Reacties : jp.mulders@skynet.be

Ooit vond ik oorlog zo spannend dat ik er letterlijk het schijt van kreeg. Ik moest nog maar aan bunkers en hinderlagen denken en ik mocht al uitkijken naar het dichtstbijzijnde toilet. Toen ik tien was, vermengde die spanning zich met jongensachtige heldhaftigheid. We hadden een huisvriend in die tijd die in de oorlog nog in het verzet had gezeten. Via Spanje was deze Jacques naar Engeland gevlucht, waar hij met Spitfires gevlogen had. Hij bracht mij schaalmodellen mee, Flying Fortresses en vliegdekschepen, die ik vol lucifers propte om ze met een vergrootglas te doen ontbranden. ’s Nachts bracht ik mijn dromen in geschutskoepels door en beleefde de heroïek van de tailgunner. Pas later las ik dat piloten het tijdens zo’n dog fight soms letterlijk in hun broek deden.

Ik hing aan Jacques’ lippen toen hij vertelde hoe ze geprobeerd hadden om een trein te doen ontsporen door gebogen stukken ijzer op de rails te monteren. Ik vroeg hem of hij ook mensen had vermoord. Van onder zijn borstelige wenkbrauwen staarde hij weemoedig in verloren tijden. “Dat, manneke, zal ik je nooit vertellen”, zei hij toen, en maakte zo meer indruk op me dan door eigenhandig een heel peloton Waffen-SS de nek om te wringen.

Het was de tijd waarin ze Secret Army uitzonden, het televisiefeuilleton over een Brusselse ontsnappingsroute voor piloten waar ik ongemeen dol op was. Toen het onlangs, ter gelegenheid van vijftig jaar televisie, werd heruitgezonden, zat ik weer op het puntje van mijn stoel. De aflevering waarin de defaitistische maar sympathieke Luftwaffe-majoor Reinhardt geëxecuteerd wordt omdat hij met het verzet heeft verbroederd, greep mij nog net zo aan als een kwarteeuw geleden. Dat de snode Standartenführer Kessler de dans kon ontspringen, begreep ik nu zelfs veel beter dan toen ik nog geloofde dat de goeden triomferen met de souplesse van een automatische versnellingsbak.

Al die jaren is de oorlog in mij blijven sluimeren, al kreeg hij wel een ander gezicht. Van een koene jongeling werd hij een stinkend, lepreus vrouwtje. Valse heroïek maakte plaats voor verschrikking. Een keer per jaar toch dwaal ik rond in de omgeving van Ieper, om de oorlogskruisen te zien, naar de Last Post te luisteren en de waanzin op te zuigen die daar in de velden is gesijpeld maar elders nog springlevend is. Deze week had ik geluk. In het museum In Flanders Fields is net een nieuwe tentoonstelling geopend : Vluchten voor de oorlog, vluchten vandaag. Tussen 1914 en 1918, leer ik er, was maar liefst een vierde van de Belgische bevolking op de vlucht. Levensgrote zwartwitfoto’s, filmbeelden en dagboekfragmenten van Virginie Loveling zetten mij midden in de groezelige gebeurtenissen. Ik lees over den vervloekten draad, het elektrische hek waarmee de Duitsers de Belgisch-Nederlandse grens afsloten met 2000 volt. Het liep door bossen, rivieren en zelfs door een klooster en joeg tal van onwetende slachtoffers, van wie één larger than life te zien, de dood in. Opeens voel ik al minder weerzin voor de overhaaste uitbreiding van de Europese Unie. Ik denk aan die andere oorlog, waarin onlangs ook elektrische draad werd gebezigd.

Nog beklemmender vind ik echter de foto’s van de duizenden anonieme stakkerds die met een mengsel van ontreddering en verbetenheid de lens in kijken. De vertederende eenvoud van een kindje met een brood dat nu zo’n honderd jaar zou zijn. Kan ik het helpen dat ik, belachelijke vent, daarvan moet slikken ? Bij één foto blijf ik extra lang staan. “Sa mort a été douce, calme et belle comme sa vie”, staat er op het doodsprentje van een mooi meisje. Zeventien was ze, deze Léona Schott, toen ze op 17 september 1918 in Lyon werd teruggeroepen naar God. “Ne pleurez pas pour moi, je quitte la vie avant d’en avoir goûté les amertumes… “ Wat goed dat ze voor al deze duizenden aan de vergetelheid wordt ontrukt. De ontroering grijpt mij stilaan naar de keel.

In het laatste zaaltje loopt een film. Als op een röntgenfoto zie je een vijftal dicht opeengepakte figuren. Ze hoesten en praten in een onverstaanbaar taaltje, dat gelukkig ondertiteld wordt :

“Wat is het warm hier, ik stik.”

“Maar nee, de ventilatiegaten staan open.”

“Grappig eigenlijk”, zegt iemand anders. “Als kind maakten wij boomhutten in het bos. Daar zaten wij samen, zoals hier, en vertelden elkaar geheimpjes.”

“Heb je nu nog geheimpjes ?”

“Nee, ik heb niets meer. Alleen hoop”, antwoordt de stem uit het duister. Dan zoomt de camera uit en zie je dat het vijftal in een vrachtwagen zit. De link met hedendaagse vluchtelingen wordt op magistrale wijze gelegd. Nu zijn het Chinezen en Afghanen die nergens welkom lijken. Toen waren wij het zelf.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content