“Voor mij spelen handen een cruciale rol”, zegt schrijver Bart Moeyaert over troost. Hij heeft het over tevredenheid, evenwicht en geluk, over pijn en verdriet en de onmogelijkheid om te praten over gevoelens, maar vooral over het troostende effect van een relativerende gedachte: “We zijn allemaal maar bezig op onze beste manier.”

Onvermoeibaar klotst de Schelde tegen de kade. Nog te vroeg voor de afspraak, denk ik, terwijl ik mijn gedachten laat meedrijven met het ritmische gekabbel. Ik wacht op schrijver Bart Moeyaert, en wil hem horen praten over troost, aan een tafeltje met uitzicht over de Schelde. “De foto’s zijn mooi”, verklap ik terwijl we gaan zitten. Hij kijkt verrast. “We hebben iets gedaan wat ik nog nooit eerder deed”, lacht hij. “Ik zit op een stoel, gewikkeld in een donsdeken met voor mij een emmer dampend heet water. ’t Heeft een hoog knuffelgehalte, vrees ik.”

Of dat knuffelgehalte voor hem iets te maken heeft met troost, val ik met de deur in huis. “Ik leg wel die link. Mijn eerste gedachte is: troost vinden in water. Van zwemmen in zee of in het zwembad tot een bad nemen. Het bad als ritueel: gezellig licht, voortdurend warm water bijvoegen en lekker liggen lezen. Ik denk ook aan warmte: de winterwandeling met een dikke trui aan, maar evengoed de warmte van mensen. En ik merk dat voor mij handen een cruciale rol spelen. Iets vastpakken met kracht, iets optillen, kneden, strelen… allemaal elementen van troost geven.”

Is troost een gevoel? ” Wow. Een rare gedachte, maar een mooie”, reageert Moeyaert. Er valt een stilte, waarin hij het idee verkent. “Het is een gevoel, zeker. Grenzend aan tevredenheid en zelfs aan geluk. Binnen de wereld die je voor jezelf geschapen hebt – de wereld van mensen die je kent en dingen die je goed vindt of niet goed vindt – zegt iemand: ‘Jij mag bestaan, jij deugt, voor mij tel je mee.’ Je wordt opgenomen, gerespecteerd, voor vol aanzien. Acceptatie, dat is troost.”

Staat troost in relatie met verdriet en pijn?

Bart Moeyaert: Niet in eerste instantie. Het roept een veel groter gevoel op. Ik heb het nooit makkelijk gevonden om te weten wat en wie mensen zijn en hoe ik mezelf als mens hoor te gedragen. Communicatie was niet mijn sterkste kant. Integendeel. Zolang het leven zich veilig binnen mijn kamer afspeelde, ging het prima. Maar zodra er een tweede persoon aan te pas kwam, kende ik niks of heel weinig. Ik leefde met het dwangidee dat ik bang moest zijn voor mensen of dat ik iets fout zou doen. Pas sinds een aantal jaren besef ik dat iedereen dat probleem heeft. We zijn allemaal maar bezig op onze beste manier. Dat vind ik een ongelooflijk troostende gedachte. Dat is ook het eerste waaraan ik denk. Pas veel later ga ik denken aan troost bij verdriet.

Tevredenheid, dat is een begrip dat je vaak laat vallen.

Ik vind dat ook ontzettend belangrijk, in zekere zin belangrijker dan geluk. Geluk duurt nooit lang. Er is altijd wel iets wat geluk dwarsboomt. Eén negatieve gedachte en het is al gebeurd. Geluk is bijgevolg betrekkelijk en heel kort. Tevredenheid gaat dieper. Dat is een basisgevoel. Je hebt vrede met een aantal dingen: hier ben ik mee bezig, ik hou van de mensen om mij heen, ik weet wat ik gedaan heb en ik weet wat ik wil doen in de toekomst.

Velen zien tevredenheid als berusting, synoniem van in slaap sukkelen.

Ja, maar doe eens een rondvraag: bent u tevreden met uzelf? Het antwoord is meestal negatief. Dit kan dunner, dat mag vaker en dat kan beter. Als je vrede hebt met jezelf, als je jezelf accepteert, vind je een rust van waaruit je verder kunt. Tevredenheid is evenwicht. Het kan zijn dat ik nog doorsla naar één kant, maar een zekere harmonie is mijn basis. Het is onbestaand dat je geen vragen meer hebt. Zelfs heel beangstigende vragen. Door je tevredenheid vind je precies de kracht om jezelf ter discussie te stellen. Tegelijk geeft het je zekerheid. Enkele weken geleden ging Ongelikt in première. Als je dan tevredenheid mist, ben je op het eind nog maar zó groot: twee centimeter, meer niet. Heb je evenwicht gevonden, dan kun je veel meer aan. Dan kun je al die reacties, zowel negatieve als positieve, oppikken. En er iets mee doen.

Is troost alleen maar mogelijk als je ervoor openstaat?

Ja, of het van een ander komt of van jezelf: je moet troost toelaten. Ik herinner mij een strand in Ierland, een en al mist en treurige meeuwen boven mij. Met een prachtig uitzicht op de kliffen. Een schoonheid waarin troost volop aanwezig was. Maar het enige wat ik op dat moment kon denken was: ‘Zal mijn auto straks starten?’ Daar heb je weer die reikende handen: als je ze niet aanneemt, blijf je erbuiten staan.

Bestaan er soorten van troost voor verschillende momenten?

Absoluut. Als ik liever niet nadenk, kan mijn troost bestaan uit een tv-programma of een film die snel voorbijgaat. Ben ik wel bereid om na te denken, dan zoek ik de confrontatie met mezelf zodat ik verplicht ben om diep te gaan. Ik ging jaren na elkaar in januari op reis naar Ierland of Schotland. Heel bewust, alleen met de mist en met mezelf. Er zijn mensen die behoefte hebben aan dat snelle amusement, en er zijn er die alleen maar luisteren naar Mahler of wandelen op mistige stranden. Ik pendel daartussenin. Soms ben ik blij dat iets mij net voldoende afleidt om mij over een dieptepunt heen te helpen. Het verlicht een beetje. Maar tegelijk kan die vluchtigheid mij mateloos storen.

Is troost ontvangen moeilijker dan troost geven?

Als het om geven gaat, vraag ik mezelf eerst af: wat zou ikzelf op dat moment in die situatie willen? En dat probeer ik in te vullen, trouw aan wie ik ben en wat ik voel. Verder vrees ik dat ik het minder moeilijk vind om troost te geven dan om te ontvangen. Voor mezelf ben ik geneigd het te relativeren of het weg te lachen.

Als ik nu de dagboeken herlees die ik bijhield als tiener en twintiger! Op dag één zit ik in het diepste dal en zal niets lukken; dag twee verkeer ik in een jubelende stemming; dag drie zie ik opnieuw alles zwart. Een mens fluctueert en dat maakt de dingen betrekkelijk. Als het om gevoelens gaat, begin ik vanzelf te relativeren: ‘Rustig, je bent nu wel diep ongelukkig, maar ach, morgen voel je je alweer anders of gebeurt er iets leuks dat je weer helemaal oppept.’

Je boeken gaan over gevoelens, relaties en communicatie. Als er één ding is waarover mensen moeilijk praten, zijn het gevoelens.

Ik vrees dat dat waar is. Gisteravond kreeg ik nog een e-mail van iemand die Het is de liefde die we niet begrijpen heeft gelezen. Een man, die ik niet ken, legt mij een liefdesprobleem voor in een lange, lange brief. Het is vriendschap die liefde zou willen worden en ze weten allebei niet hoe ermee om te gaan. Dan denk ik: wat vreemd, omdat ik Het is de liefde die we niet begrijpen heb geschreven, veronderstellen mensen vaak dat ik er iets van begrijp. Het enige wat ik begrijp is: praat erover. In mijn boek wordt er niet gebabbeld en dat is het probleem. Ik merk trouwens dat mensen vaak aan de hand van een boek – en niet alleen mijn boeken – elkaar iets proberen te vertellen: zoals dát personage, zo voel ik het ook. Dan hoeft het niet rechtstreeks gezegd te worden. Wat ook mooi is…

Ik heb mogen ontdekken dat ik bij die enkele mensen die ik écht vertrouw, open mag zijn en dat ook durf te zijn. Klinkt het niet dan botst het. Je wordt er niet mooier door, integendeel, want je laat je binnenkant zien, ook met je lelijke kanten. En als tegengewicht krijg ik de binnenkant van die ander te zien. Wat gebeurt er als je je gevoelens uitspreekt? In het ergste geval verlies je elkaar. Maar dan moet het al ver gekomen zijn, zeker als je een stevige vriendschap hebt. En dan nog: als je die ander daardoor verliest, ja dan deugde je niet voor elkaar. Punt. Voor mij is dat geen fatalistische gedachte, integendeel: ik vind dat troostend. In Het is de liefde die we niet begrijpen staat een zin die ongelooflijk veel reacties heeft uitgelokt. Op het eind zegt zus, het hoofdpersonage: ‘Heel gelukkig zijn we nog niet geworden, maar het kan erger.’ Mensen waren daar kwaad om, vonden dat te somber. Voor mij is dat een vorm van evenwicht: héél gelukkig zijn we nog niet geworden, maar wel tamelijk gelukkig. Je kunt dat altijd zeggen, uitgezonderd tijdens die paar seconden of minuten dat je werkelijk diep geluk mag smaken. Voor mij is dat het wezen van de dingen en tegelijk ook een troostende gedachte. Zo sta ik in het leven. In Ongelikt zit ook een dergelijke zin: ‘Dit is het ergste. Zolang we dat kunnen zeggen, is het ergste nog niet gebeurd.’

Is iemand verliezen het ergste?

Ik praat niet graag in superlatieven. Ik heb het geluk gehad dat ik nog niemand door de dood heb verloren. Iemand die heel dicht bij me staat, bedoel ik. Uit de ervaring van anderen heb ik wel geleerd, dat je het goed moet doen met elkaar zo lang het kan. Als iemand daarna sterft, kun je terugvallen op de mooie herinneringen. En dan hoop ik dat het makkelijker te dragen is, dat een gemis wordt ingevuld door een herinnering, door een warm gevoel. En dat je troost put uit het verleden. Bij een overlijden kan ik vaak ook niet meer zeggen dan: ‘Sterkte.’ Innige deelneming, de bewoording alleen al, staat ver van mij af. Dat het innig is, dat zal wel. Dat je deelneemt, ook. Maar iemand sterkte toewensen, en niet alleen vandaag, maar ook over twee jaar als de spoken van vroeger opduiken, dat vind ik de mooiste troost die je kunt geven. Je kunt natuurlijk nooit een meetlat leggen naast verdriet, maar ik denk wel dat er verdriet is waarvoor geen troost bestaat. Het afgesneden zijn van iemand: ik hou ongelooflijk van iemand en ik mag niet dichterbij komen – ik wil ongelooflijk graag begrepen worden door iemand en ik word niet begrepen. Dat is behoorlijk erg, omdat er geen troost voor bestaat. Het enige wat je kunt zeggen is: draai je rug naar die persoon en probeer een andere kant op te gaan. Dat moét, anders blijf je vastzitten in een verdriet dat geen oplossing kent.

Praten over gevoelens is belangrijk, toch komen in je boeken emoties zelden aan de oppervlakte.

Mijn boeken weerspiegelen mijn manier van kijken naar de wereld, denk ik. Ik let heel erg op mensen, bewust of onbewust. Mensen dragen een sfeer met zich mee, nemen bepaalde houdingen aan, zitten of staan op een specifieke manier… dat verraadt telkens een beetje hoe ze zijn en hoe ze zich voelen. Het feit dat ik dat in de echte wereld doe, speelt door in mijn boeken. Als ik mijn personages zie, beschrijf ik op een heel summiere manier hoe ze er staan, welke sfeer om ze heen hangt… Ik beschrijf het zelfs niet, dat gaat mee in de zinnen. Er is niemand in het echte leven die plompverloren verkondigt: ‘Zal ik je nu eens wat vertellen over mijn familie en de bagage die ik meedraag?’ Nee, die bagage zit in je houding, in wat je zegt of niet zegt, in je uitstraling. Ook in mijn boeken komt het op die manier aan de oppervlakte. En ik zou mijn boeken vermoorden als ik de emoties er dik bovenop legde.

Maar ik ga daar niet zo bewust mee om. Ik schrijf zoals ik schrijf en ik moet mij niet voordoen als een ander. Hoe je zelf naar de wereld kijkt, zo komt het in de boeken. Veel mensen begrijpen dat niet. Voor hen moet de boekenwereld helderder zijn dan de realiteit. Alles wat gevoeld wordt, moet ook gezegd, want de boekenwereld is niet de echte wereld. Ik vind dat wel: wat je leest, neem je in je op en je voegt er je eigen wereld aan toe. Dan gaat een boek pas leven.

Het lijkt wel of je steeds minder woorden nodig hebt om meer te zeggen?

Soms zou ik mezelf willen uitdagen en het groter of breedvoeriger doen, maar ik kom telkens weer uit bij die vorm. In mijn hoofd wordt het dan wel een groot boek, dik en volumineus. Maar in de realiteit beslaat het oeuvre van Moeyaert, bij wijze van spreken, twintig centimeter op een boekenplank. Tot vandaag. Ik vind dat al lang niet erg meer. Er zijn mensen die aan het formaat of de dikte van een boek afmeten hoeveel een boek waard is. Tja, als je dat doet, dan is het jammer maar dan ben ik een lichtgewicht.

Hilde Verbiest

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content