Reacties : jp.mulders@skynet.be

Soms, zij het gelukkig niet al te vaak, bekruipt mij de aandrang dingen te doen die tot het voorgeborchte van de waanzin behoren. Een geplukte kip op mijn kop binden, bijvoorbeeld, om zo te gaan winkelen en tegen iedereen volstrekt normaal te doen. Zou dat volstaan om je in de psychiatrie te doen belanden ? Het antwoord daarop zal ik wellicht nooit achterhalen, vermits tussen woord en daad dan wel geen wetten in de weg staan, maar toch praktische bezwaren. En ook weemoed, die niemand kan verklaren en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Gisteravond besloop die mij met de souplesse van een reumatische tijgerkat. Overdag had ik mij aan activiteiten gewijd waar niemand raar van opkijkt maar die mij soms meer bevreemden dan het scenario met de kip. Zo had ik mijn auto door de carwash gejaagd en de strijkbout op wat hemden losgelaten. Ik vind dat soort dingen kalmerend, terwijl hun pietluttigheid mij tegelijk met rusteloosheid vervult. Dat ziet er weer piekfijn uit, denkt mijn ene hersenhelft dan, terwijl de andere al opwerpt dat het vrijwaren van textiel van rimpels en plooien toch moeilijk de centrale opdracht kan zijn van ons bestaan hier op aarde. Weer vijftig kostbare minuten verspeeld.

Als ik met die klussen klaar ben, strijk ik achter mijn computer neer. Ik download een update voor mijn virusscanner. Vogel voor een vriend uit welk weer het de komende dagen wordt in Taipei. Nostalgisch als ik ben, wellen namen in mij op van weer andere vrienden, die ik in geen vijftien jaar gezien heb. Als ik die nu eens invoer in Google, bedenk ik opeens, kom ik er misschien achter wat er van hen geworden is.

C. blijkt echter virtueel verdampt, en ook M. is met kennis van zaken verdwenen. Blijkbaar ben ik niet opgegroeid met jongens die het tot minister van Staat zullen schoppen, stel ik mistroostig vast, en tik de naam van L. in. De laatste keer dat ik hem gezien heb, was hij een gebruinde en viriele halfgod op een zwarte Yamaha. We waren restless & wild in die jaren.

Naast tenenkrullende gedichtjes, bevat de amateuristische website waarop ik terechtkom tientallen snapshots van kinderen. Het wemelt er van de fopspenen, bijtringen, strandemmertjes, voelboekjes en piepende botten van rubber. Wat heeft dit alles met L. te maken, vraag ik mij verbijsterd af. Tot ik op de achtergrond van een paar foto’s een pezig type opmerk. Als ik de wallen onder zijn ogen wegdenk, lijkt hij sprekend op een door de tijd achterhaalde versie van mijn vriend van toen.

Het ellendige is dat ik over een geheugen beschik dat situaties van lang geleden filmisch verpakt in van die sneeuwdoosjes, netjes gerangschikt op kilometerlange schappen ter hoogte van mijn hippocampus. Ik hoef daar maar mee te schudden om alles opnieuw kakelvers door mijn hoofd te doen dwarrelen. Ik zie L. daar weer staan, grijnzend, op de speelplaats waar ik hem voor het eerst heb ontmoet. Een boomlange, sympathieke schurk, de zelfgerolde sigaret losjes in een mondhoek bungelend. Vrijbuiter van het zuiverste water.

Een vreemde gewaarwording is het dat beeld in amper twee seconden bijgesteld te zien tot dat van een brave huisvader met een zoontje, een dochtertje en een hond die naar een beroemde componist is vernoemd. De update van een oude vriend. Minutenlang zit ik gefascineerd naar de foto’s op mijn scherm te staren, net zolang tot ik mij een complete voyeur voel. In tegenstelling tot wat ik stiekem een beetje hoopte, is L. dus niet de leadzanger geworden van een obscure metalgroep in een voorstad van Parijs. Natuurlijk is mijn zicht vertroebeld, troost ik mezelf. Dit is slechts een tunnel vision op een bestaan dat méér moet zijn dan pamper en papfles. Toch bekruipt mij een beklemmend visioen van aanstormende generaties, onstuitbare hordes die ons bijna teder wegdringen tot we onvermijdelijk over de rand zullen tuimelen, daar waar de draken loeren en geen hoop meer is.

Voor ik ga slapen leg ik for old time’s sake nog een keertje Forever op, het nummer van Ozzy Osbourne waarop we zo vaak hebben geheadbangd. Dat woord alleen al klinkt nu onnozel, besef ik, en Ozzy’s recente, geldhongerige levensloop maakt het plaatje er niet vrolijker op. Opeens voel ik mij zelf een anachronisme, in deze sobere kamer roerloos gestremd en tot stolling gekomen. Als het kabaal is weggestorven, sta ik op en bekijk mijn vermoeide gezicht in de spiegel. Hoor hoe de luiken klepperen, hoe buiten de wind rond het huis giert. Zo moet hij al gefloten hebben toen we nog jong en onsterfelijk waren, en dachten dat het ons gegeven was om groots & meeslepend te leven.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content