TUSSEN WIJN EN ROMANTIEK

Met een zacht debiet, meanderende wegen en gastvrije dorpen is de Moezel een gedroomde bestemming voor wandelaars, fietsers, autominnaars en schippers voor een paar dagen. © Mark Gielen

Te voet, met de fiets of de auto : als je vanuit Trier de Moezel volgt, lokken onderweg steile wijnbergen, burchten en andere romantische clichés die weergaloos mooi blijven.

Sint-Christoffel, schutspatroon van de reizigers, knikt instemmend als ik door de poort stap. Zwart, massief, dominant, zo verwelkomt de Porta Nigra haar gasten in het Romeinse Trier, de thermenstad met haar basiliek, die al in het middeleeuwse handschrift van de Carmina Burana aan Bacchus is gelinkt. De wijnstad is ook bisschopsstad en heeft twee kolossale kerken : de Dom, waar ik bedolven raak onder alle stijlen uit de West-Europese architectuur (romaanse kruisiging, gotische bogen, barokaltaren) en de Liebfrauenkirche, vol heiligenbeelden, glasramen en fresco’s op hoge pilaren.

Dit rijk gezegende Trier eindigt met een wandeling, kaarsrecht naar de laatste bestemming, door de hoofdstraat vol winkels, met het marktplein dat Duits is zoals een Duits plein moet zijn, met middeleeuwse vakwerkgevels, een kitscherige zuil en veel kleuren, met een fontein en terrassen waar de Duitsers de Méditerranée ontdekken. Dat alles koopwaar en consumptie is, hij noemde het een fantasmagorie, wist de man die in het witte huis is geboren : het Karl Marx Haus is een museum dat ‘Wege und Stationen‘ van de filosoof en het socialisme verhaalt. Daar staat de alkoof waar de vader van Het communistisch manifest is geboren. Foto’s : de joodse familie Halevi Marx, Karl als student en politiek journalist, zijn ballingschap in Parijs, Brussel en Londen, het huiselijk leven met Jenny en drie dochters, Marx als homo ludens met een van zijn kinderen op de rug, de grijsbebaarde filosoof en in plaats van een opruiend citaat een brief aan zijn vrouw. In de tuin staat een zware buste, bijna even groot als die op zijn graf in Londen.

In hartvorm bijeengebonden

Grappig dat de reis begint met een omweg langs Marx, want ik kom voor wijngenoegens en de landschappen van de Moezel. In het oudste wijndorp Neumagen-Dhron, waar de Romeinse keizer Constantijn een zomerresidentie betrok, staat een stenen kopie van het Weinschiff, met roeiende kerels die tegen de stroming in, grijnzend maar vreugdevol, de vaten naar Trier vervoeren. Romeinse wijn, Germaanse wijn, Duitse Moezelwijn, met als pronkstuk de laatrijpende riesling, die de zongeblakerde hellingen, de goede ondergrond en de warme temperaturen samenbalt in een elegante wijn.

Overal langs de Moezel, de kleine zus van de Rijn, die zich vanuit de Vogezen zeshonderd kilometer door Frankrijk, Luxemburg en Duitsland een weg heeft gegraven, zijn de wijnboeren, de Winzer, op hun akkers in de weer, rond de stokken en ranken die in een typische hartvorm zijn bijeengebonden. Vanop de weg overdonderen de steile hellingen, maar pas als ik er klimmend doorheen loop, krijgen die wijnterrassen hun grandeur. In Brauneberg, naar Dulce Monte of Zoete Berg, staat een zonnewijzer, waarrond de druiven rijpen op het ritme van een genoeglijke zomer.

Het geheim van de Moezelwijn is de leisteen, het sediment van fossielen en mineralen uit het vijf miljoen jaar oude devoon, doorlaatbaar gesteente dat de hitte opslaat op de hellingen, die soms tachtig procent steil zijn. Middeleeuwse trappen, de meanders van de rivier, weidse uitzichten naar de vallei, haar kronkels en de dorpen, beschermd door Sucellus, de Gallo-Romeinse schutsgod van de wijnboeren.

Wijn met predicaat

Waar de rivier slingert en krult, stapelen romantische beelden zich op. In een kromming ligt majesteitelijk de burchtruïne Landshut. Plezierboten, statige huizen en de bruine Michaelstoren als waarmerk van de stad. Ooit leek die toren wit, op een schilderij van William Turner : tussen vissers op de Moezel, een vrouw met kruiken en een hond op de oever, schilderde de Engelsman hem zo verblindend, badend in mistig licht en een zon die de leisteen blank toverde, dat ik nu verbaasd ben dat de toren van Bernkastel-Kues bruin is.

Het stadje is een kleinood met trapgevels, middeleeuws hout, nauwe stegen met wijnwinkels en restaurants. Op een gevel weet Goethe het zoals altijd beter dan eender wie : “Trunken müssen wir alle sein. Jugend ist Trunkenheit ohne Wein“. Schots en scheef groeien de huizen naar elkaar toe, op het marktplein met bron beschermt een heidense vuursalamander tegen brand. Boven de leiblauwe daken rijst de Doctorberg omhoog, waar de duurste wijnen van de Moezel gedijen. In de Cusaner Weinstube serveert een blondine een Römer, zo’n wijnglas met een dikke groene voet, gevuld met een Qualitätswein mit Prädikat.

Over de brug, aan de overkant van de rivier, is in 1401 de op één na beroemdste man van de Moezel geboren : Nicolaas van Cusa, filosoof en theoloog, jurist en medicus, wiskundige, astronoom en een van de eerste moderne wetenschappers. Hij heeft hier zijn museum. Zijn hart wordt bewaard in de kapel van het Nikolaushospitaal, waar vandaag de Vinothek is ondergebracht, met meer dan honderdvijftig wijnen uit de regio tussen Schengen en Winningen.

Boven de nevelen

Aan het kronkelen en meanderen van de schone Moezel komt geen eind. Onderweg schrijven dorpen en wijndomeinen hun namen op de flanken van de vallei, nu eens streng wetenschappelijk en dan weer poëtisch, terwijl zonne-uren tussen de ranken het verstrijken van de trage tijd vasthouden. Als een bord “Strausswirtschaft” aangeeft, is dat een gelegenheidstaverne waar de wijnboer vier maanden per jaar zijn wijn aan voorbijreizende gasten mag verkopen.

Boven de leistenen daken, de middeleeuwse markt, smalle huizen met verborgen tuintjes, vakwerkgevels met gesculpteerde ranken en de kerktoren met uivormige koepel rijst de machtige Reichsburg van Cochem omhoog, met op de torenwand een reuzenmoza-iek van Sint-Christoffel. Vijftig torens, tinnen en kantelen, donker houtwerk, de leisteen van de burcht vergroeit met de leisteen van de rots. In de ochtend zijn oever en huizen verdwenen : nevel hult de Moezel in een sluier van zedigheid, maar boven de vallei schijnt al een ontbijt lang de zon. Het is het mooiste uitzicht : de bedding van de Moezel kronkelt wellustig, een melkstroom van wolken en nevels deint tussen woud en wijngaarden. Als in een sprookje doemt de toren van het kasteel langzaam op en hult zich weer in onzichtbaarheid, de burcht spookt door het landschap, ze legt haar sluiers af en baadt in de warme ochtendzon. Een halfuurtje vergast Duitsland me op het meest romantische cliché dat het te bieden heeft, een ridderburcht langs de waterloop, badend in nevelslierten van mythen en sagen.

Overgave

Aan de Moezel ontsnap ik nergens aan de burchten, of het nu ruïnes, pretparken, museums of bewoonde huizen zijn : de Grevenburg bij Traben-Trarbach, ruïne Metternich bij het intimistische Beilstein, Burg Thurant of, op kanonskogelafstand van de rivier, de ruïne van de Ehrenburg. Bij de Oberburg van Kobern-Gondorf stap ik de Matthiaskapel binnen, waar de kruisvarende burchtheren in het zwart-, wit- en oranjegekleurde interieur het hoofd van de apostel zouden bewaard hebben. En na een stevige klim door het woud sta ik voor de rijzige torens van Burg Eltz : een sprookje in een dal tussen woud en heuvels, een hoogromantisch cliché van de eerste orde. Alle omwegen leiden naar burchten.

In Winningen, het laatste dorp voor de grote stad, prijkt de Apollovlinder op een wijnetiket. De boeren koesteren de klapwiekende bondgenoot, want hij is een goede indicator voor het gedijen van de gaarden. De straten zijn met wijnranken overspannen, op de markt staat de Weinhex en de vakwerkgevels vergasten op spreuken, weerom van Goethe, van Friedrich Rückert of anoniem in verstaanbaar Latijn : ‘Vinum mosellanum omni tempore sanum‘ – Moezelwijn is altijd fijn. Langs de absurd steile hellingen klim ik omhoog en maak een praatje met de boeren, die de nog jonge trossen snoeien. Hard labeur tegen de wand die duizelingwekkend naar beneden duikelt, naar de rivier, met aan de verre einder de torens van de stad, waar de Moezel zich overgeeft aan haar grote broer, de Rijn.

Maar in de tuin van het keurvorstelijk paleis van Koblenz besef ik dat ik me heb vergist, dat Moezel en Rijn geen zus en broer zijn : daar staan twee naakte, met lauweren gesmukte beelden, een gespierde god en in zijn armen een tengere jonkvrouw. Ze zijn Vater Rhein und Tochter Mosel. Ook goed. Waar beide stromen samenvloeien bij een puntige landtong, het Deutsches Eck, domineert het beeld van Wilhelm I. Koning van Pruisen, keizer van het Tweede Duitse rijk, het beeld is even somber als megalomaan. Uit de Latijnse naam Castellum ad confluentes flumines, een legervesting aan de samenvloeiing van de rivieren, is Koblenz gegroeid, zoals alle steden op de Rijn- oever een militair bolwerk, een Wache am Rhein, een Pruisisch Gibraltar dat de topografie van beide stromen en de stad heeft getekend. Schepen varen op en af de machtige Rijn, meer economie dan mythe, maar wel de trotse vader van een verleidelijke dochter.

Duitse Nationale Dienst voor Toerisme, Gulledelle 92, 1200 Brussel, 02 245 97 00, duitsland-vakantieland.be

Tekst en foto’s Mark Gielen

Overal langs de Moezel, de kleine zus van de Rijn, zijn de wijnboeren op hun akkers in de weer

Nergens ontsnap je aan de burchten, of het nu ruïnes, pretparken, museums of bewoonde huizen zijn

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content