Wat maakt een mens tot wat hij is?

Deze week vertelt jazzmuzikant Toots Thielemans in zijn typische mengtaal, Brussels doorspekt met Amerikaans en Frans, over zijn roots in de Marollen, de betovering door Louis Armstrong, Django Reinhardt en Charlie Parker, en zijn liefde voor zijn ‘vogelken’, Huguette.

We ontmoeten Toots Thielemans bij hem thuis, op een steenworp van Brussel, omringd door brocante, prullaria, muziekinstrumenten. Naast hem op de sofa ligt een gitaar, op een tafeltje aan zijn rechterhand de mondharmonica die hij een paar keer tijdens het interview ter hand zal nemen om een melodieke te spelen.

“Ik ben vereerd”, zeg ik bij het binnenkomen. “Allez toch”, zegt de 85-jarige jazzmuzikant, terwijl hij me de hand schudt. Hij is net terug uit de States, treedt ’s anderendaags op voor de Vlaamse feesten. En hij lacht de hele tijd, tussen de vragen door. Of kijkt naar Huguette, die koffie brengt en sinds dertig jaar zijn vogelken is.

Ik ben een kind van downtown, nie van den Avenue Louise. Ik ben van d’ Huugstroate. Papa en mijn moeder hadden daar een cafeetje, op nummer 241, ’t Trapken af, waar ik geboren ben. Een cabardouchke, maar wel deftig. Ik ben ook een mixed salad van België. Mijn grootmoeder aan moeders kant was van Carignan, in de Woale Pays. Dat Walinneke ging in Antwerpen dienen. En daar heeft ze den Isidoor ontmoet, Isidoor De Maesschalck, mijn grootvader, en met hem heeft ze vier kinderen gehad. Op het trouwfeest van een van de dochters heeft mijn moeder Bernard Thielemans ontmoet, voilà. Als kind ging ik nog wel eens naar Carignan, bij nonkel Désiré naar de combats de coqs (hanengevechten) kijken. Hij was mijnwerker en van daar heb ik een beetje het dialect van de Walen, naast dat van Antwerpen. Dat is een hele hutspot. In New York zouden ze zeggen dat ik van downtown ben, van de West Side. Ik ben nu wel baron, met al die complimenten erbij, maar ik ben een ketje gebleven . Il est resté simple,’ zeggen ze, ‘il mange encore des moules.’ Da’s just, maar ik heb toch mijn middelbare school gedaan, in Meulebeek, toen mijn vader die kelder en die drank niet meer kon verdragen en we verhuisd zijn.”

Ik ben een beetje een fatalist. Ik wist niet wat ik wilde worden . Ik was niet slecht in wiskunde en allez, da joengske moest toch nen diplom hoalen. Maar dan is de oorlog gekomen en er was de jurycentral, de universiteit werd gesloten, en ik was toch niet goed genoeg. En de muziek begon al. Als klein jongetje speelde ik al accordeon. Maar een muzikant in die tijd, da was lank hoar en versleten schoene. De liefde voor de muziek is niet van thuis gekomen. Papa was ne socialist, grootvader was bij het syndicaat van de ebenisten, hij kwam op voor de zestigurenweek.

Ik heb niets gewild. Het was alsof alles al gepland was, maar niet door mij en niet door mijn ouders. Vraag me niet door wie of door wat. Maar ergens lag alles vast, ook dat ik een zwakke gezondheid zou hebben en astma. Ik heb niets gewild. Ik heb alleen heel snel begrepen dat het slechtste woord dat ge kunt gebruiken ik is : ik kan dit, ik wil dat… Ik zocht werk en ik zei : ‘ Si vous avez besoin d’un peu de jazz… Ik kan het doen.’ En voor de rest heb ik mijn best gedaan.”

Be yourself, no less, no more. Da’s van de Grieken, van Socrate of zo. Connais-toi toi-même. Weet wat je kunt. Maak jezelf niets wijs. Voor mij krijgt iedereen een gave voor iets. Ge krijgt een halve kilo talent of meer. Johann Sebastian en Einstein, die hebben honderd kilo meegekregen. Ik misschien tien. Met dit cadeau, die gave moet ge verder en daarin is ook een devoir inbegrepen , de plicht om die tien kilo te verdienen. En weten dat je tien kilo hebt, geen twaalf.

En daarom kan ik nooit accepteren dat iemand zegt : ‘ Celui-là, had die gewild, die had gekund, die was zo goed in ’t school. Dat geloof ik niet. Ik heb verschillende muzikanten gezien, met sommige van de grootsten gespeeld, met Charlie Parker, Dizzy Gillespie… Van Chet Baker zeggen ze dat hij een fantastische muzikant was, maar dat hij te veel gespoten heeft. Zo van : ‘ C’est dommage, had hij maar serieus geleefd .’ En toch heeft hij zijn muzikale erfenis volledig kunnen realiseren .”

Ik heb nooit gedacht dat ik naar Amerika zou gaan. Dat ging automatisch, den drive om naar ginds te gaan was included in wat ik gekregen heb. Zoals een Franstalige artiest naar Parijs moet, zo moest een jazz-artiest naar New York. Dat weet ge vooraf, dat is de postulat de la profession. Als ge gelooft dat ge jazzmuzikant kunt worden, dan moet ge doargoanlieren. Ik heb bijna de hele geschiedenis van de jazz meegemaakt, ben beginnen te luisteren in Meulebeek. Met de platen. Daar was een platenwinkelke nemadammeke en die zei : ‘ Jeanke, ge moet die plaat kopen van Louis Armstrong.’ En ik was meteen besmet.”

Jazz is de vrucht van die ‘African root’ , geplant in Amerika. De jazz, of wat ik jazz noem, komt van de Afrikaanse slaven. Sommigen werden in Cuba neergezet en dat gaf de salsa, anderen kwamen in Brazilië terecht en dat gaf de samba en de bossanova, of in de southern cotton fields, waar de gospel ontstond. Het is gevaarlijk om zoiets te zeggen, maar zonder de slavernij was er geen jazz geweest. De ergste verkrachting van de mensenrechten is de bakermat van de jazz geworden. Ik weet niet of er andere voorbeelden zijn. Er is geen uitleg voor waarom ik, als Brussels ketje, hetzelfde aanvoelde. Ik heb nooit gezegd dat jazz mijn taal is, maar jazz is bijna te vergelijken met een taal . Het is de muzikale expressie van de Afro-Amerikanen. Ik mag zeggen dat ik die taal spreek en dat ik ze vanaf het prille begin heb geleerd. Ik voel mij oké als ik ze spreek, die Afro-Amerikaanse taal heeft mij ‘beïndrukt’, maar ik ben geen Afro-Amerikaan.

Ik zat op mijn kamerke in Meulebeek, ik was student, mocht niet veel op straat omwille van de Duitsers en we hadden één boek : The Best of Duke Ellington, een pianofolio met al zijn composities. Dat was mijn woordenboek, my grammar, mon vocabulaire. Da’s precies alsof je een taal zou leren door Shakespeare te lezen. Sommige melodieën van toen speel ik nog, zoals Sophisticated Lady.” ( Grijpt de mondharmonica en blaast het deuntje door de kamer).

Ikhebmetiedereengespeeldenvaniedereengeleerd. In mijn iPod heb ik mijn eigen platen, maar ook Debussy . Van Django Reinhardt heb ik muzikaal zeer veel geleerd. Aan jonge gasten heb ik altijd gezegd : leer een beetje gitaar of piano spelen, to have the keyboard knowledge. Ik ken niets van diepere harmonie, maar ik kan direct horen als iemand die basis heeft. Ook al speelt hij Viva Bomma. Er waren al goei muzikantjes in België in de oorlog, en ik had een vriend in Antwerpen, de saxofonist Jack Sels, die contact had met de matrozen en platen liet meebrengen van Dizzy Gillespie en Charlie Parker. Maar geeneen professor, niks . En die hele generatie muzikanten wachtte op de Messiah, en op de boodschap. En toen kwam Charlie Parker met de bebop, en dat was de revolutie. Dat is mijn school geweest en voor veel muzikanten was dat ook de eerste hindernis. Sommigen konden er niet over, ik wel. I was the perfect bebopper en zo ben ik buiten België geraakt. Ik heb met Charlie Parker gespeeld en met jazzpianist Georges Shearing, ik was vijf jaar gitarist bij hem. In Amerika was ik een muzikantje die probeerde zijn broodje te verdienen. I’m a little americanised. Ik was daar met mijn eerste vrouwke, begon mijn kost te verdienen, heb er een huis gekocht, aan de kust in Montauk, en een Cadillac.”

Music is a product. Wat een muzikant speelt, is zijn product. Ik heb nooit gedacht dat ik er iets mee zou kunnen verdienen en als ze me vragen of ik concessies heb gedaan, antwoord ik : ‘Ik heb alleen eerlijke toegevingen gedaan die in de lijn lagen van mijn muzikale overtuiging. ‘ Ik ben er niet beschaamd over dat ik als harmonicasolist speelde in de film Turks Fruit, of in Midnight Cowboy of in Sesamstraat, dat al door vier generaties kinderen bekeken wordt. Terwijl ik er 37 dollar mee verdiende.

Ik speelde gitaar toen ik jong was, en dan was er Slam Stewart, de contrabassist. Die speelde tegelijk met zijn stem én met zijn bas. En ik zag hem bezig en dacht, ‘ iek goan ne kie floaten’ én met de gitaar hetzelfde spelen. En daaruit is Bluesette ontstaan. Mijn plaat heeft veel gedraaid, maar niet zo goed verkocht, 15.000 stuks. Maar zo’n fluitende gitaarspeler is ideaal voor commercials , vonden ze, en Madison Avenue begon aan mijn mouw te trekken. Ik floot voor reclamespots en elke keer als dat deuntje op tv kwam, kreeg ik royalty’s. Ik verdiende in die tijd misschien 50 dollar om een avondje te spelen maar toen ik bij de Screen Actors Guild ging, kreeg ik 30 dollar voor elke keer. Dat was iets anders dan in mijn smoking op de subway naar mijn volgende optreden te rijden. Ik hoefde zelfs niet oncamera te fluiten, ik zat thuis voor de televisie en verdiende 700 dollar, veertig jaar geleden.

‘Meneer Thielemans, we weten dat u de beste jazzfluitist bent van New York, maar kunt u ook fluiten zoals de man in de straat, die eigenlijk niet kan fluiten ?’ Daar moest ik niet lang over nadenken : ‘ I can try.’Dus heb ik gefloten voor een commercial van Old Spice , in een filmke waar je een matroos van de boot ziet komen, met zo’n zak op de rug. En hij gooit dat flesje Old Spice weg en een joengske neemt dat mee en heeft ineens al die maskes mee. Ik heb daarvoor een halfuurtje gewerkt, en dat filmke heeft een jaar gedraaid en mij 16.000 dollar opgebracht. Dat heeft niet veel met jazz te maken, maar alles met geluk. Ik floot altijd, heb nooit tegen mijn goesting gewerkt, deed joodse weddings om de huishuur te betalen. Als ik maar kon krabben, was ik content.”

Nobody loves New York, but everybody needs New York. Zij is als een bitch die je nodig hebt en zonder wie je niet kan. Ik ben er nu wat minder dan vroeger, maar ik heb er wel vijftig jaar gewoond, even buiten de stad, in Yonkers, op een uurtje rijden. Er is veel te doen en veel te leren in New York, de beste muzikanten zitten daar. Ik zeg dat zo’n beetje lichtekens, maar ’t is geen cadeau om in New York te wonen. In mijn geval was het een testcase. De Blue Note is tenslotte dé topjazzclub van de wereld. Ik heb er onlangs nog twee dagen gespeeld, hoewel het niet mocht van de dokter. En ze hebben me al opnieuw gevraagd, voor maart volgend jaar. Het is nu tien jaar dat ik er optreed, elk jaar opnieuw.”

Ik heb altijd mijn vaders principe gevolgd. Die zei : ‘Jeanke, als ge twee frank verdient, en ge hebt er maar ene nodig, mets ton deuxième à la banque, vergeet dat je die hebt.’ Ik had toen nog niet veel verdiend, maar ik had altijd een frankske op de bank. En na zestig jaar is dat toch wel iets. Zo hebben we dat huis kunnen kopen, het zwembad, de drie honden, een appartement in New York. Maar ik heb het allemaal zelf verdiend. Ben met tien dollar per avond begonnen in New York, heb hier en daar een lucky break gehad. Ja, ik heb misschien wel eenvoudig geleefd. Mijn vrouwke zegt me altijd : ‘Pappie, wat ga je nu met al die centen doen ?’ Zij heeft alles gekocht wat hier in huis staat, meestal op de vlooienmarkt, waar ze alle zondagen op zoek gaat naar brocante.”

Ik ben niet veranderd met ouder worden. Mijn lichaam is wat trager dan vroeger. En ik moet oppassen met mijn evenwicht. Ik ben niet anders, maar je krijgt toch wat ervaring, je beseft dat je fouten hebt gemaakt, mensen hebt gekwetst. De moeder van mijn eerste vrouw, madame Marie Bosmans-Degreef van Sint-Pieters-Leeuw, zei altijd : ‘Jeanke , als ge de spreekwoorden volgt gaat ge nooit last hebben .” En ze had er wel wat in voorraad. ‘ Jeanke, zwaigen kan nie verbeterd worden.’ Of nog : ‘ Jeanke, lot da potje gedekt.’Of een andere keer : ‘ Ik ben Alexander, alles voor mij en niets voor een ander.’ Of : ‘ Geld moe ne meester hebben. Verdienen is gemakkelijk, mo bewoaren… ‘

Mijn eigen motto na al die jaren is : be yourself, no more, no less. Ge moet weten wadda ge zijt, wadda ge kunt doen en vooral wadda ge niet kunt doen. En er is zoveel dat ge niet kunt doen. Ik had een betere muzikant willen zijn. En ik had gewild dat de natuur me meer gegeven had dan ze mij heeft gegeven. Maar ik heb ook iets anders begrepen onderweg : dat je alleen moet wakker liggen van de zaken die je onder controle kúnt hebben.”

Ik heb een wijze vrouw met een hart van goud. Ik heb zoveel aan haar te danken. Ja, ik heb de centjes binnengebracht, oké, maar zij bezit kwaliteiten die je niet kunt leren : ze is een geweldige kok, zorgt voor ons, heeft de tuin ontworpen en het concept van het zwembad uitgewerkt. Dat vogelken heeft geen school gedaan, geen grote diploma’s, maar ze is zo wijs en ze heeft zo’n groot hart. And talent, look around. Altijd bezig in de keuken. We hebben elkaar door de muziek ontmoet, ze heeft gevoel voor muziek maar ik had nooit kunnen leven met iemand die echt muzikant is. Als Huguette mijn melodieke zingt, word ik helemaal vertederd. It’s so close to correct. Dat vind ik so charming. Ze heeft zoveel kwaliteiten, gevoel, gezond verstand, mensenkennis. Ik leef in mijn eigen wereld, maar zij biedt een schouder om uit te huilen. Als iemand een probleem heeft, staat ze altijd klaar. En ze luistert. Ik niet, of ik ben het drie dagen later vergeten. Ik heb geen kwaliteiten, ik heb misschien niet genoeg aan een ander gedacht. Misschien ben ik te veel in de muziek opgegaan. Ik ben een beetje een egoïst. De muziek is geen excuus, hoogstens een alibi. Muziek is voor alles gegaan, het is precies iets dat mij in de rug duwt. Zelfs toen ik vorig jaar ziek was en op bed lag, halfdood, allez bijna halfdood, heb ik veel geoefend met de mondharmonica. De muzikanten die me zes maanden niet gehoord hadden, keken op van de improvisaties. Jazzimprovisatie is zoals een plant. In mijn geval is die plant zestig jaar oud, en sommige takken moeten een beetje getrimd worden. Proberen met minder woorden, met minder noten evenveel te vertellen. Less is more. Ik ben geen avant-gardemuzikant, maar ik geniet het respect van de groten, ik speelde zelfs 28 seconden met Louis Armstrong. En verleden jaar in maart was er een hommage aan mij in Carnegie Hall.”

Where is the real Toots at home ?vroeg een Amerikaanse journalist me ooit. Ik lag op bed en ineens besefte ik het . “Sir, I feel best between a smile and a tear”, zei ik. Als ’t niet plezant is, maar ook niet triestig. Mellow. The blues is there and the Brazilian music. En zo speel ik. Het is mijn manier om de boodschap over te brengen. Er zijn veel goede muzikanten, met een goede techniek, maar het is het hart dat telt. Want dat is uwen computer, broeder. Het heeft allicht allemaal met mijn emoties te maken, en met mijn blues feeling. Want uiteindelijk kan je alleen projecteren wat je voelt, wie je bent. You are what you are. No more, no less. “

Toots Thielemans speelt op Jazz Middelheim in Antwerpen

op vrijdag 17 augustus.

Door Pierre Darge I Foto’s Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content