Het bezorgt menigeen een weldadig gevoel: een hedendaagse groep die eens niét in je gezicht schreeuwt, maar bewust een akoestische, oprecht bescheiden koers vaart. Tres Tigres Tristes delft in een universele muzikale erfenis, pendelend tussen de jaren twintig en nu, tussen het hoge Noorden en het warme Zuiden.

Peter Van Dyck

Achter Tres Tigres Tristes schuilt grotendeels hetzelfde team als achter de veelgeprezen seniorenvoorstelling Duveltjeskermis: niet alleen initiatiefnemers/frontduo Bart Voet en Esmé Bos, maar ook de ritmesectie met de ervaren roffelaar Louis Debij en de IJslandse bassist Gulli Gudmundsson. Voor dit project vonden Voet en Bos een strijdmakker in Benjamin Boutreur, een oude bekende van hen uit de periferie rond De Kakkewieten. In de Who’s Who van de Belgische, vooral Antwerpse muziekwereld, duikt de saxofonist/klarinettist/toetsenman vaak op. Hij speelde al bij Zita Swoon, Think of One, Flat Earth Society en El Tattoo Del Tigre (dit laatste overigens samen met de andere sterkhouders van Tres Tigres Tristes). Een gesprek met deze muzikant, die van vele markten thuis is.

Jullie grijpen met Tres Tigres Tristes terug naar oude liedjes en naar het ambachtelijk muziek maken. Heel wat mensen vinden dat hartverwarmend. Waarom zijn mensen zo nostalgisch?

Benjamin Boutreur: Dat weet ik niet. Maar persoonlijk ben ik niet zo pro Cotton Club-achtige nostalgie. Met Olie op Duke, het project dat ik samen met Jokke Scheurs en Dimitri Leue opzette, wilde ik daar net tegenin gaan. Ik wilde jazz presenteren, zonder die associatie met rokerige Amerikaanse clubs. Dat is muziek die een hele fantasiewereld kan oproepen. Vanaf m’n twaalfde luisterde ik veel naar jazz. Ik was me toen niet bewust van het verhaal en de clichés erachter. Ik maakte ook geen onderscheid met de klassieke platen die mijn ouders draaiden. Duveltjeskermis speelde zeker op de nostalgische gevoelens van de mensen in, maar dat geldt voor Tres Tigres Tristes toch minder. We proberen die oude liedjes op een nieuwe, eigenzinnige manier te brengen.

Je hebt nu met ‘A Slip of the Lip Can Sink a Ship’ opnieuw een song van Duke Ellington opgediept. In de hedendaagse jazzwereld kan je natuurlijk niemand vinden die qua impact met hem te vergelijken is.

Dat kan ook niet. Dat revolutionaire kon enkel in die tijd. Ellington soigneerde zijn muzikanten heel goed, zodat hij zijn orkest veertig jaar heeft kunnen samenhouden. Zoiets is nu ondenkbaar, maar daardoor kon hij wél heel ver gaan in zijn experimenten. Maar als je naar onze uitvoering van A Slip of the Lip Can Sink a Ship luistert, moet je toegeven dat nostalgie niet het uitgangspunt is. We maken er eigenlijk een akoestische remix van.

Wat jullie doen, heeft inderdaad iets van ‘samplen’.

Ik vind het moeilijk om zelf onze muziek te omschrijven, maar een recensent heeft het ‘akoestische remixen’ genoemd. Dat vind ik mooi uitgedrukt. Het klopt wel: voor ons is alles oké, wat we met ons vijven met de twintig instrumenten op het podium kunnen doen. In een nummer uit de jaren veertig stoppen we ook stijlreferenties uit andere periodes, zodat het allemaal door elkaar gaat lopen. Omdat alles zo akoestisch en klein is, moet je heel veel suggereren.

Er mag dan misschien geen nieuwe Ellington meer opstaan, dat ‘samplen’, de neiging om alle elementen die je hier en daar oppikt tot een eigen ding te boetseren, is typisch iets van deze tijd.

In die zin ben ik een kind van mijn tijd. Nooit, zelfs niet toen ik op m’n zestiende in mijn eerste groepjes zat, ben ik geïnteresseerd geweest in één genre. Ook Zita Swoon was een amalgaam. Dat is voor mij een natuurlijker houding dan te stellen: ik speel jazz and that’s it.

Er zijn veel genres waarin je je thuis voelt, maar jazz blijft je basis?

Klassiek nog meer, omdat dat nog vroeger in mijn jeugd teruggaat. Dat was de eerste muziek die grote indruk op mij maakte. Mahler, Stravinsky, Prokofiev en Haydn: ik kon daar echt wég van zijn.

Tres Tigres Tristes is gegroeid uit een eenmalig optreden op Saint-Amour 2000.

Eigenlijk is het in de woonkamer van Esmé en Bart begonnen. We kwamen daar al een tijdje samen om wat nummers ineen te steken. Af en toe speelden we enkele liedjes op een of ander feestje. Het heeft enkele jaren geduurd voor we daar serieus mee naar buiten kwamen. De eerste keer was op een benefiet ten voordele van Studio Herman Teirlinck in de Bourla. Luc Coorevits van Behoud de Begeerte zat toen in de zaal. Eerst vroeg hij ons voor Saint-Amour, nadien stelde hij voor er een avondvullend programma van te maken. Toen kwamen we plots tot het besef dat we een groep waren. (lacht) Omdat we ritmisch toch wat sterker wilden staan, heb we vervolgens een drummer en bassist gezocht. Het is goed dat Gulli en Louis erbij zijn gekomen: ze geven rust én steun.

Het heeft iets van kinderen in een speeltuin.

Een beetje wel. Dat je over een hoop instrumenten beschikt, vind ik een heel leuk gegeven. Louis is zo’n gast die, als je een half uur met hem aan tafel zit, alles vastpakt en erop begint te kloppen en te tikken: “O, dat klinkt goed.” Dat is het speeltuinsyndroom, ja. Je moet je wél altijd de vraag stellen: tot op welk punt is het interessant voor het publiek? Maar als het publiek ziet dat je je enorm amuseert, is het bereid daar ver in mee te gaan.

Er staat een klein museum op het podium. Je noemde het zelf al eens een ‘auditieve tentoonstelling’. Waar vind je al die instrumenten?

Dat is een collectie die over de jaren heen is aangelegd. Het scheepsharmonium lenen we van Wim Opbrouck. Bart verzamelt gitaren en banjo’s, ikzelf saxofoons en klarinetten. De cymbalom heb ik gekocht van Taraf de Haïdouks toen die in Antwerpen speelde. Na de bisnummers, toen het publiek nog euforisch de zaal uitliep, stonden de muzikanten al aan de uitgang hun instrumenten te verkopen. Ik bespeel die cymbalom op mijn eigen manier, want wat die Slavische virtuozen erop doen, is superingewikkeld.

Die mannen verkeerden dus in geldnood.

Voor hen is dat een bijverdienste. Zij toeren de wereld rond in een vijftal bussen, die volgepropt zitten met materiaal. Onderweg verhandelen en ruilen ze dat. Terug in Boekarest, halen ze een nieuwe lading bij elkaar. Het was echt maf: ik onderhandelde met dertien oude zigeuners in een Antwerps café. Die zaten daar met een uitgestreken gezicht. Ze zeiden geen woord, behalve: “Hé, betaal mijn eten eens.” Ik voelde me allerminst op mijn gemak.

Jullie brengen een obscuur Pools liedje als ‘Pejzaz bez ciebie’. Hoe bots je op dat soort nummers?

Dat is een liedje dat Esmé ooit op de Studio heeft gezongen. We luisteren alledrie veel naar muziek, soms in functie van de samenstelling van ons repertoire. Ik vind het leuk om weinig bekende liedjes die ik ontdekt heb aan anderen te laten horen. Dat is het idee van de auditieve tentoonstelling.

Je gaf daarnet de indruk dat alles kan bij Tres Tigres Tristes. Maar mislukt er ook wel eens iets? Zijn er liedjes die niet blijken te werken?

Ja, maar ik denk dat het weinig met de stijl te maken heeft. Tenzij het iets heel specifieks is. Zo ben ik, als fan, ooit afgekomen met Griekse volksliedjes. Maar Esmé dacht niet dat ze zoiets naar haar hand kon zetten. De vocale techniek van die Grieken proberen te imiteren, slaat nergens op, en als je het sec brengt, neem je de eigenheid van die muziek weg. We hebben ook een half jaar lang onze tanden stukgebeten op Lilac Wine. Je zou dat kunnen brengen met enkel gitaar of piano, maar je wil er toch altijd iets extra’s aan toevoegen, er een draai aan geven. Op een gegeven moment kwam ik erachter dat de eerste acht maten van het eerste vioolconcerto van Bartók enorm leken op de begeleiding in de versie van Nina Simone. Ik dacht: misschien kan ik die plaat opleggen en wat scratchen. Om maar te zeggen: we gingen het héél ver zoeken. Maar het moet wérken, anders blijf je er beter af.

Er is een groot contrast tussen de geschoolde stem van Esmé en jouw weinig toonvaste zang in ‘Zo meen ik dat ook jij bent’. Voel je geen gêne om zelf te zingen, als je zo’n goeie vocaliste in de groep hebt?

Ik had muziek geschreven op dat gedicht van Jan Hanlo en presenteerde dat, me bewust van mijn beperkingen. Toen besloten werd dat iedereen een nummer zou zingen, als een soort rode draad door de avond, was ik overtuigd. Ik dacht: ik dek mij in, want er zullen nog anderen op hun smoel gaan. Toen bleek dat ook Gulli en Louis behoorlijk konden zingen. (lacht) Als het écht gênant was, zou Esmé het me wel zeggen, vermoed ik. Dat hebben we afgesproken: in principe kan alles, maar we streven wél een kwaliteitsniveau na. We slaan soms de bal mis als we improviseren, maar we houden altijd voor ogen dat je iets moet vertellen. Ik krijg goeie reacties op dat nummer, maar het is altijd weer verschrikkelijk spannend. In het begin was het zelfs intimiderend om na een zangpartij van Esmé een saxsolo te moeten spelen. Zij staat zó sterk in haar schoenen. Ze is héél hard met de voorbereiding bezig. Elke klank, elke lettergreep staat als een huis. Ik heb mezelf echt een push moet geven., nu zet ik een idee zo duidelijk mogelijk neer, opdat het zou standhouden.

Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?

Zo’n acht jaar geleden, bij De Kakkewieten. Na verloop van tijd besloten we om samen eens iets totaal anders te gaan doen: rustige, triestige liedjes. Met De Kakkewieten verkochten we een hoop heerlijke flauwekul, maar het was mooi om zien dat de leden steeds meer hun andere talenten zijn gaan exploreren.

De groepsnamen El Tattoo Del Tigre en Tres Tigres Tristes komen uit jouw koker, geloof ik.

Dat klopt. El Tattoo heb ik samen met Carlo Mertens en Tom Hautekiet opgestart. Ik had de naam El Tattoo Del Tigre al verzonnen toen we snel een groepsnaam voor de groep met Esmé en Bart moesten vinden. Ik kwam opnieuw met tijgers af en toen zei groepslid Stoffel Verlackt: “Vanaf nu wordt dat ons handelsmerk .”

Je hebt ook deel uitgemaakt van Zita Swoon. Akoestische optreden in culturele centra, waar je het gevoel hebt dat de mensen écht luisteren, of lawaai maken op rockpodia: dat moet een wereld van verschil zijn. Wat heeft je voorkeur?

Ik hou wel van lawaai maken. Flat Earth Society doet dat uiteindelijk ook. Dat is zalig. Ik vind dat contrast net heel amusant. Liedjes met harmonieën en melodieën zijn heel fijn om te doen, maar de chaos die in Zita Swoon zat, heeft toch ook zijn charmes. Ik vind dat nog altijd een fantastische groep, maar twee punten stoorden mij. Ten eerste: de rock-‘n-roll levenswijze. Toen ik eruit stapte, hadden we net veel getoerd, soms op heel ongezellige plekken. Er werd op dat moment gezegd: “We gaan het wat groter aanpakken .” Er zou in slechte omstandigheden Amerika rondgetrokken worden. Een half jaar van huis. Daar had ik geen zin in. Ten tweede was mijn rol op den duur niet meer zo interessant. Het bleef toch heel erg binnen het format van gitaarsongs. We hadden net de Sunrise-soundtrack gemaakt. Daarvoor werkten we akoestischer en instrumentaler. Daar moesten arrangementen voor uitgewerkt worden, we moesten inventief omspringen met weinig middelen. Dat sprak mij erg aan. Dat ging in feite al wat terug naar de klassieke muziek. Doordat ik vier jaar bij een rockband speelde, was ik die achtergrond even vergeten. Plots besefte ik: arrangeren, met verschillende kleuren werken, dàt wil ik doen. Toen er vervolgens weer een rocktournee door de VS ter sprake kwam, moest ik vaststellen dat ik intussen op een ander spoor zat. Nadien heeft het toch een tijd geduurd voor ik uitgemaakt had waar ik nu concreet aan toe was. De klik kwam toen Peter Vermeersch me voor zijn big band Flat Earth Society vroeg. Dat sloot veel beter bij mijn interesses aan. Bij Tres Tigres Tristes kunnen we vanuit de stilte vertrekken. Flat Earth Society is het andere uiterste.

Meer dan twintig jaar in dezelfde groep zitten, zoals de gasten van U2, is dat een schrikbeeld voor je?

Met Flat Earth Society zou ik dat heel erg zien zitten. Vaak praten we daar ook over. We zijn het er binnen die groep over eens: op ons zestigste moeten we daar nog altijd mee bezig kunnen zijn. Met een kleinere groep ligt dat anders. Met Tres Tigres Tristes plannen we niet verder dan anderhalf jaar vooruit. We weten zeker dat we het komende jaar nog iets met ons drietjes willen doen. De goesting is er. Misschien halen we er een strijkorkest bij, een mannenkoor of een klavecimbelspeler: wat het precies wordt, daar zijn we nog niet uit. Het heeft geen zin om dat lang op voorhand vast te leggen. Niet dat ik er bang voor ben: de dag dat we er geen voldoening meer uit halen, stoppen we.

‘Tres Tigres Tristes’ van Tres Tigres Tristes is uit bij LC Music.

Concertdata: 4/1 De Brouckere in Torhout, 5/1 ’t Gasthuis in Aarschot, 8/1 De Warande in Turnhout, 10/1 Ter Vesten in Beveren, 11/1 ’t Getouw in Mol, 12/1 De Werf in Aalst, 15/1 CC Mortsel, 16/11 CC Maasmechelen, 17/1 CC Leopoldsburg, 18/1 Cultuurcentrum Muze in Heusden-Zolder, 21/1 Bourla in Antwerpen, 24/1 De Schakel in Waregem, 25/1 De Kimpel in Bilzen, 26/1 Gem. Feestzaal in Willebroek, 28/1 Stadsschouwburg Leuven, 29/1 ’t Aambeeld in Aartselaar, 31/1 CC Dilbeek, 1/2 Stadsschouwburg Brugge, 5/2 Stadsschouwburg Kortrijk, 6/2 Belgica in Dendermonde, 7/2 De Werft in Geel, 8/2 De Spil in Roeselare.

“In een nummer uit de jaren veertig stoppen we ook stijlreferenties uit andere periodes, zodat het allemaal door elkaar gaat lopen.”

“Dat hebben we afgesproken: in principe kan alles, maar we streven wél een kwaliteitsniveau na.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content