De dokter uit mijn kindertijd hield consultatie in een gebouwtje achter in zijn tuin. Op een dag kwam ik er aan de hand van mijn grootmoeder buiten toen zijn vrouw gillend uit het woonhuis stormde, de meid op haar hielen.

“Wat is er, madame?” vroeg mijn grootmoeder. De duur geklede dame trok haar neus op in afschuw. “Er zitten slakken in het washok!” riep ze in haar proper Vlaams. “Da’s nie erg, madame”, zei mijn grootmoeder. “Als ge wilt zal ik ze voor u pakken.” Ik weet nog hoe trots ik achter de drie vrouwen de villa binnentrippelde. “Hebt ge een ouwe gazet madame?” vroeg mijn grootmoeder. Met haar blote vingers zette ze de slijmende slakken een voor een op het papier. Daarna maakte ze er een stevig pakje van. “Ik neem dat wel mee”, zei ze. Ze wou zelfs haar handen niet wassen. Zo was ze.

Spinnen? Van die zwarte Vlaamse kanjers, groter dan wat ik in New York ooit zag? Bliksemsnel en zonder woorden verpletterde de anders zo zachtaardige vrouw de schepsels tussen duim en wijsvinger. Waarom ik ondanks haar voorbeeld zo irrationeel bang ben voor spinnen, is me een raadsel.

“Vanmorgen zat er een vlieg in mijn keuken. Kunt u iets doen om dit te voorkomen?”

“Heel, heel dringend. Toen ik thuiskwam, zat er een wesp in de gang.”

“Help mij aub. Ik ben al twee keer ’s nachts door een mug gebeten ondanks de horren.”

Deze noodkreten stonden op briefjes die we op de trap vonden in de zomer toen er een nieuwe Amerikaanse huurster op onze gelijkvloerse verdieping kwam wonen. De new age, terug-naar-de-natuur, biologisch geteelde, sympathieke yin-yangster bleek zelfs van het kleinste insect doodsbang. Mijn spinnenfobie was er niets bij.

Laura is intussen verhuisd. Onlangs zag ik haar terug. Ze droomt er nog steeds van om op de buiten te gaan wonen. “Heel ver van de stad hoeft het niet te zijn”, zei ze. Blijf jij maar veilig in de stad, waar je alleen schrik hoeft te hebben van dodelijke muggen en hondsdolle eekhoorntjes en wasbeertjes, dacht ik, maar ik hield mijn mond.

Ik stel me Laura voor op een plek als Thornwood. Dat is een van de vele groene voorsteden van New York waar vleermuizen nog voorkomen. Maar niet voor lang meer, als het van de bewoners afhangt. Zij vinden vleermuizen vieze, gevaarlijke beesten. Dat de diertjes al duizenden jaren in de streek wonen, kan hen niet schelen. “Roei ze uit”, zeggen de bewoners, die grotendeels inwijkelingen uit de stad zijn. “Het leven van onze kinderen staat op het spel!” In de laatste tien jaar stierven 21 Amerikanen door beten van hondsdolle vleermuizen. Dat er in diezelfde periode meer dan 400.000, waaronder tienduizenden kinderen, in verkeersongevallen omkwamen, heeft nog niemand op het idee gebracht om auto’s uit te roeien. Maar de gevleugelde vampiertjes die ’s nachts stiekem een open raam binnenvliegen en hun slachtoffers bijten zonder hen wakker te maken, zaaien paniek. Hun enorme waarde als insectenjagers wordt daarbij vergeten. Een vleermuis eet 3000 tot 7000 insecten per nacht, de gevreesde mug die het dodelijke Westelijke Nijl-virus verspreidt inbegrepen. Daarmee vergeleken zijn menselijke insectenbestrijders pathetisch inefficiĆ«nt. Maar in Thornwood en omstreken hebben de meeste bewoners geen oren naar ecologische praat. Vleermuizen worden er massaal gevangen, de nek gebroken, doodgeschoten of vergast door specialisten die honderdduizenden franken vragen voor hun diensten.

Andere plaatsen niet ver van de stad waar Laura kan gaan wonen, zijn de bossen in het noorden en westen van de staat New Jersey. Maar die worden elk jaar kleiner, ten voordele van de huizenbouw. De weggejaagde dieren moeten ergens naartoe. Dat zorgt voor voorspelbare conflicten met inwijkelingen die zich van hun landelijk paradijs wel iets anders hadden voorgesteld. De Canadese ganzen draaien flinke groene drollen op de golfterreinen en rond de vijvers van de parken. De zwarte beren likken barbecues af, duwen nieuwsgierig keukendeuren open of omhelzen een hond weleens te enthousiast. Herten snuisteren in vuilnisbakken en vreten azalea’s en tomaten op. Ze kuieren in groepen van twintig of meer door de straten. In het universiteitsstadje Princeton springen ze soms door de winkelramen. En de teken die ze meedragen, verspreiden de gevreesde ziekte van Lyme.

Deze zomer zag het ernaar uit dat er voor het eerst sedert 1970 op beren zou mogen worden gejaagd in New Jersey. Maar op het laatste nippertje verbood de gouverneur de jacht. Er wonen nu duizend zwarte beren in haar staat. Berentegenstanders willen er 350 elimineren. Op herten wordt al duchtig gejaagd. Men schat dat er 180.000 in New Jersey leven. Een niet onaardig aantal als je bedenkt dat herten er pas in 1909 werden ingevoerd voor het jachtplezier. Vorig jaar knalden in New Jersey alleen al 16.000 auto’s tegen herten aan. Daarbij kwamen drie mensen om en natuurlijk ook duizenden herten.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content