Piet Swimberghe

Op trek door het Spaanse Castilla y León ontdekten we dat de oude kerken beschermde biotopen zijn voor ooievaars en Vlaamse kunst.

PIET SWIMBERGHE

Op de tientallen pinakels en torentjes van de San Pablo in hartje Valladolid broeden ontelbaar veel ooievaars. Achter elk uitstekend stukje beeldhouwwerk wrikken ze met moeite een nest. Voor de jonge vogels is het vrij platte dak van de kerk met de stenen hindernissen een uitstekend oefenterrein. In Castilla wordt elk heiligdom bewaakt door een eskadron met witte en zwarte veren. Dat is het enige markante verschil tussen een Vlaamse en een Kastiliaanse kerk. Bij wijze van spreken, want op het platteland zien de bedehuizen er anders uit dan bij ons. De stereotiepe Spaanse plattelandskerk heeft een simpel schip met een doorkijktoren voorzien van galmgaten en klokken. Maar de drukversierde stadskerken met hun royale portalen lijken Brabants. Aan de binnenkant merk je dat beter. Een stap in de katedraal van Palencia, en je wandelt in de Sint-Paulus van Antwerpen. Niet de Sint-Paulus van nu, maar van goed vier eeuwen geleden : van vóór de beeldenstorm. In Spanje kenden ze geen hervormers, en zijn de middeleeuwse schatten beter bewaard. Nergens krijg je zo’n opulente schat aan Vlaamse kunst te verwerken : retabels uit Antwerpen, Mechelse poppen, Brugse paneelschilderijen en talloze wandtapijten uit Brussel. Bij ons sneuvelden veel kunstwerken tijdens de godsdiensttwisten.

Wil je weten hoe de Vlaamse en de Brabantse kerken eruitzagen, dan moet je naar het Iberische Schiereiland. Of naar de katedraal van Antwerpen, waar de tentoonstelling Vlaanderen en Castilla yLeón loopt, met tweehonderd kunstwerken van Vlaamse origine, gesprokkeld in Spaanse kerken en kloosters (zie kadertje).

Nergens zijn de wortels van de Spaanse en de Vlaamse kultuur zo nauw met elkaar vergroeid als in Castilla. We volgden voor onze ontdekkingstocht het spoor van Juan de Flandes, een van de honderden Vlaamse kunstenaars die vijfhonderd jaar geleden naar Spanje trok. Met hem stapten we van Salamanca, waar hij in 1505 zijn anker uitgooide, naar Palencia, waar hij in 1519 stierf. De weg ligt bezaaid met Vlaamse kunst, en leidt langs onbetreden paden waar nauwelijks toeristen komen.

Ook de Flandes volgde een spoor : honderd jaar eerder trokken schilders en beeldensnijders van Vlaanderen naar Spanje. De eerste architekt van de katedraal van Sevilla was een zekere Ysenbrandt. Zelfs Jan Van Eyck bezocht Barcelona en Valencia. Zijn tocht resulteerde in een overweldigende belangstelling voor Vlaamse kunst. Iedereen, van edelman tot bisschop, ging onze kunst verzamelen. Via tussenpersonen die in de ateliers van Brugge, Gent, Antwerpen en Brussel rondsnuffelden, werden hele kollekties aangelegd. Karrevrachten Vlaamse Primitieven werden met veel moeite over de Pyreneeën gesjouwd. Voor de Spanjaarden was het goedkoper de kunstenaars zelf aan te trekken. Van veel uitgeweken Vlamingen zijn we het spoor bijster : hun naam werd direkt verspaanst. Jaak Coene werd Jaco Touno, Lange Jan werd Languean en Snijders vermomden ze als Esneyere. Sommige namen zijn onherkenbaar : de schilder Adriaen Diericx werd omgedoopt tot Rodriguez. Je herkent de Vlamingen het best aan de stijl en de superieure kwaliteit van hun werk. In een kerkschat of museum haal je er de Vlaamse Primitieven ogenblikkelijk uit. Veel Spaanse schilders en beeldhouwers waren knoeipotten die hun vak niet goed beheersten. Daarom omringde de Spaanse adel zich met talent uit het noorden.

In Spanje groeit je bewondering voor de kunstenaars die daar met veel moeite zijn geraakt. Hun tocht was een helse onderneming door onherbergzame streken en vijandig gebied. In Frankrijk waren onderdanen van de Spaanse Kroon niet welkom. Na de Pyreneeën belandden ze in de eindeloze graanvelden van Castilla en León. Een harde konfrontatie voor wie ons land gewoon is met zijn knusse landschappen vol dorpen, kleine akkers, bossen en veel groen. De schaal van het Spaanse binnenland is overweldigend. Dorpen zijn er nauwelijks, en de graanvelden zijn onmetelijk groot. Bovendien verschroeit de zon het schrale groen. Op de achtergrond krijg je bijna overal bergen te zien. Rond 1500 waren dit de vestingmuren van het land. De bergketen die boven Madrid van oost naar west loopt, de Sierra de Guadarrama, was lang de grens tussen katoliek en Moors Spanje. Je merkt de bewondering van de Vlaamse Primitieven voor deze landschappen in hun schilderijen, waarop weidse hoogvlakten worden afgebeeld.

Het Kastiliaanse landschap verraadt ook de sociale struktuur van het land. Die was net zo toen onze kunstenaars het doorkruisten. Veel kastelen zijn louter versterkingen, opgetrokken tegen de Moren. Kleine landhuizen bewoond door baronnen of ridders zijn er nauwelijks. Blijkbaar is er minder lage adel dan bij ons. Vroeger was alle macht in handen van de hoge adel uit de hoofdstad. Door de povere opbrengst van de landbouw was er geen plaats voor een rijke middenklasse. Daarom is de architektuur van de dorpen zo arm. Enkel de kerkjes zijn met wat versiering bedacht. Ze zijn van een bekoorlijke, maar broze eenvoud. Maar nu de gewone landlieden rijker zijn, worden veel dorpen verminkt door nieuwbouw. De lemen huizen ruimen plaats voor banale konstrukties van beton met aluminium ramen. Jammer. Het Spaanse binnenland heeft de laatste jaren veel aan charme ingeboet.

Gelukkig blijven de oude steden beter bewaard. Hoewel ze zelfs in Salamanca de sloophamer hanteren. Toch blijft dit een prachtige en levendige studentenstad die in Juan de Flandes’ tijd op Leuven leek. Hij werkte trouwens voor de universiteit. Op de eerste verdieping van het universiteitsklooster borstelde hij een fresko op de muur. Daarvan bleef een zwaar beschadigd fragment bewaard. Het was een van de eerste konfrontaties tussen de gotiek uit het noorden en de Moorse stijl. Een deel van het klooster is, zoals vele Castiliaanse monumenten, een toonbeeld van de mudejarstijl die Moorse en kristelijke elementen vermengt. Voor hét meesterwerk van de Flandes, een retabelfragment, moet je naar de universiteitskapel. Daar hangt een hemels dubbelportret van Apollonia en Magdalena : ongetwijfeld het mooiste kunstwerk van de stad.

Salamanca is bezaaid met kerken en kloosters. Te veel om op te sommen. Het klooster van San Esteban, net buiten het toeristische circuit, verdient extra aandacht. Doordat de daken er bewoond worden door veel ooievaars, lijkt het een heidens heiligdom. De sfeer van deze Castiliaanse stad proef je best op de Plaza Mayor, een riant plein met arcades. De stad kreeg het in de achttiende eeuw als geschenk van de vorst, omdat ze hem tijdens een oorlog trouw was gebleven. Nog elke dag genieten de bewoners van dit prezentje. In de vroege avond vult een niet aflatende stroom netjes uitgedoste wandelaars het plein. Velen nestelen zich op de terrasjes en slaan de menigte gade. De rest maakt rondjes om daarna te verdwijnen via de poorten van het plein. Dit wandelritueel wordt tot diep in de nacht voortgezet. Daarom zoek je best een hotel in een stille straat, want de Kastilianen feesten tot in de vroege uurtjes.

Salamanca is geen saaie museumstad. Als tegengewicht voor de overdaad aan oude kunst, werd zopas een nieuw museum geopend vol art nouveau en art deco. Het gebouw, net achter de katedraal, is een somptueus stadspaleis uit de belle époque. Omdat de muzentempel pas open is, wordt hij in geen enkele gids beschreven. Dat komt wel, want de verzameling van Miguel de Lis is adembenemend rijk. Ze omvat de fraaiste vazen van Gallé, de mooiste bronzen van Chiparus en honderden porseleinen poppen, waaiers en juwelen. Meer dan je in alle Parijse musea samen ziet.

Laten we onze middeleeuwse reisroute vervolgen, in het spoor van de Flandes. Zijn belangrijkste halte op weg naar Palencia was het plaatsje Tordesillas, op de oever van de Duero. Toen onze schilder langskwam, was het er mooier dan nu. De bekoorlijke beschrijving in de reisgidsen klopt niet. Het klooster in Moorse stijl, dat vergeleken wordt met het Alhambra, is een overgerestaureerd monument.

Tordesillas was belangrijk voor de geschiedenis van Spanje. Johanna de Waanzinnige, echtgenote van Filips de Schone, zat er opgesloten, en er werd een beroemd verdrag gesloten waarin de Nieuwe Wereld door Spanje en Portugal werd verdeeld. Wie meer pittoreske plekjes zoekt, rijdt een twintigtal kilometer zuidelijker naar Medina del Campo, een rijke koopmansstad vol prachtige monumenten. Samen met Arévalo, nog wat zuidelijker, is Medina charmanter dan het beter bekende Tordesillas. In Arévalo zijn er zelfs meer antiquairs dan in Salamanca. Een bewijs dat het lokale toerisme bloeit. Hier komen rijke lui uit Segovia en Madrid speurneuzen. Ook voor ons is het een interessante plek ; het aanbod is kopieus en de prijzen zijn gematigd. Bovendien wordt in deze dorre streek heerlijke witte wijn geschonken.

Niemand weet of Juan de Flandes in Valladolid werkte, maar hij kwam er veel, dat staat buiten kijf. De stad lag immers op amper een dagreis van Palencia, waar hij in 1509 aankwam. In Valladolid liep hij nogal wat Vlamingen tegen het lijf. Vooral beeldhouwers. Daar stikte het destijds van. In het Nationaal Museum van de Beeldhouwkunst, naast de San Pablo, zie je waartoe onze landgenoten in staat waren. Al die schoonheid wordt ginds als Spaans aangeprezen, maar is pure kunst uit de Lage Landen. Ook de beroemde façade van de San Gregorio, een stenen kantwerk, werd door de Antwerpenaar Gil de Siloé en een zekere Simon de Colonia gebouwd. Echt pittoresk kan je Valladolid nog moeilijk noemen. Het is een hektische industriestad met veel verwaarloosde monumenten, maar toch de moeite voor een daguitstap.

Ten slotte belanden we in Palencia, waar Juan de Flandes definitief zijn anker uitwierp. Een stad zonder ster in de Michelingids. Niet ten onrechte, want een bezoek maakt je somber. Tenzij je het werk van de Flandes opzoekt in de katedraal. Dat is een belevenis, maar je moet er eerst de stad voor door, waar de herenhuizen wijken voor banale flats. Eenmaal de sloophamer ontglipt en de katedraal binnen, waan je je in een andere wereld. Daar staat zoveel kunst uit de vijftiende en zestiende eeuw, dat er sinds de Flandes’ tijd weinig veranderd lijkt. Misschien zag het gebouw er toen nog Moorser uit. Dat merk je aan de restanten van antieke tegelwanden, versierd met geometrische motieven. Helemaal in het midden pronkt een gigantisch retabel, dat tot aan het gewelf van de kerk reikt. Eigenlijk te groot om echt te bekoren. Het stamt uit 1510, toen de rijkdom uit de Nieuwe Wereld binnenstroomde. Daarom ligt er zoveel goud op. De drie fijn gepenseelde paneeltjes van de Flandes voelen zich onwennig te midden van die praal. Bovendien kan je ze niet goed zien, want ze zitten metershoog verborgen. Doordat die kerk nauwelijks door toeristen wordt verkend, is het een heerlijke plek om van de schoonheid en de koelte te genieten.

Wie in het spoor van de Flandes reist, bivakkeert beter niet in Palencia of Valladolid. Overnacht liever in Segovia, de mooiste stad van Zuid-Castilla : geboetseerd op een steile rots, en tientallen Romaanse kerken rijk. Bovendien is het een lommerrijke stad aan de voet van het Guadarrama-gebergte. Door de hoogte, bijna 1000 meter, is het er iets frisser. Een welkome deugd in het Spaanse hoogland. Met Salamanca is Segovia de ideale uitvalsbasis voor een tocht door dit deel van Spanje.

We reisden met Caractère naar Madrid (de brochure vindt u in uw reisbureau), van waaruit we Salamanca bereikten met de wagen. Meer info : Spaanse Dienst voor Toerisme, Bergstraat 18, 1000 Brussel, tel. (02) 280.19.26.

In Castilla wordt elk heiligdom bewaakt door een eskadron ooievaars. Hier San Esteban in Salamanca.

Salamanca is een paradijs voor kalligrafen. Op de Plaza Mayor doen de uitgedoste stedelingen dagelijks hun rondje.

Een van de beschilderde gevels in een klein straatje van Segovia.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content