Vingers van licht

Aan het eind van een lange tocht door zuidelijk Tunesië ligt op een richel het bergdorp Chenini met kasr, vervallen huizen, moskee en olijfpersen als een bestemming tussen hoop en verval. Evengoed is het een van de aantrekkelijkste rustplaatsen voor de Sahara begint. © TEKST EN FOTO'S MARK GIELEN

Tunesië, toeristische hotspot aan de Middellandse Zee, herademt na de revolte van de Arabische Lente. Niet de zonnereservaten lokken, wel de mensen en hun muziek, de bergdorpen en oases aan de rand van de Sahara. Met dank aan fruitverkoper Mohamed.

Van het ene seizoen naar het andere, van de Arabische Lente naar de winter van zuiders Tunesië, is een kwestie van weinig tijd. Met de ‘jasmijnrevolte van de vrijheid’ verdwenen weliswaar de westerse zonnekloppers, die het land economische zekerheid gaven, maar met de zelfverbranding van fruitverkoper Mohamed Bouazizi in december 2010 laaide het vuur op van Casablanca tot Damascus. Hij was de jonge Tunesiër die uit wanhoop maar ook als daad van ultiem verzet zijn leven gaf om zijn land aan de mensen terug te geven. Nu ik op weg ben naar het zuiden, niet naar luilekkereiland Djerba, maar naar de oases en bergdorpen aan de oever van de Sahara, zou ik Mohamed graag bedanken voor zijn even uitzichtloze als nobele daad, in pelgrimsstad Sidi Bouzid, waar een gedenkteken voor hem is opgericht : rond zijn stootkar staan lege stoelen, als symbool voor de verdreven dictators.

Nog andere plaatsen liggen op de route naar het zuiden : het spirituele Kairouan met de formidabele moskee, de gloeiende ruïnes van het Romeinse Sbeitla en ten slotte, op de grens met Algerije, de drie onwezenlijke dorpen Chebika, Tamerza en Midès : ruïnes, oases langs de slijkerige bedding van een oued, een maraboet met groen dak als heiligenhuis, kronkelwegen, ravijnen en gele bergen. Vergeten wereld. Veel meer dan de toeristische badplaatsen is Tunesië het sublieme, ruige en zinderende binnenland. Nog zoveel verder begint de Sahara, tussen haar dijen woekert een donker woud in een gigantische navel, miljoenen palmbomen in de krater van La Corbeille, vol water om de dadels te voeden, het zoete geschenk van de woestijn. Daarboven verheffen zich de oude wijken van Nefta, dat met anderhalf dozijn moskeeën, tombes, koranscholen en witte maraboettempels het centrum van het Tunesische soefisme vormt. Sobere architectuur, gedempte sfeer, wirwarstegen en restaurants versierd met zandrozen uit de oneindige woestijn. Restaurant Les Sources serveert een chakchouka met merguez. Het zuiden is aangekomen.

DE WIL OM TE LEVEN

De oogst is binnen, de palmen beginnen aan hun winterse rust. Als een oceaan van ontelbare bomen deint tegen de horizon de grootste dadeltuin van le Grand Sud Tunisien. In de steppe is de oase van Tozeur een donkere spat op het vel van een luipaard, zegt een Romeinse metafoor. Vertrouwde beelden : een man met ossenspan trekt voorbij, in een deuropening kijkt een meisje de vreemdeling verlegen aan, een ezel balkt, op een muurtje krast een huisgors en op een minaret zingt een muezzinstem al dertien eeuwen lang een vreedzaam Allahu akbar. Wat de oude slavenstad zo bijzonder maakt, is haar architectuur : in de wijk Ouled Hadef lijken de muurpatronen op motieven van berbertapijten. Bakstenen schuiven geometrisch in en over elkaar, op de gevels van medersa en moskeeën, op poorten, onder arcaden en gewelven, in de stegen van dit labyrint uit de veertiende eeuw, een vaalgele kosmos als de geschubde huid van een woestijnhagedis. In een schrijn langs de Avenue Abou el Kacem Chebbi, die naar hem is genoemd, rust een van Tunesiës grote dichters : “Als een volk op een dag wil leven, heeft het lot geen keuze dan te volgen ; de nacht zal noodzakelijk oplossen en ketenen zullen onvermijdelijk breken.” Met fruitverkoper Mohamed in gedachte, die deze verzen zoals alle schoolkinderen wel ooit zal hebben geleerd, rijd ik de stad uit.

Ook de natuur is poëzie : als gezichtsbedrog, als hallucinatie, als vertekening van de wereld dansen fata morgana’s boven Chott el Jerid, een levenloze zoutpan van witte kristallen en temperaturen die de aarde doen verdampen. Een rechte lijn van zwart asfalt loopt over de modder van de uitgedroogde zee, waar buiten een paar vrachtwagenwrakken, een tent met souvenirs en een kleurrijke toiletbarak niets op enig leven duidt. Ik drink een koffie in Café Désert, buig door mijn knieën en zie in een luchtspiegeling dromedariskaravanen, versterkte burchten, dadelgaarden, lachende vrouwen en muzikanten. Onwezenlijk zijn het verblindende licht en de onbereikbare horizonten, maar de Marokkaanse schrijver Tahar Ben Jelloun zet mij op weg : ” J’ai pris le chemin du sud sans me retourner.

FESTIVAL DU SAHARA

Tromgeroffel, schelle klarinetten, muzikanten in witte kledij, traditionele vrouwen persen jubelende geluiden uit hun strottenhoofd, belletjes rinkelen rond dansende enkels, het is feest. Eén keer, op het einde van het jaar, is marktstad Douz ook de thuishaven van een befaamd muziek- en folklorefeest van de Berbers : net voor kerstmis gaat het Festival du Sahara zijn uitbundige gang, met (niet bloederige) kamelengevechten en paardenrennen, zandhockey, pottenbakkerijen, een rijkelijk opgesmukte huwelijksscène en uitbeeldingen van de transhumance, de seizoensgebonden trek met het vee tussen kustvlakte en woestijn. Eetstallen wisselen af met ambachten, de lokale dichter Abdellatif Belgacem Merzoughi leest verzen voor en uit alle uithoeken weerklinken liederen en melodieën.

Zo aan de rand van de Sahara, het zand waait de hotellobby binnen, is het festival een ode aan dat mooiste landschap op aarde, dat duizenden vierkante kilometers Afrikaanse wereld bedekt : de eerste duinen raken in Douz de bewoonde wereld, ze verslinden de palmen, dorpen worden soms verlaten voor het oprukkende zand, dat in allerlei vormen de oneindigheid van le Grand Erg verbeeldt, met krolse ruggen, schaduwen van oranje en zilver, krommingen als een vrouwenheup, met duinen die leven en bewegen, kronkelende adders, opstuivende korrels in de zucht van een hete wind, rimpels in moeder aarde. De harde slag van een dominosteen haalt mij uit mijn mystieke mijmering : verwoed leggen de spelers stenen met bolletjes tegen elkaar, grijsaards keuvelen, anderen roken een waterpijp op het plein, schoolmeisjes in roze uniform, moderne vrouwen en gesluierde inheemsen versmelten tot een veelkleurig markttafereel. Vlees bengelt aan haken, granaatappels, vijgen en dadels gaan van hand tot hand. Vooral de duurste soort is in trek, de deglat nour of de zoete vingers van licht.

KSAR EN KSOUR

Zuidelijker nog blakeren her en der silhouetten in de zon. De bergdorpen op de tafelbergen, richels en boven ravijnen zijn versleten wachtposten van de Sahara, architecturale openbaringen in een droog stenenrijk, het toevluchtsoord voor Berberstammen toen die in de elfde eeuw moesten vluchten voor Arabieren uit Egypte. Diep in dit afgelegen Tunesische land, dat vandaag in een V geprangd zit tussen Algerije en Libië, bouwden die gevreesde krijgerstammen hun forten en graanzolders, de ghorfas, als elegante opslagkamers, versierd met geometrische figuren, of met een hand en een vis als bescherming tegen het boze oog. Bij Ksar Jouama ligt het fort dramatisch op een rots : ksar in het enkelvoud, ksour in het meervoud, want er staan er tientallen in dit onherbergzame, roze, desolate land, bij uitstek geschikt om opnames te maken voor films zoals Star Wars of The English Patient. De ruïne van Ksar Kerachfa is een half millennium oud. Het oog moet geoefend zijn om moeizaam, net zoals met lichtkleurige leeuweriken in het stof, de dorpen uit hun natuurlijke beschutting los te weken. Mooi bewaard is Ksar Mourabtine. En in Guermessa staan fortruïnes overeind rond de heilige begraafplaatsen van Sidi Ibrahim, de stichter van het dorp, en zijn zoon, Sidi Hamsa. Zoveel zijn het er, zoveel wachten nog op ontdekking. Verbazend is Ksar Ouled Soltane. Langzaam kruipt de burcht van Douiret tegen een falaise omhoog.

En dan, ja dan, aan het eind van een vallei rust de ksar van Chenini op een richel tussen twee bergen. Het decor is surrealistisch : een witte moskee te midden verlaten en bewoonde huisjes, nauwe stegen, graanzoldertjes, kapotte olijfpersen. Op een koertje zitten vrouwen en geven de kinderen hun Berbertaal door. Ze zijn de oudste inwoners van dit land, ooit vrije nomaden, nu leven ze honkvast in dit afgelegen dorp, een mysterieuze wereld tussen dagelijks leven en verval, tussen woning en ruïne. Daar, op de hoogste plek van Chenini, spelen wolken en zon hun spel, afwisselend grijs, bruin en geel : weer maar eens de mooiste plek op aarde, de poort naar de woestijn, waar de mens meer dan elders geconfronteerd wordt met zichzelf, met de grenzen van het lichaam en die van de bewoonde wereld. Achter de berg heersen zon en hitte, wind en zand, dorst en leegte, de eindeloosheid van de Sahara, de ultieme bestemming van Tunesië.

TEKST EN FOTO’S MARK GIELEN

Als vertekening van de wereld dansen fata morgana’s boven Chott el Jerid, een levenloze zoutpan

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content