Nog even, en de zonen van de woestijn zullen hun tenten achterlaten en een vaste woonplaats kiezen. Hun wereld en hun cultuur zijn aan het verdwijnen.

Tekst en foto’s Vincent Dudant

Bij het verlaten van Be’er Sheva in de Negevwoestijn in Israël, stoot je op een groot bord : ?Vergeet niet een bezoek te brengen aan het fascinerende bedoeïenenmuseum. Het is uniek in Israël en in de hele wereld.? Er is veel volk in het museum : bezoekers van overal, Israëlische kinderen die iets komen leren over de levenswijze van hun voorvaders, de Hebreeërs, en ook een paar bedoeïenen, die hier lichtelijk verbaasd ontdekken hoe er in de nabije toekomst over hen zal worden gesproken.

Rahat, niet ver van het museum, is een vreemd stadje. De huizen zijn nieuw en charmant, maar de 24.000 inwoners bewonen ze niet. De meesten kamperen liever vlak voor hun deur. De nieuwe stad werd speciaal gebouwd voor bedoeïenen (Badiya betekent woestijn in het Arabisch), die ermee hebben ingestemd om sedentair te leven.

In een van die huizen ontvangt sjeik Salem Abou-Ouemer. Hij begroet de vreemdeling, die zijn bezoek nochtans niet had aangekondigd, met een vibrerend Ahlan Wa Sahlan (mijn huis is uw huis), zoals de traditie het wil. Een vreemdeling wordt hier vaak als een indringer gezien, maar gastvrijheid blijft een essentiële waarde. Om in de woestijn te leven, moet je solidair zijn en sterk. Maar niets is gratis : ?Als ik je vandaag hartelijk ontvang, is het omdat het morgen jouw beurt is om mij te ontvangen.? Binnen, op de grond, smeult een vuur. De rook moet de woning gezelliger maken. De sjeik is een man van aanzien. Hij kent de geheimen van de wereld en van heinde en verre komen ze bij hem om hulp, vooral om het boze oog te bezweren. Een geloof en een praktijk die door de orthodoxe islam veroordeeld worden, maar dit is de wereld van de bedoeïenen, en het harde leven in de woestijn maakt dat je al eens wat losser met bepaalde regels mag omspringen. Voor het overige, zo vinden de bedoeïenen, volgen ze de islam heel strikt. De sjeik is ook een dokter, naar bedoeïense begrippen wel te verstaan. Hij behandelt de zieken met geneeskrachtige kruiden uit de woestijn. Die zijn niet moeilijk te vinden, maar de kennis ervan neemt bij de bedoeïenen zienderogen af. Hij heeft ook een elixir : een walgelijk drankje op basis van look en een plantenextract dat hij qifram noemt. ?Een probaat middel tegen bloedvergiftiging, en het doodt de duivel in je?, zegt hij bedaard, terwijl hij de tijd neemt om een sigaret te rollen. Zoals alle bedoeïenen gelooft sjeik Salem dat ziekte in de geest ontstaat en dat je die dus eerst moet aanpakken.

Aan de gordel draagt hij de sikkelvormige dolk. Alleen de pater familias draagt die. Hij is het die de beslissingen neemt : ?De dolk breekt de woorden.? Salem, die bittere koffie en gesuikerde thee voor zijn gast laat aandragen (dranken die ?geschenken van de goden zijn omdat ze de zintuigen wakker maken?), is een bijna gelukkige bedoeïen. Hij leeft in een vrij en democratisch land, zegt hij. Hij krijgt kinderbijslag, en zijn leven is makkelijker dan dat van zijn broeders bedoeïenen in de omliggende landen. Maar toch. De sjeik woont tussen vier muren, ?een gevangenis?, ook al heeft hij de sfeer van de tent erin nagebootst. ?Zonder tent kun je niet van bedoeïen spreken?, zucht hij. ?Als een bedoeïen zijn tent op een nieuw plekje opstelt, bouwt hij telkens weer ook zijn innerlijke huis weer op.? De openheid van geest karakteriseert de bedoeïen, legt hij uit, want de woestijn is open en zijn tent staat open naar de vier windstreken. Maar om zich te troosten, voegt hij eraan toe dat je het nomadenleven ook in je binnenste kunt beleven, en dat een sedentaire bedoeïen op die manier zijn levenswaarden kan behouden, ook al integreert hij zich in het nieuwe bestel.

Maar niet iedereen is van goede wil. ?Ik, Hassan Abu Rabiah, zoon van Ibrahim, kleinzoon van Salem en afstammeling van de Profeet, ik verhuis niet !? zegt me met bittere woede een rijzige man met het profiel van een arend, die zichtbaar trots is op zijn afstamming. ?Als we ons land verliezen, zullen we onze waardigheid verliezen?, voegt hij er nog aan toe, terwijl zijn blik liefdevol over de naburige heuvels dwaalt, waar geiten en kamelen zich te goed doen aan het karige gras. Zittend op het kleine muurtje dat de wadi beschermt (een wadi is een kleine vallei, tijdelijk door een riviertje bevloeid) waarin hij een paar tomaten, geneeskrachtige kruiden en olijfbomen laat groeien, wijst hij de woning aan die hij op de top van een van de heuvels heeft laten bouwen. Er staan twee tenten bij, één voor de vrouwen en een grotere waarin hij meestal zijn gasten ontvangt. Wat lager liggen de witte huisjes van het dorp Kassifa. ?De functionarissen willen dat we daar gaan wonen?, zegt hij. ?Ze willen dat ik het huis afbreek dat ik zonder hun toelating heb gebouwd, dat we ons land afgeven en in een dorp gaan wonen zoals de fellahs (boeren)?, een woord dat hij met hooghartig misprijzen uitspreekt.

Hassan en zijn familie zijn niet de enigen die het daar moeilijk mee hebben. Het is een cultureel probleem. De tijd dat de bedoeïen de derde wadi van rechts bewoonde, is jammer genoeg bijna voorbij. De moderne beschaving en haar ontwikkelingen zijn niet verzoenbaar met oncontroleerbare bevolkingsgroepen. Alle regeringen willen dat hun burgers een adres hebben en hun doden op het kerkhof begraven. ?Het is hard en het verandert de tradities?, aldus David Meninger, een bioloog, belast met het ecologisch evenwicht in het zuiden van de woestijn van Judea en van een groot gedeelte van de Negev. Hij is ook een van de verantwoordelijken van de green patrol. Dat is een soort ecologische politie die bij de bedoeïenen niet graag gezien is, omdat ze hen verplicht vee te vaccineren, te verkopen of af te slachten, om naar een ander territorium te trekken of de huizen af te breken die ze illegaal hebben gebouwd. De bedoeïenenbevolking (in Israël telt ze op dit moment 145.000 leden) en haar veestapel verdubbelt om de twintig jaar. De woestijn is niet groot genoeg en misschien wordt hij wel een reuzegrote krottenwijk. Dat risico zit erin, zeker omdat de meeste bedoeïenen in de buurt van de wegen of de steden willen blijven omwille van de daar aanwezige faciliteiten (water, medische zorgen, markten, enz.). Dan krijg je dikwijls zogenaamde overbegrazing. De vegetatie herstelt zich niet. De grond is met afval bezaaid. Vroeger werd het afval, dat meestal organisch was, door moeder natuur weggewerkt. Nu maken bierflesjes, wegwerpluiers en vuilniszakken van de randen van de woestijn een vuil braakliggend terrein. En de vlek breidt zich uit. Door de proletarisering brokkelen de familiale structuren af, steekt de kleine criminaliteit de kop op en begint hier zelfs het fundamentalisme binnen te sijpelen, hoewel deze mensen in principe individualisten zijn en niet houden van geestelijke dictatuur. De oplossing is volgens Meninger kleine dorpen te bouwen, één voor elke clan, want ook al zijn alle bedoeïenen zogenaamd gelijk, zich vermengen doen ze niet. Bij de bedoeïenen zijn er drie klassen : aan de top staan de leden van de grote stammen die al sinds jaar en dag bedoeïen zijn ; daarna komen de oude boeren die een paar eeuwen geleden voor het nomadenbestaan hebben gekozen (meestal om aan de dienstplicht te ontsnappen die hen door de Turken werd opgelegd) ; en tot slot de oude Soedanese slaven, de abed. Ook pleit David Meninger voor natuurlijke reservaten waarbinnen het nomadenleven wel kan en waarin plaats is voor families die de traditionele levenswijze absoluut niet willen opgeven een levenswijze die draait rond het ecologisch evenwicht. Op voorwaarde wel dat het aantal dieren strikt onder controle wordt gehouden en dat er niet wordt toegegeven aan modern comfort. Maar wie is bereid om zo te leven ?

Het uitzicht vanop de berg Montar, een van de hoogste toppen van de woestijn van Judea, is adembenemend. In het westen zie je nog de hoogten van Jeruzalem, terwijl in het oosten roodachtig de bergen Moab en Edom opdoemen, met aan deze zijde ervan de blauwe vlek van de Dode Zee. Verder zuidwaarts de canyon van de Cedron-rivier, die zich naar beneden stort, richting zee. Op een van de flanken van de canyon ligt een groot gebouw dat zo uit een decor van Hollywood lijkt weggeplukt. Het is het klooster van Marsaba, gebouwd in de vijfde eeuw. Heel dit uitgestrekte gebied dat je hier kunt overschouwen, heeft een rijke fauna. De luipaard, opnieuw uitgezet, laat zich zelden zien, maar gazellen, steenbokken, en zelfs hyena’s zijn goed zichtbaar, en boven de kliffen aan de Dode Zee cirkelen een paar arenden. Met de her en der verspreide tentenkampen van de bedoeïenen lijkt het wel een plaatje uit de bijbel.

Als ik de tenten vanuit het noordoosten nader, omdat aan die kant in de schaduw het verblijf van de mannen is, kom ik Ahmed ben Sulima El Jahalem tegen ; hij woont samen met zijn vrouw Yousra, die ook zijn nicht is. Ahmed en Yousra zijn lid van een stam afkomstig uit Saudi-Arabië. Ze zijn twintig en pas getrouwd. Een huwelijk als het hunne is bij de bedoeïenen dagelijkse kost, maar voor ons klinkt het avontuurlijk : Ahmed heeft zijn vrouw ontvoerd. Ahmeds vader had al een huwelijk gearrangeerd met een meisje van de naburige stam, de Azazme. Maar dat was niet naar Ahmeds zin. Yousra had hij gezien toen ze, net zoals hij, de geiten van haar familie hoedde. Hij was getroffen door haar levendige blik, haar fijne polsen, haar rijzige gestalte en die prachtige haarlok die onder haar hoofddoek vandaan kwam. Ook Yousra bleef niet onverschillig. De vluchtige blikken van Ahmed waren haar niet ontgaan en ze mocht hem wel. Speciaal voor hem had ze een afdruk van haar hand, die ze met plantaardige inkt had gekleurd, op een rots achtergelaten. Voor Ahmed was het nu duidelijk. De avond voor zijn officiële huwelijk ontvoerde hij Yousra uit de tent van haar vader. Als zoiets gebeurt, is dat een voldongen feit. Het meisje wordt dan automatisch als onrein bestempeld en het huwelijk met de kidnapper is dan verplicht. Deze ?viriele? handelwijze noopte de vader van Ahmed ertoe het door hem bedisselde huwelijk af te gelasten, maar zonder gezichtsverlies.

Natuurlijk heeft Ahmed een som geld moeten betalen en een paar geiten en een kameel aan zijn schoonvader moeten geven. Maar anders dan bij de fellah, waar een man zijn vrouw van haar vader koopt, geeft de bedoeïen haar vader een schadevergoeding voor het werk dat zijn dochter niet meer verricht. Die nuance is belangrijk, want bij de bedoeïenen is de vrouw nooit het bezit van haar man. Ze blijft onafhankelijk. Als hij haar slaat en zij daarover klaagt, zouden zijn schoonbroers wel eens kunnen opduiken, en ze heeft het recht om, in ruil voor een schadevergoeding, naar haar vader terug te keren. Maar als de huiselijke twist uit de hand loopt en ze daarbij om het leven komt, geldt de bloedwraak. Een nieuwe dode om de eerste te wreken. Tot er een verzoening komt, die moet uitmonden in een plechtigheid die ze soulra noemen, kunnen alle leden van een familie in de bloedwraak betrokken worden, en dat tot de vijfde generatie.

In hun dagelijks leven lijkt Ahmed liever lui dan moe, terwijl Yousra 101 dingen doet. De realiteit is minder karikaturaal dan op het eerste gezicht lijkt. Het hoofd van de familie heeft bijna de taak van een bedrijfsleider. Hij is het die de dieren aankoopt en verkoopt, nieuwe weiden vindt en water haalt. Hij is het ook die de familie beschermt en haar eer hooghoudt, bij de bedoeïenen een heel belangrijke deugd. Maar het gezag over de kinderen wordt door de vrouw uitgeoefend.

Hun voeding is uiterst eenvoudig : olijven, brood, olie en kaas, zelden vlees. Ze sluiten de maaltijd af met griesmeel en fruit dat ze op de markt kopen. Hoewel de waarde van de geiten achteruitgaat en het graan dat ze moeten kopen almaar duurder wordt, is het leven niet al te moeilijk. Ahmed en Yousra leven het leven van een bedoeïen, ook al kun je nauwelijks nog van een nomadenbestaan spreken. Maar ze klagen niet. Toch duiken in Yousra’s dromen al eens een koelkast en een wasmachine op, en Ahmed droomt van stromend water en elektriciteit. Ze weten dat een bedoeïenenfamilie nu in een echt huis kan wonen. De Israëlische regering nodigt hen daar zelfs toe uit. Ze hebben gehoord van de stad Rahat, in de Negevwoestijn, die speciaal daarvoor werd gebouwd. Ze zullen moeten werken, dat wel. Maar Ahmed wil zich best aanpassen. En zoals de meeste bedoeïenen spreekt hij heel goed Hebreeuws. Eén hinderpaal : Ahmed en Yousra zijn geen Israëlische staatsburgers, ze hangen af van de Palestijnse autoriteit. Als dat de enige kink in de kabel is, neemt Ahmed binnenkort een tweede bedoeïenenvrouw die wel de Israëlische nationaliteit heeft.

Politiek interesseert Ahmed overigens niet. Zoals alle bedoeïenen is hij vooral trouw aan zichzelf. Wat telt is de vrede, de innerlijke vrede.

Bedoeïenenmarkt in Beersheva, hoofdstad van Negev. Een traditionele samenleving die dagelijks verleidt wordt door een consumptiemaatschappij.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content