De collecties van Johan Åkesson, Cédric Jacquemyn, Paula Selby Avellaneda, Judith Thomas, Nathalie Fordeyn, Mariel Manuel en Thorbjorn Uldam stonden bol van zelfreflectie, overlevingsdrang, liefde, romantiek, puurheid en de impact van sociale media.

Åkesson, Uldam en Jacquemyn toonden drie sterke mannencollecties, allemaal pro-aarde, gemixt met verwijzingen naar muziek of literatuur. Hun gebruik van warme kleuren, zacht breigoed of natuurlijke materialen als stro, en het draperen en ‘knopen’ van lappen stof aan elkaar – in plaats naaien en stikken – verwees naar een vernieuwde interesse in vakmanschap en productietechnieken uit vervlogen tijden. Het had iets troostend, die pure materialen, eenvoudige vormen en zorgvuldige geknoopte stoffen. Al het overtollige was niet nodig. Ook Fordeyn experimenteerde met de impact van breigoed, en was een van de enige studenten die haar silhouetten tot nieuwe, elegantie proporties bracht.

Avellaneda kon niet genoeg hameren op het belang van haar beste vrienden in Buenos Aires. “Ze zijn allemaal zo creatief. We inspireren elkaar elke dag via Skype en Facebook, we wisselen notaboekjes uit, ze zijn altijd en overal bij mij”, zei ze. Haar collectie draaide rond het roekeloos ontdekken wie je bent, rond haar kindertijd ook, en had een trashy do-it-yourself-gehalte dat aan de straten van Londen deed denken. Haar jurken, gemaakt met plastic, fluostiften of tweedehandsstoffen, kregen namen als The Break-Up Dress en The Snack Dress. Ook Manuels schetsboekjes toonden een sterke band met haar kindertijd in Californië en haar zelfgemaakte prints en Baywatch-details verwezen onverbloemd naar het strandleven van de Amerikaanse westkust. Thomas, zelf van Duitse afkomst, was danig onder de indruk van de overbemoederde Tupperwarestudenten in België die ’s weekends allemaal naar huis gaan en ’s zondags terugkeren met een trolley vers wasgoed en vijf Tupperwaredoosjes. Ze maakte een oversized collectie en Lego-sandalen.

Angelo Van Mol toonde zich specialist in precisiewerk (een mannenjas van vier weken handwerk !) en voor Tomohiro Tokito was het duidelijk dat zijn toekomst lag in technologische en modieuze sportkledij. Izumi Hongo en Marie Cramer gaven hun collectie nagenoeg dezelfde titel. Private Painting heette de sterk uitgewerkte collectie van Hongo, geïnspireerd op het schilderwerk van Kees van Dongen. Een artistieke en subtiele collectie, klaar voor de boetieks. Cramer tot slot, kreeg met haar collectie Like a painting de KnackWeekendAward. Een prijs die haar een modeshoot oplevert in onze volgende editie van Mode dit is Belgisch (1 september) waarin ze zal tonen hoe de koepel van Opéra Garnier in Parijs haar inspireerde tot een etnische collectie met opvallende proporties, knap weef- en borduurwerk, en uitgeholde struisvogel-eieren. Allesbehalve wegwerpmode.

DOOR ELKE LAHOUSSE – FOTO’S CATWALKPICTURES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content