Meeslepend leven én veel schrijven: dat heeft Guy de Maupassant gulzig gedaan. “Entre ciel et mer” herdenkt “le pays de Caux” zijn 150ste geboortedag. “Je suis Normand, un vrai Normand.”

Zo moet Frankrijk beginnen: rond de middag een lunch bij een routier. Vrachtwagens naast de weg, geroezemoes aan met wit papier gedekte tafels, noeste koppen, een dagmenu voor 62 FF met assiette charcuterie, andouilette sauce moutarde, kaas of dessert, een karaf huiswijn. Daarna is het pas echt vakantie. Strijklicht op de boomstammen, de zon dwarrelt door het lover, een groene schijn vult de dreven met een natte zomer.

De beuken van le pays de Caux ademen onhoorbaar aan de wegkant en verbergen, zo’n dozijn kilometer ten zuiden van Dieppe in Tourville-sur-Arques, een statig kasteel. Huiszwaluwen pronken met hun witte stuit, een smeedijzeren hek, op het gazon een buste van de schrijver. “Bezoekers komen voor de tuin, scholieren voor Guy de Maupassant“, relativeert Thierry de Vogüé, de eigenaar van Château de Miromesnil. We staan voor de achtergevel: baksteen, eind 16de-eeuws. “Volgens een brief van zijn moeder Laure de Poittevin zag Guy het levenslicht in de linkertoren op de eerste verdieping. Met uitzicht op die gigantische ceder. Op het domein staan 3500 beuken. Sommige zijn twee eeuwen oud. De tuin is mijn grote passie.”

Magnolia’s, rozen en tachtig variëteiten van clematis. “De pastelkleuren van de bloemen harmoniëren met de kasteelmuren. Ik koester de moestuin, vol groenten om te eten. Die chou de Saint-Saëns is een zeldzame kool: een boer vond nog wat zaden in z’n zak. Nu groeit ze hier.” Als ik opwerp dat de kasteelheer een man van Voltaire is, want ” il faut cultiver notre jardin“, lacht hij: ” c’est plutôt Rabelais, je le fais par gourmandise, pas par philosophie. Het oorspronkelijke kasteel is tijdens de godsdienstoorlogen eind 16de eeuw vernield. De heropgebouwde voorgevel is Lodewijk XIII, met versierde zuilen, groteske maskers boven de vensters en de twee torens”, zegt de graaf.

Hij toont me een schilderij: Armand Hue, de derde markies de Miromesnil, minister onder Lodewijk XVI. Een eettafel vol porselein, Napoleon III. In de empiresalon een schilderij van de Duchesse de Montebello, een favoriete van Napoleon. Een bibliotheek met manuscripten en gravures, boeken met wapenschild. En een papier-terrier uit 1766 waarin het domein is beschreven: “zeldzaam, want de meeste zijn tijdens de Franse Revolutie verbrand”, klinkt het trots.

In een kijkkast liggen eerste drukken van Boule de Suif, Sur L’eau en Mademoiselle Fifi, verhalen uit het verzameld werk van Maupassant. Ook een foto: “In ’38 hebben mijn ouders het kasteel gekocht. Ik heb die foto van mijn oudoom gevonden. Daar staat hij met Madame Straus, de moeder van Bizet, met Madame de Brossia en met Guy de Maupassant die hier op 5 augustus 1850 is geboren.”

Of is het elders, in Sotteville of Fécamp, zoals sommigen beweren? “Ach, die verhalen over een andere geboorteplaats. Het kan me niet schelen. Totaal fout trouwens. Het is een oude theorie, geleerde heren hebben die kwakkel overgenomen. Maar alle papieren zijn duidelijk: geboorteakte, twee doopregisters, de brief van moeder. Sommigen beweren zelfs dat Flaubert, die een vriend van Laure was, de biologische vader van Guy zou zijn. Dat amuseert de mensen, maar het is me eender. Hoe dan ook heeft hij het huis niet getekend: het kasteel is niet meer dan zijn geboortehuis. Zijn ouders hebben het in 1849 gehuurd en als ze vier jaar later vertrekken, ze zijn dan nog niet gescheiden, is dat gewoon omdat de huur te hoog is. Dat is alles. Guy is ooit teruggekeerd met zijn vriend Pinchon: in een brief schrijft hij dat hij mensen zag wandelen die l’air bête hadden. Hij is vertrokken zonder herinnering. Ik heb z’n oeuvre meermaals gelezen en het kasteel komt nergens voor. Kastelen zijn altijd een mengeling van verschillende plaatsen. Er zijn de beuken, maar het kan overal zijn.”

We lopen door de dreef, onder de hoge bomen wordt het kasteel almaar kleiner, tussen de varens staat een kapel. “Silex en natuursteen, heel typisch, opgedragen aan Sint-Antonius.” Geraffineerde lambrisering in sparrenhout geeft de kapel een intimistische sfeer: sculpturen van Maria, de engel Gabriel, Sint-Jan de Doper en Mattheus. Een gekruisigde Christus, glasramen die Goede Vrijdag en Pasen symboliseren. “Hier heeft Guy met een bijzondere toestemming van de aartsbisschop op 23 augustus zijn nooddoop gekregen. Een jaar later is hij in de kerk van het dorp gedoopt. Mijn ouders hebben de kapel laten herinwijden. Enkele weken geleden is mijn dertiende kleinkind hier gedoopt.”

J’aime ce pays, et j’aime y vivre parce que j’y ai mes racines, ces profondes et délicates racines, qui attachent un homme à la terre ou sont nés et morts ses aïeux.” Zo’n citaat uit Une Vie, Maupassants eerste roman, klinkt als de slogan voor een toeristische folder die van de schrijver l’ambassadeur du Pays de Caux wil maken. Al moffelen die woorden weg dat Maupassant soms een afkeer had van zijn geboortestreek, “cette horrible Sibérie“, dan kleurt de Seine-Maritime bij momenten toch als een impressionistisch schilderij. De beuken, het ” golvende en weemoedige” landschap dat hij met een immense Engelse tuin vergelijkt, de klaprozen en koolzaadvelden, even geel als de leiderstrui in de Tour de France, de geuren: ” bloeiend koolzaad vormde hier en daar een grote, golvende gele vlek waaruit een gezonde, krachtige lucht opsteeg, een doordringende, zoete geur, zeer ver door de wind meegevoerd… Verderop leek af en toe een heel veld besproeid met bloed, zoveel klaprozen waren erin opgekomen“, heet het in het verhaal La Maison Tellier.

Het licht, de ruimte en het water, de glooiingen van dat landschap vind ik terug op schilderijen in het Château-Musée, dat op een rots de kille badstad Dieppe domineert.

Voor Olivier Frébourg, stadsbewoner en biograaf van de schrijver, is Maupassant le clandestin niet de oppervlakkige schrijver die intellectuelen graag in hem zien. “Hij is een van de belangrijkste schrijvers van de 19de eeuw, die nog altijd niet naast Flaubert, Zola en Stendhal gewaardeerd wordt. Hij is een rasverteller met aandacht voor details, van psychologie tot beschrijving van landschappen. Een leerling en vriend van Flaubert, maar niet zijn epigoon. In tien jaar tijd heeft hij een indrukwekkend en visionair oeuvre geschreven: zes romans, artikelen, kronieken en meer dan 300 verhalen over het volksleven, de boeren uit de streek, prostituees, vissers, de bedienden en de burgerij met haar hebbelijkheden. Zijn oeuvre is een radiografie van de samenleving. Pessimistisch, maar ook vol ironie en humor. En hij is een schrijver van de zee: geboren en opgegroeid aan de kust is hij in Étretat schrijver geworden. Altijd is hij teruggekeerd. Als écrivain maritime is Maupassant een pijler van onze Normandische erfenis.”

Langs die kust, een ononderbroken muur van wit krijt, bereik ik Varengeville-sur-Mer. Op de falaise staat een kerkje, omzoomd met grafzerken. De baai met steile rotsen verandert in waterverf. “We zijn een groepje Vlaamse aquarellisten”, zegt Henry Rutten: “We zijn hier voor de derde keer dit jaar, het is de beste plek aan de kust. De kerk met het graf van Georges Braque, zijn mooie glasramen. En natuurlijk het vergezicht op de falaise, het licht, de zon en de zee. Een zonsondergang? Neen, tegen dan regent het. En is het tijd voor een aperitief.”

Een cider uit de streek: ” adorable, piquant et sucré, frais et grisant“, schrijft Maupassant in Un Normand. Met zicht op zee degusteer ik in een restaurant een dozijn oesters, zoals Prousten communiant avec la vie de la mer“. Bij de tarbot regent het, harder dan in Mademoiselle Fifi: ” het regende pijpenstelen, een Normandische regen die door een woedende hand leek uitgestrooid, een schuine regen, dik als een gordijn, een soort muur van scheve stralen, een striemende regen, spattend in de modder, alles overstromend, een echte regen uit de omgeving van Rouen, die nachtpot van Frankrijk.”

Een zwakke zon schijnt boven Fécamp, de haven van kabeljauw en haring. Naast de Bénédictine, waar ze likeur stoken op basis van kruiden die langs de falaise groeien, is het pronkstuk van de stad de immense Drievuldigheidskerk met het Précieux Sang: het bloed van Christus, door een mirakel aangespoeld op een vijgenboom, maakte Fécamp tot belangrijk bedevaartsoord in Normandië. Die relikwie wordt bewaard in het wit marmeren tabernakel en speelt een rol in Une fille de ferme: “Rose is verliefd op de knecht van een boerderij en raakt zwanger. Om haar werk niet te verliezen, plaatst ze het kind bij een voedster. Later vraagt de boer haar te trouwen. Hij wil een kind maar het lukt niet. Daarom gaat ze op bedevaart naar de kerk, maar ce fut en vain. Als ze ten slotte bekent dat ze al moeder is, aanvaardt de boer tot haar grote verbazing het kind als het zijne. Het is een van de weinige verhalen die eindigen met een optimistische noot. Zo heeft Maupassant tal van details uit Fécamp in zijn verhalen verwerkt. De stad heeft hem getekend.” Martine Queval is een echte Cauchoise, ze kent haar auteur. “Kom, on va se diriger vers la Caisse d’Épargne.”

Onderweg komen de pikante anekdotes bovendrijven: de allusie op het vaderschap van Flaubert, z’n hérédité nerveuse et chronique zonder dat het woord syfilis valt, z’n onstuimige bedverhalen: “Jaja, hij hield van vrouwen die voorbijgaan, er is naar eigen zeggen sprake van 300 veroveringen.” De prozahandelaar, zoals Maupassant zich noemt, is een schrijf- én neukmachine, een woeste veroveraar van madeliefjes, hoeren en adelijke dames. “Maar altijd is er een sociale breuk in zijn verhalen: met Flaubert, Zola en de Goncourt is hij realist. Hij toont het leven zoals het is, rauw en hard. Hij is aristocratisch en katholiek opgevoed, bij de jezuïeten in Yvetot leert hij de strenge principes, maar daar heeft hij vlug mee gebroken. Maupassant is een aangebrande auteur, hij veroorlooft zich verboden dingen te schrijven. Zoals de schilders van zijn tijd choqueert hij. Nu wordt hij gelezen op school, maar dat is ooit anders geweest.”

Ik lees het verhaal zoals ik met de vinger een stadsplan bestudeer: ” Het huis was gezellig, heel klein, geel geverfd, en het stond op de hoek van een straat achter de kerk Saint-Etienne. Door de ramen zag je de havenkom vol schepen die werden gelost, het grote zoutmoeras dat de Retenue werd genoemd en daarachter de Côte de la Vierge, met de oude, helemaal grijze kapel.” Alles klopt, hier moet het zijn: de schaduw van de kerk, een balkon naar zee, een woud van masten, de kapel Notre-Dame-du-Salut waar de vissers voor hun vertrek gingen bidden voor een veilige terugkeer. Alles klopt, behalve de gevel: die is niet die van een bordeel, maar van een spaarkas. “Dat is de provocatie van Maupassant”, zegt de gidse. “Hij beschrijft alles precies en toch klopt het niet. La Maison Tellier is een maison de tolérance, het hoort bij een vissershaven. Maar het kan ook Rouen geweest zijn, niemand weet het. Ook in dit verhaal is er die sociale dimensie: beneden ontvangen de meisjes de vissers, maar voor de notabelen is er een verborgen trap naar de salon van Jupiter. Op een zaterdag is het bordeel gesloten, ” fermé pour cause de première communion“. Een nichtje van Madame doet haar communie. In hun mooiste kleren trekken de hoeren naar het platteland. Voor de pastoor is het de mooiste eredienst ooit, de dames huilen en keren opgewekt terug naar Fécamp, waar ze hun klanten met open armen ontvangen. Dat is geniaal: de hypocrisie van de burgerij, Maupassant die op ironische manier partij trekt voor de meisjes van lichte zeden.” Meer nog lijkt me dat het raadsel Maupassant: waarom is een man, die met zoveel deernis over vrouwen schrijft, tegelijk zo’n ruwe vrouwenhater?

De haven: vissersboten, zeilboten, scheepswerven. Fécamp is niet echt mooi, maar de geuren maken veel goed. Dat de rue Sous-le-bois vandaag de naam van de schrijver draagt, verwondert niet: ingesnoerd tussen beton staat op nummer 98 het huis van de grootmoeder. “Tussen zijn vierde en negende jaar brengt hij hier z’n zomervakanties door. Als grootmoeder geen mooie verhaaltjes vertelt, wil hij niet eten. Maar van de visserskinderen hoort hij andere, trieste verhalen, ” histoires vraies du bord de mer“. In de tuin speelt hij op een bank onder een populier: dat is z’n boot met de masten, hij is de kapitein.”

Bijna veertig jaar later koestert Maupassant dat beeld van gelukkige dagen: “Ik ben opgegroeid aan de boorden van de zee, van de grijze en koude Noordzee, in een klein vissersdorp dat altijd geteisterd werd door de wind, door de regen en de nevels, en dat altijd vol geuren van vis was, van verse vis die op de kades werd geworpen en waarvan de schubben glansden op de straatstenen, en van gezouten vis in de tonnen, en van gedroogde vis in de bruine huizen met hun bakstenen schoorstenen, waaruit de rook sterke geuren van haring ver weg naar het platteland droeg. Ik herinner me ook de geur van de drogende filets langsheen de poorten, de geur van pekel waarmee ze de aarde bemesten, de geur van het zeewier bij laag water, al die heftige parfums van de kleine havens, rauwe parfums en wrange geuren, maar die longen en geest vullen met sterke en goede gewaarwordingen.”

Op de Grand Quai, waar de vissers voor acht maanden naar Terre Neuve vertrokken, dringt die geur van gerookte haring m’n hersens binnen. In de schoorstenen van de Boucane Prentout hingen vroeger duizenden vissen onder een vuurtje van beukenhout te roken. Boven op de zolder fileerden vrouwen de vis. Ze zongen de hele dag, hun lijf en kleren roken naar vis en zee. Zelfs in het Musée des Terre Neuvas hangt die geur. Rond een echte vissersboot staan modellen van zeilschepen die naar Newfoundland voeren, van boten die in Groenland en IJsland hun sleepnetten uitwierpen. Ze vangen morue of kabeljauw. Makreel en haring. Een geur die je nooit vergeet. Zoals de schilderijen van het harde vissersleven: regen en storm, wolken boven een woelige zee, schepen en bemanning die vechten en vergaan. Zelden is er zon. Het is alsof ik voor een tekst van Maupassant sta.

De appelbomen laten bloesems fladderen, ” leur neige rose et blanche” dwarrelt over de weg. Landhuizen, villa’s en boerderijen, de 18de-eeuwse clos masures houden hun vakwerkgevels in silex en zandsteen verborgen: ” de Normandische hoeves, uitgezaaid over de vlaktes, lijken van ver op kleine bossen, ingesloten door een gordel van ranke beuken.” Terwijl de woensdagmarkt in Gonneville-la-Mallet zijn gangetje gaat, houd ik halt op het terras van de Auberge les Vieux-Plats: de tachtigjarige eigenares toont de foto van haar grootvader die domino speelt met Maupassant. De kostschool van Yvetot, Goderville dat figureert in La Ficelle of het kasteel van Grainville-Ymauville, allemaal zijn het adressen in het spoor van de schrijver.

In Tôtes glimmen klimop en geraniums tegen de gevel van de Auberge du Cygne, een landhuis uit 1611. Het was eigendom van d’Artagnan, die met z’n drie musketiers Lodewijk XIII naar Dieppe vergezelde. Een hotel met de titel van koninklijk poststation. Flaubert schreef er stukken van Madame Bovary en Maupassant werkte aan zijn Boule de Suif, het eerste verhaal waarmee hij succes had. Het interieur van het restaurant is ouderwets gezellig, met borden en zwanen op houten rekken, een haard en een wandklok die stilstaat op vijfentwintig na één.

Comme c’est beau!” zegt Jeanne, de hoofdfiguur uit Une Vie: aan de Côte d’Albâtre ligt de badplaats Étretat ingesloten tussen de falaises van Aval en Amont. Rolronde keien scheiden dijk en zee. Vissers zijn met sloepen in de weer, zoals op het doek van Monet dat op de promenade is afgebeeld. Hij heeft ook de krijtrotsen geschilderd, grauw in de storm. Hun vorm is veranderd, zoals ook de kleuren wisselen: grijs, geel en bruin voor de rotsen, groen en blauw voor de kalme zee.

Een pad leidt naar de top, ” une admirable route entre le ciel et la mer“, maar ik verkies een tocht langs de arcade en de naald van de falaise d’Aval. Laag water, de doorgang is vrij. Gekrijs van zilvermeeuwen, noordse stormvogels scheren langs de klippen, gerommel van branding en keien. ” Een charmant geluid, droog als het scheuren van een doek, vrolijk als een lach en afgemeten… Die kleine naam Étretat, zenuwachtig en huppelend, klankrijk en geestig, lijkt hij niet geboren uit het geluid van die rollende keien in de golven?”

Dan gaat de zon onder. De rotsen kleuren grijs, de zee zwart en de zon dieprood tussen de wolken. ” Comment l’exprimer?” vraagt Maupassant in La Vie errante. Ik kijk alleen maar en zoek geen antwoord.

Étretat: dat is de Villa des Verguies, het huis van zijn moeder, de tijd dat de gegoede burgerij strandgenoegens ontdekt. Offenbach koopt een villa, de Belle Époque flaneert over de dijk. Maar het is ook een dorp van vissers ” à la peau brûlée“. Guy speelt met de kinderen, leert varen op de woeste zee, hij is een geducht zwemmer en redt de dichter Charles Swinburne van de verdrinkingsdood. Hij ziet Corot schilderen, ook Courbet en later Monet, à la recherche d’impressions. De zee geeft hem energie, ze is zijn minnares.

Later koopt hij zelf een villa, La Guilette. Het is zijn laatste huis, vandaag ontoegankelijk verscholen achter een hek met olifanten en veel groen.

Maupassant is de veelschrijver die vooral meeslepend wil leven. Zijn moeder noemt hem “wild veulentje”, Taine heeft het over de “taureau triste“. Hij lijkt Hemingway wel. Een eeuwige vrijgezel die zich overgeeft aan excessen, vulgair of sportief: urenlang zwemmen in zee, roeien op de Seine, ether snuiven en onophoudelijk neuken, een hartstochtelijk fallocraat met aan Schopenhauer ontleende misogyne trekken, een melancholicus die zich door het leven overwonnen weet, die ” affreusement malade” lijdt aan migraine en oogkwalen, identiteitsverlies en waanbeelden, die zich verheugt in zijn syfilis, zich onbeholpen de keel doorsnijdt en 18 maanden krankzinnig wegteert in de Parijse kliniek van dokter Blanche. Hij is geen 43 als hij sterft. Op Montparnasse ligt hij begraven. Het is zoals hij heeft voorspeld: ” Ik ben de literatuur binnengesuisd als een komeet, ik zal ze verlaten als een bliksemschicht.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content