Niet de vrijheid maar de grenzen en beperkingen van het leven maken een mens tot wie hij is. “A la limite” volgt mensen die leven binnen grenzen, limieten overschrijden of balanceren op het scherp van de snee. Koenraad Fierens, arts in het intussen beruchte opvangcentrum “127bis” is de eerste in deze reeks over gewone mensen die tot de rand gaan.
Melsbroek Airport. Op zijn zware moto rijdt de dokter voor mij uit tot aan de streng bewaakte transitzone, waar hij mij pas na uitgebreid onderhandelen en een zorgvuldige paspoortcontrole binnenkrijgt.
Het transitcentrum oogt zonder meer akelig. Hoge hekkens met prikkeldraad rond rommelige, ongezellige containerlokalen op een veel te kleine oppervlakte. En toch is de sfeer tot mijn verbazing niet echt deprimerend, eerder los en druk. “Dit is het Centrum van de Hoop”, vertelt Koenraad Fierens. “De mensen blijven hier hooguit twee weken en leven nog met hun grote toekomstdroom. Ze hebben pas politiek asiel aangevraagd, de procedure loopt, er zullen interviews volgen, en ze hebben ongeveer 50% kans dat ze een positief antwoord zullen krijgen. En met de spreekwoordelijke positieve ingesteldheid van een vluchteling gaan zij er allemaal vanuit dat zij tot de gelukkigen zullen behoren.
Wie in België asiel aanvraagt, wacht hier de eerste beslissing over zijn lot af. Bij een positief antwoord – als de asielaanvraag ontvankelijk wordt verklaard – is het feest, en worden de asielzoekers aan een OCMW toevertrouwd. Is de beslissing negatief, dan verhuizen ze naar 127bis of een van de andere gesloten centra.”
Koenraad springt even binnen in zijn dokterskabinet, een eenvoudige consultatieruimte, waar een verpleegster vertederd met een zwarte baby in haar armen zit. De moeder bladert lusteloos in een Franstalig boekje over kinderverzorging. Ze kwam vorige week met contracties uit het ziekenhuis. Ze voelt zich niet lekker en zegt dat de baby te veel slaapt en te weinig drinkt.
“Hoe vaak voed je de baby?” vraagt Koenraad vriendelijk.
“Twee keer per dag”, hoor ik haar zeggen.
“Twee voedingen voor een baby van acht dagen?” vraagt de dokter geschrokken. En dan volgen de adviezen en de goede raad. Goed rusten, veel drinken, gezond eten, verse groenten en veel fruit, de baby vaak aanleggen, zo vaak en zo veel het kind wil. De vrouw knikt flauwtjes. “Hoe heet het kindje?” vraagt de dokter.
“Emigrace.”
“Vreemde naam. Nooit gehoord. Wat betekent hij?”
“Emigrace. Emigra-tion”, zegt de vrouw plots met een brede glimlach.
In welke toestand komen asielzoekers hier aan?
Koenraad Fierens: De bootvluchtelingen zijn er meestal het ergst aan toe. Vuil, ondervoed, vol schurft. Sommige mensen hebben in het recente verleden afgrijselijke dingen beleefd waar ze meestal nog niet over kunnen praten. Bovendien was de vlucht op zich vaak heel stresserend. Velen hebben alles achtergelaten – mensen en plaatsen die ze misschien nooit meer zullen terugzien. Dat leidt soms tot acute psychische problemen.
Anderzijds komen hier ook mensen toe met een hele reeks koffers die met hun GSM naar Parijs bellen om hun familie en vrienden te verwittigen, en zonder meer hun eisen beginnen te stellen. Stomverbaasd zijn ze als ze een negatief verdict te horen krijgen. Hoe rijker, hoe veeleisender, lijkt wel de regel. Met sommige mensen zou ik haast meehuilen omdat ze zulke verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Ze zijn dankbaar en gelukkig met een vaselinezalfje om hun huid te verzorgen. En van anderen denk ik weleens: “Hoe durven ze politiek asiel aanvragen?” Maar ik probeer professioneel te blijven en iedereen dezelfde medische zorgen te bieden.
Welke gezondheidsklachten krijgt u te horen?
Hier in Melsbroek behandel ik vooral acute problemen; in 127bis gaat het meestal om psychische of psychosomatische klachten. Je moet weten dat 127bis een eindstation is waar mensen terechtkomen in afwachting van hun repatriëring of terugdrijving. Hun situatie is totaal uitzichtloos. Hun hoop om politiek asiel te krijgen is weg en vaak weten ze niet meer hoe het verder moet. Ze willen niet meer terug naar hun land van herkomst waar ze, om welke reden dan ook, zijn weggevlucht, maar ze kunnen ook niet verder.
De stress van een lang en uitzichtloos verblijf in een gesloten centrum leidt tot klachten als slapeloosheid, extreme nervositeit, angsten, spanningshoofdpijn, buikpijn, ademhalingsmoeilijkheden en maagzweren. Vier jaar lang werkte ik in Afrika, en van de duizenden mensen die ik toen behandeld heb, waren er hooguit vier met een maagzweer. Hier vormen maaginfecties en maagzweren minstens 10% van de klachten. Natuurlijk speelt de voeding ook een rol. De meeste bewoners lusten de westerse kost niet en eten zeer eenzijdig. Zij vragen minder boterhammen en meer maniok of rijst. Maar dat is niet zo eenvoudig. Op dit moment leven hier 120 mensen uit Azië, Afrika, Kosovo, Bulgarije, Roemenië… Mensen met gezondheidsproblemen, vegetariërs of moslims krijgen wel aangepaste voeding, maar je kan geen 120 mensen elke dag à la carte laten eten.
Nochtans waren langdurige verblijven in transitcentra nooit de bedoeling.
Neen, maar sinds de dood van Sémira Adamu weigeren de meeste bewoners om te vertrekken. Als ze niet vrijwillig willen opstappen, is de volgende fase een “terugdrijving met escorte”. De rijkswacht of de veiligheidsdienst van de luchtvaartmaatschappij komt hen ophalen om hen onder dwang te repatriëren. Maar sinds de dood van Sémira is men zeer voorzichtig geworden in het uitoefenen van dwang. Er gelden strikte regels, en als die mensen zich met hand en tand verzetten en herrie schoppen op het vliegtuig, zit er niets anders op dan hen terug naar het repatriëringscentrum te brengen. De vluchtelingen wéten dat, hun advocaten hebben hen die tactiek aangeraden. Nochtans biedt dat geen oplossing, want het wekt valse hoop en de illusie dat je uiteindelijk toch op Belgisch grondgebied zal toegelaten worden als je je voldoende verzet. En dat klopt niet. Het verblijf in het centrum wordt steeds langer, en stilaan krijgen de mensen het gevoel dat hun leven stilstaat. Gedurende negen maanden is er nauwelijks iets gebeurd of veranderd. Hooguit zijn ze een beetje dikker geworden, of hebben ze last van hoofdpijn of slapeloosheid gekregen. Ze hebben niet gewerkt, niets bijgeleerd, geen vorderingen gemaakt. Tenminste, zo ervaren zij het. Zij beschouwen hun verblijf in het centrum als tijdverlies en krijgen allerlei lichamelijke klachten.
Wellicht speelt het plan van een ontsnapping of een vlucht door het hoofd van heel wat bewoners. Ik kan me voorstellen dat een medisch attest ook een gegeerde vluchtweg is.
Absoluut, en de druk op mij is soms zeer groot. Er zijn advocaten die mij bellen: “Je moét een medisch attest uitschrijven voor mijn cliënt.” Maar als ik dat puur uit sympathie of medeleven zou doen, zou ik als arts niet meer geloofwaardig en professioneel zijn. Dus schrijf ik alleen attesten als ik medische argumenten heb. Bijvoorbeeld voor mensen die een ziekte hebben die in hun thuisland niet behandeld kan worden, of die het hen onmogelijk maakt om in een vliegtuig te zitten. Maar ook dat is balanceren op het scherp van de snee. Hier arriveren bijvoorbeeld heel wat seropositieven. Is seropositiviteit een argument om hen niet naar Afrika te laten terugkeren? Een moeilijke vraag. Voor een aidspatiënt kan ik zo’n attest medisch verantwoorden. Natuurlijk is ook de prognose voor een seropositieve patiënt die hier ten laste is van de ziekteverzekering en het OCMW veel beter dan in Afrika, want hij zal nooit voldoende geld hebben om daar de peperdure cocktails te kopen. Toch kan ik mij niet permitteren een precedent op dat vlak te scheppen. Dan zou 35% van de bevolking in sommige Afrikaanse gebieden het recht hebben om naar hier te komen. In Kenia leven er 10 miljoen seropositieven op een bevolking van 30 miljoen!
Dus moet ik soms keiharde mededelingen doen: “Jij bent seropositief, maar ik kan geen medisch attest uitschrijven om je repatriëring te voorkomen.” Zulke beslissingen doen pijn en zijn voor mij een bron van voortdurende stress. Want die patiënt is voor mij geen anoniem dossier, maar een mens van vlees en bloed. Ik wéét dat hij seropositief is, ik wéét uit ervaring hoe slecht zijn prognose in Afrika is, ik wéét dat hij vrouw en kinderen heeft. En toch moet ik voortdurend proberen abstractie te maken van dergelijke emotionele overwegingen.
Soms opent een medisch attest van u wél de poort naar de vrijheid?
Ja. Zo kwam er onlangs een vrouw uit Sierra Leone op consultatie, totaal ontredderd. “Ik heb gedaan wat ik moest doen”, begon ze. “Ik heb mijn twee kinderen naar hier gebracht, en jullie gaan nu voor hen zorgen. Zelf ben ik kapot en wil ik sterven.” Uit respect voor die vrouw wil ik geen details vertellen, maar na een uitgebreid gesprek bleek dat zij het slachtoffer was geweest van een aantal onvoorstelbaar traumatiserende gebeurtenissen. Ik kwam in eer en geweten tot de conclusie dat een uitwijzing voor haar fataal zou zijn. En toen heb ik, heel uitzonderlijk, op eigen initiatief een attest opgesteld met een uitgebreide medische argumentatie. Toen ze wat later een positieve beslissing kreeg, viel ze bewusteloos op de grond, van pure emotie. En bewoners, veiligheidsagenten en maatschappelijk werkers kwamen om haar heen staan en leefden mee, blij in haar plaats. Dat doet ontzettend veel plezier. Zulke momenten blijven bij en maken dat ik weer een tijdje verder kan.
Steenokkerzeel. 127bis is een ijle, vreemde plaats. Even onwerkelijk als het kale, vlakke landschap aan de ene kant en de start- en landingsbanen van de vliegtuigen aan de andere kant. En binnen de omheining is het ook niet echt gezellig. Lange gangen, kamers met stapelbedden tegen de muren, een keuken, een gemeenschappelijke ruimte met een tv-toestel dat steevast en altijd veel te luid een of andere Amerikaanse geweldfilm uitzendt. Gek schijnen de bewoners op die films te zijn. En overal zie ik rondhangende, slenterende mensen. Ik kijk naar hen; zij naar mij. Als ik knik, knikken zij terug. Als ik glimlach, glimlachen zij terug.
De centrale ontmoetingsplek op elke gang is de telefooncel. Een klein zwart meisje met een massa vlechtjes in haar haar trekt aan mijn jurk. “Bonjour”, zegt ze vrolijk, en dan: “Une carte, s’il vous plaît.” Maar ik heb geen telefoonkaart, en kijk samen met het meisje naar de rij wachtenden met telefoonkaart. Dé lijn naar de buitenwereld.
Het is onmogelijk om naast Sally te kijken, feestelijk uitgedost met kleurrijke Afrikaanse kleren en opvallende, kitscherige Toetanchamon-oorbellen.
“Is het feest vandaag?” vraagt Anke, de adjunct-directrice.
“Ja”, glundert ze. “Mijn zoon verjaart. Dertien wordt hij! En speciaal voor deze gelegenheid heb ik mijn mooiste kleren aangetrokken.”
“Waar is je zoon?” vraagt Anke.
“In Kinshasa”, zegt ze. “Samen met mijn andere drie kinderen.”
“Ga je hem bellen?”
“Neen”, zegt ze stil, en dan snel: “Zal ik jullie mijn kamer laten zien?” We knikken, en op haar hoge rode schoenen loopt ze voor ons uit.
Tegen de rechtermuur van haar kamer staan twee stapelbedden, tegen de linker rekjes met toiletartikelen. Onderaan in een van de bedden ligt een slapende vrouw. Een Bulgaarse die met niemand contact heeft.
“Ga zitten, ga zitten”, zegt Sally, en ze wijst naar haar matras die ze naast het stapelbed op de grond heeft gelegd.
Weigeren zou onbeleefd zijn, en we gaan op de matras zitten terwijl zij op de opening van een lege emmer plaatsneemt.
“Ik draai de emmer niet om,” zegt ze met een verontschuldigend lachje, “want de onderkant is te vuil.” Hoe lang ze hier al is? Acht maanden. Wat ze hier de godganse dag doet? Eten en slapen. Slapen en eten. Hoewel, het slapen lukt niet meer. Tot drie uur ’s nachts ligt ze wakker. Trop de soucis. Te veel zorgen. Ik knik, vind het onbehoorlijk om haar te vragen welke zorgen zij heeft.
Ze zucht. ” Rien que des soucis. Nooit in heel mijn leven heb ik dood willen zijn. Maar nu is dat wel anders.”
“Maar waarom ga je niet terug naar Kinshasa?” probeer ik voorzichtig. “Alles moet toch beter zijn dan hier maandenlang opgesloten te leven?”
“Nooit!” zegt ze strak. “Nooit! Liever dood dan terug naar Kinshasa.”
“Maar wat wil je hier dan doen? Waar droom je dan van?”
Ze haalt haar schouders op. “Mijn vrienden bellen, een winkeltje beginnen, maar nooit meer terug naar Kinshasa.”
In tegenstelling tot wat vele mensen denken, staan de bewoners helemaal niet vijandig tegenover het personeel. Blijkbaar ontstaan er op deze plek vreemde bondgenootschappen en sympathieën tussen bewoners en bewakers.
Koenraad Fierens: Ja, er heerst een soort solidariteit tussen hen. Natuurlijk is het een relatie tussen ongelijken. Wij vertrekken ’s avonds naar huis, zij blijven gevangen achter de betonnen muren. Maar dit centrum zou niet draaien als iedereen louter volgens het boekje zou werken. Bij de onderhoudsploeg werken Arabieren die tijdens de consultaties weleens als tolk willen optreden. En heel wat veiligheidsagenten spreken drie talen en organiseren spelletjes voor de kinderen, terwijl ze dat helemaal niet hoeven te doen. Ze leggen hun hart en hun ziel in hun werk, maar in de krant zie je hen alleen in uniform en met handboeien aan hun broeksriem. En op moeilijke momenten is iedereen present. Als de rijkswacht hier na een rel binnenvalt, zoeken de bewoners bescherming bij mensen die zij kennen.
Al wie hier leeft of werkt, kan aan de sfeer in het centrum ook duidelijk voelen hoe de spanningen zich volgens een steeds terugkerend patroon ontwikkelen. De spanning bouwt zich op tot er iets moét gebeuren – zoals de recente rel met gevechten, vernieling en brandstichting – en dan volgt er weer een afkoelingsfase. Ook in het ziektepatroon kan je deze sinuscurve herkennen. In mijn praktijk zie ik soms plots veel meer nerveuze en gespannen mensen, en ook de rest van het personeel voélt dan dat er iets in de lucht hangt. “Er gaat weer iets gebeuren”, wordt er dan gezegd. Dan probeert men nog op alle mogelijke manieren de situatie te ontladen – mensen te verplaatsen naar een andere vleugel of een ander centrum – maar opeens gebeurt het toch. Zo’n uitbarsting kan je soms uitstellen, maar nooit vermijden.
Het omgekeerde gebeurt ook. In augustus hebben de bewoners hier een groot eclipsfeest georganiseerd en de directrice met een lange boodschappenlijst naar de Matongéwijk gestuurd. Met dozen en dozen Afrikaanse voedingswaren kwam ze terug. Iedereen was uitgenodigd. Er werd gedanst, gezongen, gebeden en ontzettend veel plezier gemaakt. Wel, gedurende die hele voorbereidingsweek was er geen enkel psychisch ziektegeval.
In de media worden jullie voortdurend in verband gebracht met hongerstakingen, rellen, opstanden. Achter deze berichten schuilt vaak kritiek op de organisatie van het centrum en op het werk van directie en personeel. Hoe voelt het om in die sfeer van beschuldigingen te werken?
Leuk is anders. De mensen die hier werken, reageren daar heel verschillend op. Sommigen worden kwaad of agressief, anderen raken burned out of gedemotiveerd.
Er is een tijd geweest dat buitenstaanders door het hekwerk het personeel uitjouwden. De ene partij schold dat wij die profiteurs beter met de eerste de beste container terug naar af zouden sturen. De andere partij schold ons uit voor onmensen en wreedaardige nazi-beulen.
Maar ik stoor me niet zo erg aan die schreeuwers. Het zijn minderheden, extremisten van beide kanten. De meerderheid van de publieke opinie interesseert zich geen fluit voor het vluchtelingenprobleem, zolang die vreemdelingen maar achter een draad zitten en niet te veel belastinggeld kosten. Wie écht begaan is met het lot van deze 120 mensen, zijn volgens mij op de eerste plaats degenen die hier werken. Velen hebben echt de drive om het goed te doen, hier zijn er die hun job nooit loslaten.
Voelt u zich als arts soms ook geviseerd?
Ja, natuurlijk. Zo heeft men mij er al enkele keren van beschuldigd mensen niet de nodige zorgen te hebben verstrekt. Na de laatste rel zou ik een man met een gebroken arm bijvoorbeeld pas na één dag hebben verpleegd. Maar ik heb hem tien minuten na het incident gezien, totaal buiten zichzelf. Twee uur ben ik met hem bezig geweest, maar hij weigerde zich te laten verzorgen, schold mij uit en wilde mij slaan. Uiteindelijk besliste de directie om hem naar de isolatiecel te brengen. De volgende dag, toen hij weer rustig was, heb ik hem onderzocht en toen ik zag dat er iets fout was met zijn arm, heb ik hem voor verdere verzorging naar het ziekenhuis gestuurd.
Uit welke hoek komen dergelijke aanklachten?
Van organisaties die tegen de gesloten centra zijn, groeperingen en individuen die de bewoners en het personeel van de centra gebruiken om hun eigen gelijk te bewijzen. Ze jutten de bewoners op, moedigen hen aan om moeilijkheden te veroorzaken, de boel kort en klein te slaan en zich met geweld te verzetten tegen hun repatriëring. “Uiteindelijk zullen ze jullie wel vrijlaten”, is het argument. Maar dat is foute informatie. Bovendien ondergraven ze op die manier de werking van het centrum en krijgen de bewoners de publieke opinie tegen zich.
De situatie van de kinderen in het centrum is op dit moment een hot item in de pers en de politiek. Maar wat gebeurt er? Als er weer eens een onderzoekscommissie op komst is, vernietigen de bewoners het speelgoed van de kinderen en zorgen zij ervoor dat de bezoekers de kinderen huilend en in een meelijwekkende situatie te zien krijgen. Het is abnormaal hoe het gedrag van de gezinnen en de kinderen op zulke momenten verandert.
Groepen zoals het Collectief tegen de Uitwijzing en Open Grenzen zullen wel goede bedoelingen hebben, maar werken volgens het principe dat het doel alle middelen heiligt. Zij gebruiken en misbruiken een deel van onze bewoners, inclusief de kinderen. Zij spelen puur op de emoties van de mensen en laten steevast een schattig kindje of een hulpeloze vrouw zien. En ondertussen kraait niemand naar al die alleenstaande mannen die in de centra toch de meerderheid uitmaken en die even belangrijk zijn.
Ik acht het mijn plicht ervoor te zorgen dat het verblijf van kinderen én volwassenen in het centrum zo min mogelijk belastend en traumatiserend is. Maar tegelijkertijd vind ik het essentieel dat ik met mijn werkwijze de huidige bewoners niet misbruik. Uiteindelijk denk ik dat ik op mijn manier meer positieve resultaten kan en zal boeken.
Hoe ziet uw werkwijze eruit?
Strikt genomen laat mijn jobomschrijving mij toe mijn werk op een minimalistische manier in te vullen. Ik zou alleen de ernstige ziektegevallen kunnen behandelen met medicijnen en kalmeermiddelen. Maar dat wil en kan ik niet. Ik ben geïnteresseerd in de mensen die hier wonen, en vraag hen allerlei dingen over hun land en hun leven. Wat speelde er allemaal mee om met een klacht bij mij te komen? Dát wil ik weten. Dát overzicht wil ik behouden.
Bovendien zou ik achter de problemen aanhollen als ik alleen de symptomen – de slapeloosheid, de buikpijn – zou behandelen. Ik wil ook preventief werken zodat ik kan vermijden dat er per dag veertig mensen op consultatie komen.
Ik beschouw mezelf als een veldwerker, ik doe suggesties, speel informatie door, doe aanbevelingen en win advies in van externe experten. Heel wat suggesties komen van de bewoners zelf. “Ben jij van plan om de rest van je verblijf hier slaappillen te nemen?” vraag ik weleens. “Hoe zou je dat kunnen vermijden?” En dan komen ze soms met een goed, praktisch voorstel, zoals fitness of sport, zodat ze aan hun conditie kunnen werken. Ik wil dat ze zich realiseren dat het belangrijk is dat ze in goede gezondheid verkeren op de dag dat ze hier ooit buitenstappen. Want hoe dan ook zullen ze van nul opnieuw moeten beginnen. In hun eigen land of elders.
Hoe kijkt u aan tegen het asielbeleid waarvan u zelf een van de uitvoerders bent?
Ik heb niet de beslissing genomen om hier mensen, ook gezinnen met kinderen, in een gesloten centrum op te sluiten. Maar ik werk hier wel. “Jij bent medeplichtig aan een slecht asielbeleid”, zeggen mensen weleens tegen mij. Is dat zo? Ik weet het niet. Maar ik weet wel dat het mijn taak is om wie hier vastzit – op basis van wetten die door de vertegenwoordiging van het volk democratisch zijn gestemd, nota bene – op een zo menswaardig mogelijke manier te laten leven. Het gaat om mensen op de dool die hier – terecht of onterecht – politiek asiel hebben aangevraagd en op hun vlucht zijn vastgeraakt. Dit is het eindpunt op hun vluchtroute, een dood punt, zonder hoop of perspectief.
Op professioneel en deontologisch vlak heb ik het daar soms moeilijk mee, en als arts ben ik het soms oneens met dingen die ik hier zie gebeuren en beslissingen die boven mijn hoofd worden genomen. Maar zolang ik een ambtenaar ben, word ik verondersteld loyaal te zijn tegenover mijn werkgever en geen kritiek te geven op het beleid. En daar houd ik mij aan. Dat neemt niet weg dat ik af en toe met gewetensproblemen worstel, en dat ik mijn persoonlijke mening heb over het vluchtelingenbeleid.
Het is balanceren op een grens. Het is à la limite. Op het ogenblik dat ik het gevoel heb dat ik een grens overschrijd die ik mezelf heb gesteld, zal ik ontslag nemen. Maar tot nu toe is dat niet het geval.
Maar intussen bent u wel erg moe.
Ik ben doodop, stikkapot. Het gekende liedje: veel te veel werk en veel te weinig personeel. Deze nacht ben ik weer uit mijn bed gebeld voor iemand uit Kinshasa met een hevige malaria-aanval. Ik heb in Afrika genoeg malariagevallen gezien om te weten dat zoiets ernstig kan zijn. Dat werd dus nog maar eens een onderbroken nacht, en ’s ochtends moest ik weer op post zijn.
Ik kan gewoon geen vakantie of recuperatiedagen plannen, want er is niemand om mijn taak even over te nemen. Af en toe ben ik zelfs stiekem blij dat de batterij van mijn GSM ongemerkt leeg is. Dan ben ik gedurende twee uren eventjes gerust. Hoe dan ook, in het najaar wil ik kost wat kost vakantie nemen om naar Afrika te gaan.
Als arts hebt u nochtans andere mogelijkheden die u een veel comfortabeler en wellicht ook beter betaald beroepsleven zouden garanderen.
Zeker weten. (lacht) Als je bedenkt dat ik 24 uur op 24 van wacht ben gedurende 365 dagen per jaar, verdien ik minder dan een parkeermeter. En als ontwikkelingshelper in Afrika verdiende ik meer dan hier, want het leven in België is een stuk duurder. Mijn werkdruk en mijn wedde kan je op dit moment het best vergelijken met een tweede- of derdejaarsassistent geneeskunde in een academisch ziekenhuis. Nochtans ben ik 38 jaar en heb ik heel wat jaren bijgestudeerd en beroepservaring opgedaan. Als de maatschappij slechts dat luttele bedrag overheeft voor de ervaring en de verantwoordelijkheid die deze job vraagt, beschouw ik dat als een gebrek aan respect. Maar kom, ik verdien genoeg om behoorlijk te leven en als ik rijk had willen worden, had ik maar een andere keuze moeten maken. En uiteindelijk zou ik, veel liever dan een hoger loon, er een collega bij krijgen.
Wat drijft u, à la limite, naar een job aan de rand?
Ik kan niet anders. Ik hou van uitdagingen en het geeft me een enorme voldoening om moeilijke dingen toch tot een goed einde te brengen. Het is zeker geen puur altruïsme. Ik doe dit soort werk in eerste instantie omdat ik mij daar goed bij voel en er mijn creativiteit in kan uitleven. Ik leer veel bij over het leven en over mezelf. Iedereen probeert op een bepaalde manier zin te geven aan zijn leven, en dit is de manier waarop ik het doe. Ik hou van extremen. Een vlak leven kan ik me echt niet voorstellen.
127bis. Tussen de tientallen bewoners die ademloos de avonturen van Arnold Schwarzenegger volgen, zit de man die recent met zijn zelfmoordpoging plots het Vlaamse nieuws haalde. Traag kauwend op een appel. “Hello”, zegt de man naast hem tegen mij. Hij komt ook van Sierra Leone. ” Do you want to see what I have made?” Hij neemt me mee naar zijn kamer waar hij mij een grote, kleurrijke collage toont. Een stripverhaal over het leven in het asielcentrum. George vertelt.
“Een man wil vluchten, ’s nachts, over het hek, maar er komt een vogel aangevlogen met een bordje in zijn bek. No staat erop. De man wil vechten, hij wil zich ophangen, hij wil brand stichten, hij wil de boel kort en klein slaan. Maar de vogel zegt telkens No. De ambtenaren, de advocaten, de rijkswachters, de bewakers, de directie en het personeel duiken op. Sommigen zijn goed, anderen zijn slecht, en van sommigen weet je niet of ze bij de goeden of de slechten horen. Allemaal hebben ze hun vragen en antwoorden, hun geduld en ongeduld, hun uitleg en advies, hun beschuldigingen en verontschuldigingen. De man verlangt naar een vrouw. Maar relaties op deze plek zijn moeilijk en gevaarlijk. Ze breken je hart en laten je eenzaam en verdwaasd achter. En soms is er feest. Dan danst en zingt de man en is hij, heel even, alles vergeten.”
Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier