U hebt er beslist ook minstens één in uw straat wonen: een wielertoerist.

Ignace Van Nevel

Het is zondagochtend, terwijl ik op weg naar de bakker net wakker genoeg ben om te onthouden hoeveel croissants, chocoladebroodjes en ronde suisses ik zal meebrengen, flitst Rudi fluitend voorbij. In één ruk naar de Kemmelberg of de Muur van Geraardsbergen. Het kan ook Marc geweest zijn, in elk geval was het een van de twee Mapei’s uit de buurt. Ook op weekdagen lijken ze al zo sterk op elkaar: alsof ze het afspreken, verschijnen ze allebei in grijs pak op het perron, of in het blauw. De een heeft iets met roze hemden, zijn ploegmaat liet zich ooit een dozijn lichtblauwe hemden met witte boord aanpraten. Verder: allebei glimmende schoenen en een bijna identieke aktetas. Op de trein naar Brussel verdwijnen ze respectievelijk achter de FET en De Standaard.

Maar vandaag is het Mapei-dag. Omdat de dag heilig is, dragen Rudi en Marc hun gewaden met pontificale ernst. In de periode rond Pasen (grofweg de veertig dagen tussen Gent-Gent en Parijs-Roubaix) horen ook de valhelm en het regenjasje tot het uniform. En de armwarmers, de schoenovertrekken en de polsbandjes, tegen de kou in de gewrichten. Later op het seizoen blijven die spullen, op de vingerloze handschoentjes na, één voor één thuis en wordt het tijd voor het allerpotsierlijkste rennersattribuut, de bandana. Als het menens wordt, knopen de heren Museeuw, Brochard, Pantani, Rudi en Marc een doek op hun kop, zoals tante Sidonia dat doet als ze er met de grove borstel wil doorgaan.

Die bandana heeft maar één voordeel: het doekje trekt zoveel aandacht dat het niet eens meer opvalt hoe lelijk de rest van het pakje is. Neem nu die Mapei-outfit. Herinner je je de pancartes nog waarmee in het PMS-centrum van weleer de scholiertjes op kleurenblindheid werden getest? Groene, blauwe, rode, gele bollen die voor de zienden een getal vormden. Toen wist ik het telkens: 27, 32, 1 of 7. Probeer nu maar eens zo’n Mapei-trui te lezen. Acqua e Sapone, de ploeg rond spurter Cipollini, rijdt in shirts en broekjes waarop ontwerper Roberto Cavalli met de vrije hand en met een sputterende pen een soort streepjescode achterliet. Zebraprint heet zoiets, het klinkt al chiquer dan PMS-pancarte, maar het lijkt nog altijd nergens naar. Ronduit zielig ogen de ploegen die een tiental sponsors met naam en logo moeten plezieren. Hun renners en bijbehorende wielertoeristen zien eruit als de wegwijzers op een middelgroot industriepark.

Terwijl de alternatieven voor het grijpen liggen. De fabrikanten van sportkleding moeten toch ook dat krantenartikel gelezen hebben: wielertoeristen vind je steeds vaker in wat marketingboys de hogere klassen noemen, academisch geschoolde kaderleden, kleppers uit de politieke en culturele wereld, vrije beroepen. Kortom: consumenten die je niet kunt verleiden met een Landbouwkrediet-truitje. Waarom gaan die producenten niet eens kijken in een art-shop, zoals elk museum er eentje runt? Daar liggen al jaren met kunst bedrukte T-shirts, Ceci n’est pas une pipe van Magritte, dat soort dingen . Met een Ceci n’est pas un col om de lenden durft zelfs een toerist met wintervet aan de Tourmalet beginnen. Il corpo umano (of de man met het wiel dat vierkant draait) van Leonardo da Vinci is zo’n prachtige prent, daarmee fiets je ostentatief traag door de dorpen. Of de beeltenis van Aeolus, god van de winden, op je rug: ideaal om mee in waaiers te rijden.

Ook in de bibliotheek vallen de voorbeelden uit de rekken. Met een boekencover op zijn shirt onderscheidt de geletterde wielertoerist zich fijntjes van Wielrijdersbond ’t Groot Verzet. Natuurlijk raakt hij met Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil nog niet over een spoorwegbrug, maar De reis om de wereld in 80 dagen van Jules Verne klinkt blufferig genoeg. Don Quijote de la Mancha is toch de uitgelezen kompaan om het tegen de wind op te nemen? Cultuurminister Anciaux moet er maar eens over nadenken of hij niet een paar duizend shirts met Vuur van Koubaa kan uitdelen.

Vreemd dat de sportmode nooit een retrobui heeft gekend. De hele textielsector hinkelt voortdurend van de sixties naar de eighties en terug naar de seventies. De snit van de pakken, de roklengte, zelfs de kapsels lijken te jojoën met de tijdsband. Maar sporters? Uiteraard zijn flanellen truien niet meer van deze tijd. Het moet echter een koud kunstje zijn om de hightechvezels een nostalgische opdruk mee te geven. Solo, bijvoorbeeld, vier stevige letters op een knalrode trui. Prachtig in zijn eenvoud en perfect voor wie liever niet in groep rijdt. Wiel’s, Kas, Raleigh, Salvarini, Bic, Faema, namen als klokken en niemand draagt ze nog.

Bij de bakker staan nog zes wachtenden voor mij. Tijd om nog wat pelotons van vroeger te laten voorbijrijden. Mann, dat was een mooie trui! Gele achtergrond en in een sierlijk handschrift de naam van de dokter van de poeders. Akkoord, die verwijzing maakt vandaag geen kans meer, fietsers kennen zelfs geen poedertjes. Maar laat de tweede n van de doktersnaam vallen en je houdt een rennerstrui over waarmee pakweg Guido Belcanto de straat op kan. Ik zie ook veel merken van de vierwielige vijand: Fiat, Peugeot, Renault, daar valt niets mee te beginnen. Flandria? Dat is een twijfelgeval, misschien iets voor André Denys, een flandrien achter de derny. La Redoute…

“En voor meneer?”

“Trois Suisses?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content