:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Het café waar ik zit, is blijven hangen in de tijd. Het heeft een patina als de boeken van Charles Dickens. Er staat een kerstboom met veel goud. De radio speelt Winterroosje, een nummertje dat me kippenvel geeft van het verkeerde soort. Ik heb dat wel eens nodig, zo ‘ontblitsen’ met een handvol onbekenden. Behalve ikzelf zitten er nog drie figuren in het etablissement. De vent wat verderop drinkt een Duvel, zomaar in de achternoen, en klampt zich aan zijn sigaret vast als een drenkeling aan zijn reddingsboei. Tegenover mij zitten twee oude vrouwtjes. U kent ze wel. Permanentje. Mocassins die veel te krap lijken, met daarboven die typische zwelling van de enkels die wijst op het falen van een of ander orgaan. Bruine kousen waarvan je je afvraagt waar ze nog verkocht worden. In speciale ouwevrouwtjeswinkeltjes waarschijnlijk, die hun spullen betrekken uit ouwevrouwtjesfabriekjes waar ook de monsterachtige portemonnees, de potsierlijke broches en de wandelstokken met handvatten als serpentenkoppen worden gemaakt.

De oude vrouwtjes zitten beiden achter een glas witte wijn. Ze staren voor zich uit. Ze hebben die uitdrukking die oude mensen vaker hebben, en die het midden houdt tussen gelaten wijsheid en giftige afkeer van de wereld. Het ene vrouwtje heeft iets van een zuinige barones, het andere van een kwaadaardige baby. Dat laatste is waarschijnlijk het gevolg van een slecht passend kunstgebit, dat dan maar achterwege gelaten werd. Ze bekijken elkaar nieuwsgierig, als begrijpen ze wel dat iets hen bindt. Zouden ze beseffen dat het de vermolming is ? Hoe voelt het zo’n oud vrouwtje te zijn ? Zou je nog verlangen naar een lekkere jonge hap ? Ik weet het niet en ik zal het ook nooit weten. De gedachten van oude vrouwtjes zijn even ondoorgrondelijk als die van de blauwe sigarettenrook van de Duveldrinkende man.

Intussen loopt John Lennons kerstdeun als afgedraaide smeerolie uit de luidsprekers. Opaleurs, noemen oude vrouwtjes die in deze streken. Ze konden het niet laten en zijn dan toch aan het kouten geslagen. Small talk van het belegen soort. Opeens hebben ze het over rimpels en grijze haren. Dat de ene mens daarin de andere niet is. Ze zien het dus tóch, denk ik met verbazing : dat ze, terwijl ze er zelf op zitten te kijken, uiteenvallen als een blok droog hout in de haard. Meestal fiets ik tegenwoordig soepel tussen aftakeling en verval. Maar dan raken ze mij plots weer zo hevig dat ik me afvraag hoe ik er ook maar een dag aan kon wennen.

Er komen nog drie mensen binnen, die wat verder gaan zitten. Vader en moeder met zoon. Een jongen met donkere haren, die blijkbaar student is in Gent. Met de branie van heel jonge mensen vertelt hij over dat café waar je je schoen moet afgeven om een bepaald zwaar bier te kunnen krijgen. Die schoen wordt dan in een mandje naar het plafond gehesen. Voor mij is het nieuws van twintig jaar oud, maar hij verkondigt het met een enthousiasme alsof hij het systeem die nacht zelf heeft bedacht. Vervolgens schakelt hij naadloos over op bacteriën in insecten- darmen, genomen van grassen en iets wat hij BT-toxines noemt. De woorden rollen als vette zoden plomp uit zijn mond. Dit moet de laatste der West-Vlaamse boerenzonen zijn, of anders de grootste fan van Flip Kowlier. De oude vrouwtjes aanhoren het lijdzaam en denken er het hunne van. Of helemaal niets, wat waarschijnlijker is. Bewust als ze er zich na al die jaren van geworden zijn dat hun denken toch niets aan de loop van de wereld verandert, beoefenen ze die zinloze sport niet meer.

Allez, kom wel thus eh madame“, zegt het ene vrouwtje tegen het andere als dat aanstalten maakt om de zaak te verlaten. Kom wel thus. Woorden uit de tijd dat er in het struikgewas nog beurzensnijders lagen. Dan pas zie ik dat er een traan glinstert in de ooghoek van het vrouwtje dat achterbleef. Langzaam rolt hij naar beneden, om tot stilstand te komen in de groeve tussen mondhoek en neus. Ze neemt de moeite niet hem weg te vegen. Waar zou ze verdriet om hebben, vraag ik mij af, zij die nog heldere luchten meegemaakt heeft en Hitler en Stalin en misschien zelfs nog de paardentram ? Maar zoiets vraag je niet aan onbekende oude vrouwtjes in een vreemd café. Veel kans dat ze zegt dat het van de kou is.

Vervuld van een draagbaar soort wanhoop bedenk ik dat ik de andere kant op wil, die van de student voor wie de wereld te klein is. Niet die van de uitgebluste ouderdom waar ik onherroepelijk naartoe glijd. Net als verjaardagen vind ik nieuwe jaren altijd confronterend, vooral als ze zo ufo-achtig ogen als 2005. Maar laten we vrolijk blijven, vooral. The best is yet to come. Terwijl ik nog een espressootje bestel, visualiseer ik de komende tijden. Ze wachten op mij als de dikke plakken van een smakelijke appelcake, waarvan zelfs de randjes amper aangebrand zijn.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content