Afgelopen dinsdag was een zeer treurige dag voor de 71-jarige Fei Xu, een immigrant uit Shanghai. Die ochtend keek hij nog een laatste keer rond in zijn flatje naar al zijn bezittingen die hij met hard werken, prijsbewust kopen en vuilnisbakken doorsnuffelen had verzameld. Hij stond voor een hartverscheurende opdracht. “Haal de helft van uw spullen uit uw appartement,” had een rechter hem eerder bevolen, “anders heeft uw huisbaas het recht om u buiten te zetten.” Tegen vier uur had Xu dertien koffers, vijftien vouwstoelen, een magnetron, een computer, een typemachine, een videorecorder en diverse andere dingen op de gang gezet. Een fotograaf nam een foto van de collectie. Xu staat links op de voorgrond met verslagen blik tegen de muur geleund, een hand in een broekzak. “Ik dacht dat dit een vrij land was”, zei hij. “Ik heb één kwart buiten gezet. Meer krijg ik niet over mijn hart.”

“Er moest ingegrepen worden”, zei de huisbaas. “De flat was volgepropt. Er was een enkel gangpaadje van 35 centimeter breed. Er heerste regelrecht brandgevaar.” Mijn hart gaat uit naar Xu. Misschien komt dat omdat ik zelf leef met wat ze in Amerika een pack rat noemen: iemand die spullen in grote hoeveelheden verzamelt in de overtuiging dat ze ooit nog wel eens te pas zullen komen. ‘Ooit’ was in het geval van Xu: de dag dat zijn twee zonen in China hem zouden vervoegen in New York. “Veel is zo’n subjectief woord”, zei hij. “Voor mij is veel niet te veel. Voor iemand anders misschien wel.” Heeft hij ongelijk? Vrijheid houdt het recht in van verzamelen. Xu is dat recht ontnomen. Waarom? Omdat hij niet genoeg geld heeft om naar een grotere woonst te verhuizen. Velen vragen zich af waarom iemand als Xu dertig stoelen, dertig valiezen of vijf computers nodig heeft. Een redelijke vraag, maar die wordt niet gesteld aan de honderdduizenden New Yorkers die een riante flat in de stad bezitten en daarbij nog één, twee of, zoals de burgemeester, vier buitenverblijven. Hoeveel telefoons, koelkasten of televisies hebben zij? Om nog te zwijgen over wie verzamelingen heeft van twintig Rolls-Royces, tweehonderd paar schoenen of vijfhonderd schilderijen.

Het pijnlijk dilemma van Xu viel precies samen met de 55ste verjaardag van de begrafenis van Langley Collyer, de meest legendarische pack rat van New York. Zijn bizar verhaal haalde in de lente van 1947 wekenlang de voorpagina’s. Het begon op 21 maart toen iemand naar de politie belde om een lijk te melden in een Victoriaans brownstone-huis van vier verdiepingen op de hoek van de 128ste straat en Fifth Avenue in Harlem. In de imposante woning woonden twee ongehuwde broers, Homer en Langley Collyer. Hun vader, een dokter, had het huis gekocht in 1902, toen de straat nog een chic adres was. Hij stierf in 1923. Hun moeder overleed in 1929. In de volgende decennia werd de wijk een sloppenbuurt maar de broers bleven er wonen. Langley was een concertpianist, Homer een advocaat. In 1933 liep het mis. Homer werd blind, net zoals de dichter naar wie hij was genoemd. Daarbij werd hij ook nog verlamd. Langley gaf hem te eten met een lepel en speelde piano voor hem. Ze leefden zonder gas, elektriciteit of stromend water. Langley kwam alleen ’s nachts buiten, om boodschappen te doen. Hij kocht onder meer honderd sinaasappelen per week omdat hij dacht dat hij daarmee zijn broer kon genezen. Verder kocht hij alle kranten. Hij bewaarde ze allemaal voor Homer, zo vertelde hij ooit aan een nieuwsgierige voorbijganger: “Zodat hij op de hoogte kan geraken van het nieuws als hij weer zal kunnen zien.” De broers hadden een obsessieve schrik voor inbrekers. Ze lieten niemand binnen en alle deuren en ramen waren gebarricadeerd. Langley had boobytraps doorheen het huis geplaatst, waardoor inbrekers zouden worden bedolven onder zorgvuldig gebalanceerde kratten. De politie wist niet wat ze zag toen ze zich de toegang tot het huis forceerde. Ze vond het gemummificeerde lijk van Homer, maar zijn broer was nergens te bespeuren. Elke kamer was tot aan het plafond gevuld met kranten, tijdschriften, boeken, pin-ups, operaprogramma’s, antiek, honderden machineonderdelen. Er stonden tien vleugelpiano’s, een boomstam en, in de kelder, het chassis van een Model T-Ford. De enige manier om van de ene kamer naar de andere te gaan, was via een netwerk van tunnels onder en door de rommel. Elke dag verzamelde zich een menigte voor het huis om te kijken naar het wekenlange spektakel van de opruimingswerken. Op 8 april werd het lijk van Langley eindelijk gevonden. Het was gedeeltelijk opgevreten door ratten en bedolven onder een zware koffer, drie metalen broodtrommels en stapels kranten. Vermoedelijk was Langley per ongeluk op een van zijn eigen boobytraps getrapt. Zijn broer, die volledig van hem afhankelijk was, was daardoor gedoemd om van honger te sterven. Ze lieten een vermogen achter van 110.000 dollar. Hun verzameling spullen woog 123 ton. Hun huis werd jammer genoeg afgebroken in 1957. De broers bleven in het collectieve geheugen van New York gegrift. Op dit ogenblik loopt er zelfs een toneelstuk gebaseerd op hun leven. Het is getiteld The Dazzle, een woord dat zowel ‘pracht’ als ‘verwarring’ betekent.

Jacqueline Goossens, vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content