Lars Sjöberg, auteur van ‘The Swedish Room’, is niet mals voor zijn landgenoten: in hun streven naar moderniteit gooien ze hun historisch erfgoed te grabbel. Een gesprek met een Don Quichot die met eigen middelen het geheugen der natie probeert te redden.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Plaats van afspraak is een hedendaags designhotel in hartje Stockholm, wat meteen een prachtig contrast oplevert tussen de natuurmens Sjöberg en deze blitse omgeving. Van daaruit gaat het naar zijn landhuis Ekensberg aan het Mälarenmeer, niet ver van de hoofdstad. Het is een van de buitenverblijven uit zijn fameuze boek over oude Zweedse architectuur en interieurs, The Swedish Room, tegenwoordig een soort bijbel voor klassieke én moderne architecten en decorateurs.

De oude panden die Sjöberg bezit, heeft hij met veel moeite verkregen. Bovendien is het in Zweden een publiek geheim dat hij bij alle antiquairs in het krijt staat: de man verzamelt immers ook oude meubels die hij en masse naar zijn huizen sleept, zonder ze te kunnen betalen. Het is allemaal voor wat hij “de goede zaak” noemt: “Als ik die landhuizen niet had gekocht, waren ze gesloopt of vervallen tot ruïne. Toen ik als conservator bij de Nationale Musea in Stockholm werkte, was ik verantwoordelijk voor de koninklijke collecties. In deze functie moest ik bijvoorbeeld een aantal kastelen opnieuw stofferen. Zo kwam ik overal en zag ik wat er allemaal stond te verkrotten. Dat is trouwens nog steeds zo, veel oude gebouwen zijn er slecht aan toe. Als de staat er niets mee aanvangt en niemand geïnteresseerd is, dan kun je moeilijk anders dan ze zelf aankopen. Dat gaat ook min of meer op voor die meubels. Er kwamen de laatste jaren zoveel oude meubels op de markt, omdat mensen er niet meer in geïnteresseerd zijn en de musea propvol zitten. Daarom ben ik maar begonnen meubels op te kopen. Ik wil immers niet dat ons erfgoed zomaar uit Zweden verdwijnt.”

Het is inderdaad zo dat je tegenwoordig zelfs bij Belgische en Nederlandse antiquairs Zweedse spullen aantreft. Maar het zijn vooral Amerikanen die ginds van alles opkopen. Is er dan in Zweden minder belangstelling voor eigen oudheden? “Zo kun je het wel stellen. Het publiek dat erin geïnteresseerd is, neemt af”, verklaart Sjöberg. “Dat is het gevolg van een evolutie die begon eind jaren vijftig en begin jaren zestig. Toen mochten de steden beslissen welke oude wijken ze zouden afbreken. Er verdween veel onder de sloophamer, zeker in de buurten waar de burgerij leefde, iedereen moest naar een flat verhuizen. De meeste mensen beseften niet dat ze zo hun eigen identiteit aan het verliezen waren. Ik was een van de eersten die daarop wees en werd meteen tot persona non grata uitgeroepen. Zweden kende in het verleden nauwelijks revoluties en was ook aan de oorlogen van de twintigste eeuw ontsnapt. Het land was niet arm maar kreeg een complex dat het ouderwets zou zijn, waardoor het in sneltempo wilde moderniseren. Het heeft alles te maken met het geloof dat de technologische maatschappij gezond en democratisch is, wat teruggaat op de gedachten van onder meer Le Corbusier. Zijn ideëen, op zich soms interessant, werden al snel overgenomen door zijn zogenaamde leerlingen en door projectontwikkelaars die eigenlijk snel geld wilden verdienen en daarom massaal oude huizen sloopten.”

Gelijktijdig met Brussel onderging Stockholm in de jaren zestig en zeventig een sloopwoede. Gelukkig beslisten ze om tijdig te stoppen en werd de oude binnenstad gevrijwaard. “Een ander gevolg”, aldus Sjöberg, “was dat wie van oude dingen hield stilaan met een scheef oog bekeken werd. Een mentaliteit die overigens voortleeft. Als Zweden in het buitenland uitpakt, dan is het met design en moderne architectuur. Het traditionele patrimonium krijgt nauwelijks aandacht, behalve misschien wat in de toeristische sector, en dan nog.”

Er schuilt wel een kern van waarheid in wat hij vertelt, want zelfs op Classic wilden de Zweden aanvankelijk vooral hun designproducten promoten. Een gesprek met Magnus Wernstedt, op het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor de deelname aan internationale beurzen, bleek dat te bevestigen. Wernstedt beseft amper dat Sjöberg met zijn bestseller The Swedish Room over de hele wereld reclame maakt voor de traditionele Zweedse stijl, die ondertussen een ware rage is geworden. Precies om kitscherige interpretaties van die gustaviaanse stijl te vermijden en om de grote export van Zweedse antiquiteiten te verminderen, pleit Sjöberg al jaren voor de aanmaak van replicameubilair. Een voordeel is dat de landelijke Zweedse meubelstijl van een moderne eenvoud getuigt, zelfs wat aanleunt bij de Shaker-stijl, en bijgevolg past in het huidige meubelaanbod.

Hoe groot de belangstelling voor dergelijke stijlmeubels wel is, bewees Sjöberg jaren geleden, toen hij, in opdracht van het museum, voor Ikea een collectie traditioneel Zweeds meubilair samenstelde. Hij selecteerde de modellen en begeleidde de productie. Door de strenge kwaliteitsnormen lag de prijs te hoog en stopte Ikea later de productie. Ondertussen worden de replica’s gemaakt door kleine producenten in Noord-Zweden en Finland. Volgens Sjöberg ook sociaal een aantrekkelijke zaak, want dit zijn arme streken met veel werklozen. Daar het geschikte hout en de knowhow ter plaatse te vinden zijn, lijkt deze nijverheid een goed initiatief. Deze replica’s worden, met veel succes, verkocht in de shop van het National Museum of Fine Arts in Stockholm, een deel van dit aanbod is op Classic te zien.

Sjöberg liet voor de koninklijke collecties ook textiel namaken. “Antieke stoffen zijn immers zeldzaam en bijzonder broos en moeten dus opgeborgen worden. Als je uit zo’n oud interieur alle textiel verwijdert, dan wordt het erg kaal. Om toch een indruk te geven van hoe het er moet hebben uitgezien, moet je dat textiel hermaken. Een secuur werkje, want ik sta erop dat de productie zo getrouw mogelijk aan het origineel beantwoordt. Er worden dus ook natuurlijke materialen gebruikt.”

Dat gevoel voor authenticiteit tracht hij ook zijn studenten bij te brengen die hij aan de Stockholmse universiteit opleidt in de bouwgeschiedenis. “Ze moeten ook de bouwmaterialen leren kennen. Tegenwoordig is er al te veel vertrouwen in theoretische kennis, de computer versterkt dit trouwens. Maar een gebouw is van steen, glas en hout. Daarom heb ik Ekensberg gedeeltelijk samen met studenten gerestaureerd. In de vakantie mochten ze hier mortel maken en metselen, kachels heropbouwen, muren pleisteren en onder verflagen beschilderingen ontdekken.”

Grondig gerestaureerd werd Ekensberg niet, geen enkele van Sjöbergs eigendommen trouwens. Ze zijn toch niet bewoond en hij bewaart de gebouwen en hun meubilair als historisch document. Alles werd zo origineel mogelijk gehouden, zodat er geen sprake is van overrestauratie. Sjöberg zorgt dat de huizen droog staan en voorziet slechts een minimum aan sanitair en verlichting. Dat maakt een bezoek extra spannend. Ekensberg, een prachtig voorbeeld van de gustaviaanse stijl, werd opgetrokken rond 1790, toen Frankrijk al aan de directoire en iets later aan het empire toe was. Beide classicistische stijlen stonden al ver van de Lodewijk XVI-stijl waarop de gustaviaanse variant is gebaseerd.

In 1771 reisde kroonprins Gustav door Frankrijk toen hij de dood van zijn vader vernam. Uit Frankrijk bracht de nieuwe koning Gustav III tekeningen, boeken en objecten mee die de Goût Grec, zoals de Lodewijk XVI-stijl destijds in Frankrijk werd genoemd, reflecteren. Hij had die stijl onder meer leren waarderen in Versailles. De nieuwe koning liet meteen zijn paleis in Stockholm, een bezoek meer dan waard, en het kasteel Sturehof, net buiten de hoofdstad, herinrichten. Tal van Zweedse architecten gingen op studiereis naar Frankrijk en Franse ambachtslui trokken noordwaarts.

Nadat Gustav in 1792 vermoord werd, bleef deze stijl bijzonder populair. Vooral de landelijke variant uit de eerste helft van de negentiende eeuw bepaalt het beeld dat we nu hebben van het gustaviaanse classicisme. Zweden was eind achttiende eeuw immers wel een groot land, maar telde amper twee miljoen inwoners, van wie minder dan vijf procent tot de hoge klasse behoorde. Voor de inrichting van hun huizen verkozen de rijken een getrouwe kopie van de Franse stijl. De rest van de bevolking beschikte niet over de middelen om meubels met kostbaar hout te fineren of om muren te behangen met Parijs meubelpapier. Zo ontstond er een volkse traditie die deze rijkdom met eenvoudige middelen nabootste: blankhouten meubels werden met faux bois beschilderd en de huisschilder imiteerde behangselpapier met borstel en verf. Precies dit evenwicht tussen prefecte klassieke proporties, een subtiel achttiende-eeuws palet en een artisanale afwerking blijft tot op vandaag het succes van de gustaviaanse stijl. Die trouwens al verscheidene renaissances kende, onder meer rond 1900 met de decoraties van Carl en Karin Larsson.

In Ekensberg laat Sjöberg ons genieten van het origineel. Dit landhuis in een soort Italiaanse renaissancestijl oogt verrassend sober. Ooit zag het er nog zuiderser uit, want op de kroonlijst stond een balustrade. Het grondplan is, zoals bij alle oude Europese landhuizen, opgevat als een enfilade van vertrekken rond een trappenhuis. Staan de deuren open, dan kijk je dwars door de woning. De wanden zijn bespannen met linnen waarop er met kalk- en caseïneverf lijsten in trompe-l’oeil zijn geschilderd. In sommige kamers werd papier gehangen waarop motieven zijn gedrukt, een goedkope imitatie van het dure Parijse behangselpapier. Deze beschilderingen zijn frêle van tint. Veel kleuren zijn wat vergaan, maar het zachte palet overheerst. Bij ons was de Lodewijk XVI-stijl bonter gekleurd. De houten vloer was vroeger beschilderd met een imitatieparket. De meeste meubels die er staan, zijn grijsblauw van tint, een soberheid die gecombineerd werd met levendige stoffen met oosterse patronen. Dat was overal zo: de meeste textielontwerpen waren geïnspireerd op Indisch katoen en Chinese zijde.

Ook de grote vensters zijn typisch voor een gustaviaans huis. Eind achttiende eeuw slaagden glasfabrikanten erin om grotere glasplaten te vervaardigen, waardoor het vensterraam in zes of acht grote vlakken kon worden verdeeld, in tegenstelling tot de oudere ramen met een kleinere verdeling. Het was de bedoeling om extra licht in huis te halen. Niet zelden waren er enkel witte katoenen gordijnen, soms in combinatie met een rolgordijn. Het witte plafond dient om het licht binnen te weerkaatsen en zodoende de ruimte te vergroten. De dubbele deuren waren rond 1790 een nieuwigheid; ook bij ons werden tot dan toe vooral enkele deuren gebruikt die zelden openstonden, waardoor er nauwelijks genoten werd van het perspectief.

Wat vooral opvalt in dit interieur zijn de overeenkomsten tussen de moderne en de klassieke interieurdecoratie: het schrale kleurenpalet, een voorliefde voor arme, natuurlijke materialen en het optimaal benutten van licht en ruimte. De traditionele Zweedse architectuur is nog steeds een inspiratiebron voor iedereen.

Interieurboeken

Wie zijn interieur een gustaviaanse stijl wil geven, schaft zich eerst een kleine bibliotheek aan, want er zijn enkele prachtig geïllustreerde boeken met degelijke informatie.

Vooreerst natuurlijk The Swedish Room van Lars en Ursula Sjöberg ( Pantheon Books, New York, ISBN 0-679-42981-6), waarin veel privé-woningen staan afgebeeld, zowel paleizen als simpele boerenstulpen. Samen schreven zij ook Rum för möbler ( Ica Bokförlag, ISBN 91C45C451817-4), een fraai boek dat het landelijke meubilair bespreekt uit zijn eigen collectie. Voor specialisten is er Neoclassicism in the North ( Thames and Hudson) van Hakan Groth, dat het volledigste overzicht biedt van de architectuur en de interieurs. Wie zijn huis en meubels zelf wil beschilderen verdiept zich in Scandinavian Painted Decor ( Cassell, ISBN 0C45C4531998-8) van Jocasta Innes.

Zweeds antiek

Hoewel er tegenwoordig flink wat antiek uit Zweden wordt geëxporteerd, is er bij ons niet zo heel veel van te vinden. Toch twee adressen. In hartje Limburg, in Val-Meer (Riemst), ontdekten we een hoeve vol Zweedse meubelen: Odehof Antiek (Krukstraat 18, 012-45 24 29). De zaak wordt gerund door de Zweedse zusters Hennie en Angeline, die tot in het hoge noorden trekken om beschilderde boerenmeubels te kopen. De Waalse antiquair Stéphane de Harlez (in zijn kasteel te Deulin nabij Hotton, 084-46 66 16) neust in Zweden naar meubels gemaakt voor de adel en de burgerij: prachtstukken in empire- en biedermeierstijl, gefineerd met berkenhout. Uiteraard is er ook Zweeds antiek op Classic in Kortrijk. Daarvoor werd een van de belangrijkste antiquairs uit Stockholm aangetrokken: de Svenska Rum Antik, gespecialiseerd in gustaviaanse meubels en objecten.

Wie meer wil, komt natuurlijk ruim aan zijn trekken in Stockholm zelf, waar ontelbaar veel antiquairs gevestigd zijn, meer dan in Antwerpen, Brussel en Gent samen! In de oude binnenstad wordt er nogal wat rommel gesleten, maar in de chique buitenwijken, meer bepaald in Ostermalm, zijn er tientallen interessante antiekzaken die zowel meubels als sierobjecten verkopen. Het is ook raadzaam een kijkje te nemen in de belangrijkste veilingzaal van heel Scandinavië, Bukowski’s (Arsenalsgatan 4), waar elke week inboedels worden afgehamerd. De prijzen vallen verrassend goed mee. Tot mijn verbazing zijn boerenmeubels er duurder dan het meubilair van de hoge klasse.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content