In een groene wijk buiten Brussel kreeg een oud schrijnwerkersatelier creatieve bewoners. Die toverden het pand om tot een origineel woon- en werkhuis.

Als we de Beukenberg oprijden, valt het huis van interieurarchitecte Inge Watteeuw en architect Dag Boutsen niet meteen op. In de stedelijke natuur van Vorst, een van de groene uithoeken van Brussel, tussen beuken en woekerende klimplanten ligt het rechthoekige, industriële pand verscholen. In een flits hebben we een punt van herkenning: die karakteristieke raamindeling en die combinatie van industriële geometrie en woekerende natuur hebben we toch laatst in zo’n bekend architectuurboek gezien? Maar welk gebouw betrof het toen? Op het moment dat Inge Watteeuw voor ons de deur opent, schiet het ons weer te binnen. We vallen binnen met de constatering “Wat heeft dit veel gelijkenis met het Case Study House van Charles en Ray Eames!” “Je bent niet de eerste om die link te leggen”, antwoordt Inge Watteeuw.

“We zijn er vorig jaar zelf ook geweest en ik moet zeggen dat het in zekere mate klopt: de geometrie, de raamindeling en de driedeling van links naar rechts. Andere elementen zijn dan weer zeer verschillend. Ik denk dat de vergelijking vooral in de hand wordt gewerkt door die overweldigende aanwezigheid van bomen en klimplanten. Van het Eames-huis bestaat een foto uit 1952 die gemaakt is vanuit de tuin. Je ziet het huis te midden van grote eucalyptusbomen staan, het lijkt er letterlijk mee verweven te zijn.

De kleinzoon van Charles en Ray Eames woont er nog altijd. Hij heeft zijn intrek genomen in het achterhuis, daar heeft hij zijn eigen studio gemaakt. Maar aan het huis van zijn grootouders is niets veranderd. We hebben nog gevraagd of we binnen mochten kijken, maar dat kon niet, vond hij. We kregen wel de toestemming om in de tuin te komen. We mochten rond het huis lopen, zodat we door de grote glaspartijen toch het hele interieur hebben gezien. Ik vond het echt ontroerend hoe hij dat interieur van zijn grootouders intact had gelaten. Alles had nog zijn eigen plek, precies zoals op de foto’s uit de jaren vijftig, toen het huis nog revolutionair was.”

The Case Study House, aan de oceaan in Pacific Palisades, Californië, was een uit staalconstructie opgebouwd huis, een onderdeel van een studieproject van het Amerikaanse tijdschrift Arts & Architecture. Het was ingericht met een diversiteit aan meubelen en accessoires. Het moest het bewijs leveren dat in de naoorlogse periode betaalbare gezinshuizen voor de middenklasse gebouwd en ingericht konden worden. Het project was een jarenlange poging om “het goede leven” tot bij de Amerikaanse burger te brengen. Of zoals het tijdschrift het zelf omschreef: ” To integrate high and low art forms, modern materials and construction technologies, craft and design.

Ray en Charles Eames waren de exponenten van dat streven. Hun Plywood chair en Lounge chair, ontworpen voor de firma’s Herman Miller en Vitra, stonden te midden van populaire en volkskunst, van gedecoreerde kussens en vloerkleden, exotische beeldjes en schilderijtjes, meubelen en lampen uit Japan en een variatie van potten en gebruiksvoorwerpen uit Mexico en India.

Net zoals bij de Eames begon het bij Inge en Dag met een leeg volume. Weliswaar een kleiner industrieel gebouw, maar het was net zo goed de start van een avontuurlijke architectuuroefening. Het schrijnwerkersatelier op de Beukenberg uit 1931 bestond oorspronkelijk uit twee rechthoekige volumes, los van elkaar, een voor- en een achterpand. Vier jaar geleden werd het laatste te koop aangeboden in een plaatselijke Brusselse krant. Inge en Dag waren al een tijdje op zoek naar een industriële ruimte.

Inge Watteeuw: “Van 1989 tot ’92 werkten we allebei in architectenbureaus in Lusaka, Zambia, en toen dat contract was afgelopen zijn we aan het eind een kleine wereldreis via Zimbabwe, Australië, Singapore, Thailand en Indonesië weer in Brussel beland. Na enige tijd kon Dag opnieuw aan de slag bij zijn oude architectenbureau van Lucien Kroll. En nadat onze Bavo was geboren, besloot ik om als zelfstandig interieurarchitecte te beginnen. We woonden tussentijds in enkele appartementen, maar om dit huishouden echt te organiseren, hadden we een grote ruimte nodig. Dit was perfect, je kon het hele volume vrij indelen en met een opgroeiende zoon is thuis kunnen werken ideaal voor elke zelfstandige vrouw.”

Wat zoek- en schetswerk maakte alles duidelijk: we zouden boven een grote werkruimte creëren en beneden wonen, eten, koken en spelen. Een gedeelte van de verdiepingsvloer namen we weg. Zo kon het daglicht uit de koepel diep in het pand binnendringen. De houten box, die we iets door die vloer lieten zakken, benadrukt het verticale van de ruimte en doorbreekt de grens tussen werk en vrije tijd.”

In die doos zijn de slaap- en badkamers ondergebracht. Het houten volume heeft in feite twee niveaus, met een trapje ga je van de werkruimte naar beneden naar de slaap- en badkamer, een andere stalen trap hangt vrij in de vide en komt uit bij twee kleine slaapkamers, waarvan er één door de zoon wordt gebruikt.

“Toen we het pand vijf jaar geleden aankochten, wachtte ons wel een berg werk. Bij de gemeente een nieuw adres aanvragen, bijvoorbeeld, want dit achterpand hoorde officieel bij het andere gebouw. Daar deed de lokale overheid niet moeilijk over, zij wilde aan de Beukenberg toch al woonhuizen om de buurt nieuw leven in te blazen.

Waar ooit de achteruitgang van het houtbedrijf zat, kwam onze voordeur. Nu hebben we een mooi uitzicht op de groene tuin, die we met grote hoeveelheden grond van een bouwproject van Dag lieten ophogen tot aan de drempel. Later komt er voor mijn kantoor op de verdieping een aparte toegang. De pui is al geplaatst, de buitentrap nog niet.

De oorspronkelijke gevelramen, een combinatie van staal en hout, hadden afwisselend helder en ondoorzichtig glas. Dat hebben we veranderd. De voorkant kreeg helder glas en in de achtergevel zit nu matglas, zodat de achterburen geen inkijk hebben. De oorspronkelijke raamverdeling bleef wel behouden. De ‘slaapdoos’ kreeg overigens ramen met een zelfde verdeling. Op die manier passen de nieuwe interieurelementen beter bij de historische. Het blok lijkt nu echt op de kantoortjes die in ateliers wel eens op een tussenverdieping zaten. Ook de originele houten balken, de betonvloer, de stalen hekwerken en de wit en wijnrood geverfde baksteenmuur verwijzen naar het authentieke karakter van het pand.”

De keuken is een staaltje van ambachtelijkheid geworden en confronteert de moderne vormgeving met de historische context. Een semitransparant volume, opgebouwd uit bruingebeitst lattenwerk van populierenmultiplex, herbergt de keuken en bijkeuken, voorraadkasten, toilet en wasruimte. Het is in één vorm tegelijkertijd keuken en barmeubel, ook de verlichting en de dampkap zitten erin verwerkt. De ruimte roept vaagweg de associatie op met een houtvoorraad zoals die bij de schrijnwerker ligt te wachten op gebruik.

“Over die ingreep ben ik zeer trots”, zegt Inge. “Het totaalbeeld is zo sterk geworden. Die houten vorm lijkt er altijd al te hebben gestaan. Vrienden die hier voor het eerst komen, vragen wel eens wat we er hebben aan toegevoegd. Niet alleen wisten we de grens tussen werk- en woonruimte te doorbreken, ook de scheidslijn tussen nieuw en oud is nauwelijks terug te vinden. De meubelen uit de jaren zestig, die mijn ouders nog op zolder hadden staan, combineerden we met nieuw meubilair. Ons woon- en werkpand kreeg daardoor een interieur dat niet tijdgebonden is. Het is multifunctioneel, flexibel en in zekere zin tijdloos. Dat vind ik het sterkst.”

Marc Heldens / Foto’s Verne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content