Of de uitvinder van de ruitenwisser bekend is, weet ik niet, maar van mij mogen ze de goede man postuum een eremedaille uitreiken. Nogal wat van mijn prettigste uren heb ik aan het stuur van automobielen beleefd, terwijl de wissers heen en weer zwiepten over de ruit. Twéé ruitenwissers moeten het zijn, niet van die eenzelvige malligheden die je tegenwoordig soms ziet. Ze mogen een beetje schrapen, maar ook weer niet te veel.

Zo rijd ik dus door de donkerte en door de herfstbladeren, terwijl een kille regenbui zich tevergeefs toegang probeert te verschaffen tot mijn fluwelen cocon. Aan de kant van de weg merk ik een liftster op. Even dacht ik dat ze uitgestorven waren, maar blijkbaar toch niet. Deze is lang en draagt een witte wollen muts, die een beetje oversized is. Dat detail geeft de doorslag bij de afweging – al dan niet bedreigend – die je bij het oppikken van lifters onwillekeurig maakt. Hoewel het verband wetenschappelijk geenszins is bewezen, kan ik me niet voorstellen dat een vrouw met een witte wollen muts een vlindermes of ploertendoder uit haar laars tevoorschijn zou halen.

“Dank je”, zegt ze eenvoudig. Ze neemt plaats in de fauteuil die vervaardigd is van huiden van koeien die ooit stonden te grazen in een wei. Statig glijden we over de weg, bij de weldoende gloed van het dashboard. Naast de klankkleur van de ruitenwissers, vind ik de kleur van de dashboardverlichting een van de belangrijkste dingen aan een auto. Als kind wou ik al groene lampjes, omdat die mij aan de cockpit van een vliegtuig deden denken. Een dergelijke auto heb ik echter nooit in mijn bezit gekregen. Altijd waren de lampjes wit of, in het geval van mijn huidige voertuig, oranje. Het gaat in het leven niet altijd zoals je wilt.

Deze frustratie hou ik voor het meisje verborgen, dat spreekt vanzelf. Zelf is ze ook niet zo’n flapuit. Aantrekkelijk is ze daarentegen voor tachtig. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat ze, nu ze haar muts heeft afgenomen, oogverblindend is.

“Dat woord gebruik jij vaak he”, klinkt het opeens. Alsof ze mijn gedachten kan raden.

“Pardon ?” vraag ik.

“Wel, oogverblindend. Dat is een woord dat jij te gort en te haver gebruikt.” Ze verduidelijkt dat ze mij herkend heeft, en zich al eens aan mijn stukjes vergrijpt.

Ik voel mij vereerd en betrapt. Stukjes schrijven is één ding, erover praten nog iets anders. Zij kent echter geen erbarmen. “Vermaledijd gebruik je ook vaak”, zegt ze. “Net zoals weerhaakjes, gif, pellicule, slang en varianten. Kuilen, gepokt en gemazeld en over de kling jagen. Woorden vol weemoed en wantrouwen. Maar ik lees ze graag.”

Het lijkt of ze er een studie aan heeft gewijd. Verwonderd bekijk ik dit bijzondere meisje, dat nu grondeloos naar mij lacht. Ze heeft haar voeten – welja, waarom niet ? – op het dashboard geplant.

“Ik euh”, stamel ik, “heb daar nog niet zo op gelet.” In de weiden staan koeien zonder poten. Zo lijkt het althans, met die mist die laag boven de velden hangt. Het was mij al opgevallen dat het meisje een prettige geur bij zich draagt, die ik niet goed kon plaatsen. Opeens weet ik wat het is : een onmiskenbaar aroma van inkt. Niet de harde inkt waarmee kranten gedrukt worden, maar iets wat zoeter ruikt. Sepiakleurige inkt die langzaam tot stolling komt op roomkleurig papier. L’air de l’encre van Nina Ricci.

Langzaam naderen we de buurt van het station, een gedrocht vol melkwit licht dat reizigersstromen filtert als de baleinen van een walvisbaard. Dat vind ik een mooi woord. Ik neem me voor het vaker te gebruiken, evenals het nog recente “übercool”.

“Zet me hier maar af.” Als de auto tot stilstand is gekomen, buigt ze zich naar me toe en geeft mij een knuffel, zo warm dat de winternacht ervoor moet wijken. “Tot later”, zegt ze. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ik wil nog tegensputteren, maar als fijnstoffelijke wezens ons pad kruisen, doen wij stervelingen er beter het zwijgen toe. Pijnloos verdwijnt haar witte muts in de ingewanden van het sta- tion. De ruitenwissers hernemen hun rustgevende cadans. Zacht als lijnzaad zet de auto zich in beweging. Op de radio klinkt ragfijne muziek, terwijl ik me afvraag of ragfijn niet ook zo’n vermaledijd woord van mij is.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content