Sinds de dag dat legionairs van Caesar er hun kamp optrokken, is deze plek permanent bewoond geweest. Twintig eeuwen geschiedenis liggen hier onder de straatstenen. Een stad die doordrenkt is van het verleden.

Jan Haeverans / Foto’s Michel Vaerewijck

Waarschijnlijk ben ik een van de enige Belgen die nog nooit het standbeeld van Ambiorix had gezien op een of andere schoolreis. Het krijgszuchtige imago waarmee dit heerschap deze stad heeft opgezadeld, wordt al meteen tegengesproken door het vriendelijke meneertje dat me de weg wijst naar de dienst voor toerisme: “Ik loop wel even met u mee.” Een kwartier ben ik al te laat: file in Tongeren was wel het laatste wat ik verwacht had in deze rustige zomermaanden. Er wordt hier koortsachtig gewerkt, legt het meneertje uit, om alles in orde te krijgen voor de Kroningsfeesten. Vandaar die drukte. Tijdens het religieuze feest, dat maar eens in de zeven jaar wordt gehouden, krijgt een Mariabeeld een kroon opgezet en wordt het in processie rondgedragen. Een gebeuren dat volgens mijn enthousiaste gelegenheidsgids honderdduizenden gelovigen uit binnen- en buitenland aantrekt. Ze zijn dus niet alleen vriendelijk, die Tongeraars, maar ook devoot. De ruige Eburoon op zijn sokkel houdt zijn hart vast en denkt er het zijne van.

Dat de oudste stad van België – de Tongeraars zeggen het zo graag – nog lang niet uitgeleefd is, wordt duidelijk als we De Velinx binnenlopen, aan de rand van het stadspark De Motten. Heel wat grotere steden mogen best wel jaloers zijn op een cultureel centrum als dit: wat hier aan theater, concerten of andere evenementen te zien is, behoort tot het betere werk. Ook het gebouw zelf bekoort. “Bij nieuwbouw is het principe hier altijd: probeer de oude kern of eventuele archeologische overblijfselen zoveel mogelijk te integreren”, zegt Stephane Nijssen, die me rondleidt in de stad, en hij toont me in de hal de glasplaten waaronder restanten van de vijftiende-eeuwse stadswal in het gebouw verwerkt zijn.

Wat verder: nog een muur. Een Romeinse ditmaal. En we hebben tijd genoeg om hem te bewonderen, want een hardnekkige plensbui dwingt ons te gaan schuilen onder een boom op het grasveld ervoor. Het inspireert ons tot mijmeringen over de arme legioensoldaten uit het zonnige Rome die hier, in deze grauwe, kille uithoek van hun immense rijk, een stuk muur moesten bewaken. Sukkelaars, denk ik, en terwijl de koude regen op mijn paraplu roffelt, voeg ik er meteen ook een snuifje zelfmedelijden aan toe. Dat verdwijnt volledig als het Romeinse parkje in zicht komt. Het kind in mij zou maar wat graag aan de slag gaan met de replica’s van het oude schiettuig: een katapult en een soort sperenslingeraar. Maar ik houd mijn jeukende vingers in bedwang en besteed al mijn aandacht aan de maquette van het oude Atuatuca. Een imposante stad moest dit geweest zijn, qua omvang en inwonersaantal waarschijnlijk te vergelijken met het huidige Tongeren. Toch niet niks in een wereld die nog maar zeer schaars bevolkt was.

In het IAP, het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, lopen we Peter Van den Hove tegen het lijf, een van de stadsarcheologen. Opgewonden vertelt hij over zijn recentste ontdekking: bij herstellingswerken in de St.-Janskerk is een romaanse muur blootgelegd, compleet met een nog intacte boogschuttersnis erin. Of we geen zin hebben om eens te gaan kijken? Als ter plaatse blijkt dat met een slijpschijf al een sleuf voor een elektriciteitsleiding door het eeuwenoude metselwerk is getrokken, staat de spijt op het gezicht van de archeoloog te lezen. Historici en aannemers, het zal altijd een moeizame relatie blijven. Is dit nu een belangrijke ontdekking? Peter Van den Hove moet even nadenken over de vraag. “Het is als…” Hij zoekt naar een passende vergelijking. “Dit is bijna zoiets als Pompeï”, zegt hij dan enthousiast. Een middeleeuwse muur van zo’n vier meter op vijf vergelijken met een complete Romeinse stad mag dan misschien een tikkeltje overdreven zijn, ik vergeef het deze gepassioneerde mens graag. Loop zachtjes, neem ik me voor als we weer buiten staan, want je loopt over twintig eeuwen geschiedenis. Wat niet wegneemt dat ik ondertussen flink honger heb gekregen.

Je kunt de Tongeraars bezwaarlijk een gebrek aan cultuur verwijten, merk ik op als we zitten te eten in De Pelgrim, in de schaduw van de St.-Catharinakerk. Het gebouw, een van de oudste van het begijnhof, wordt niet meer gebruikt voor erediensten, maar doet dienst als tentoonstellingsruimte en theater. Ook de St.-Ursulakapel een beetje verder, met een mooi ommuurd tuintje eromheen, doet dienst als polyvalente ruimte voor culturele evenementen. En even daarvoor waren we nog een prachtig negentiende-eeuws theatertje gepasseerd dat nog steeds in gebruik is. Samen met De Velinx is dat een meer dan behoorlijke infrastructuur voor een stadje met nauwelijks 35.000 inwoners.

Aan de rand van het begijnhof ligt de Moerenpoort, de enige stadspoort die nog overeind staat. Moeizaam werken we ons naar boven. De middeleeuwers hadden toch wel een speciaal talent om akelige trapjes te bouwen. In de toren is een museum ondergebracht dat het leven toelicht op en rond oude versterkingen, met een compleet ingericht wachtlokaal, wapens, plattegronden en dergelijke. Maar ons doel is de hoogste verdieping, van waaruit je een fenomenaal uitzicht hebt over de stad. Hier merk je pas hoeveel groen er eigenlijk nog is. Niet alleen in de omgeving – het natuurgebied De Kevie, dat aansluit op het stadspark De Motten, dringt bijna tot in het stadscentrum door – maar ook in de oude stad en vooral langs het traject van de oude wallen, die zich als een groene gordel om de stad heen slingeren. Het is moeilijk voor te stellen dat dit lieflijke landschap ooit bedekt was met de ondoordringbare wouden waarin Ambiorix en de zijnen 9000 legionairs van Caesar in de hinderlaag lokten en bijna compleet uitroeiden. Waar de slachting precies heeft plaatsgevonden, is tot op heden niet bekend.

Had ik zo’n honderd jaar geleden geleefd, dan was ik vast als pastoor door het leven gegaan. Pastorieën behoren tot de stijlvolste huizen die ooit gebouwd zijn en ook van de doorgaans goed voorziene wijnkelder eronder zou ik bepaald niet vies zijn. Wat dat betreft, ben ik in Tongeren goed terechtgekomen: in de straten rond de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek staan maar liefst twaalf kanunnikenhuizen met elkaar te concurreren qua schoonheid. De kanunniken waren verbonden aan de basiliek en mochten hun leven in de schaduw ervan doorbrengen. En zo te zien best wel in comfortabele omstandigheden. Verrassend is dat achter een van de statige huizen het hypermoderne Praetorium oprijst, dat onderdak biedt aan de administratieve diensten van de stad. Het gedurfde gebouw, waarvan het vele glas wellicht de openheid van bestuur moet symboliseren, past wonderwel in zijn historische omgeving.

In de romaanse kloostergang naast de basiliek is het heerlijk rustig. Haast geen geluidje dringt door op deze plaats, die zich toch pal in het stadscentrum bevindt. Na de overdonderende pracht van de basiliek en vooral van de schatkamer is dit een oord van stilte en bezinning. Nochtans ging het er op deze plek niet altijd zo vredig aan toe. In juli 1747 was hier het gekerm van gewonden en stervenden niet van de lucht. Daarvan getuigt nog de grafsteen van de comte d’Aubeterre, die hier na de slag van Lafelt, halverwege tussen Tongeren en Maastricht, werd verpleegd. Terwijl zijn meester, de Franse koning Lodewijk XV, zegevierend verder trok, bezweek de comte ver van huis aan zijn verwondingen. Hij was een van 10.971 Fransen die toen het leven lieten, terwijl de Oostenrijkers 6707 gesneuvelden te betreuren hadden. Een grootse geschiedenis blijkt jammer genoeg maar al te vaak met bloed geschreven.

Ik van mijn kant was vast van plan de geschiedenis in te gaan als ‘de eerste die een artikel over Tongeren schreef zonder het Gallo-Romeins Museum te vermelden’. Ik heb gefaald. Het grote gebouw, met veel glas en beton, toont al van buiten dat hier resoluut voor een moderne aanpak is gekozen. En één die werkt. Als we de betoverende ruimte rond de dodecaëder betreden, een raadselachtig voorwerp waarvan men nog steeds de juiste functie niet kent, voel ik me een archeoloog die op het punt staat een sensationele ontdekking te doen. Een ideale opwarming om de volgende zalen te verkennen, die je van de prehistorie naar de Romeinse periode leiden. Geen opeenstapeling van objecten hier, maar een intelligente opstelling die de geest prikkelt en je doet verlangen naar meer. Geloof gerust alle lovende berichten over dit museum, er is geen woord van overdreven.

oudheden bovengronds

Naast de archeologische schatten in de bodem bezit Tongeren ook een verrassend boeiend architecturaal patrimonium. De toeristische dienst stippelde een wandeling uit langs 35 opmerkelijke panden. Je krijgt er een compleet overzicht van de bouwstijlen in de stad van de Middeleeuwen tot nu. De verzorgde brochure zet voor de leken dan ook nog eens de belangrijkste kenmerken van elke periode op een rij. Een aanrader.

Nog een leuk en origineel initiatief is ‘Al gezien – Déjà vu?’ Op een twintigtal plaatsen in de stad zijn op grote doeken foto’s aangebracht van hoe de plek er vroeger uitzag. Soms nog goed herkenbaar, vaak compleet veranderd. Voer voor nostalgici. Een soortgelijk project loopt in Sint-Truiden.

En dan is er natuurlijk de zondagse antiekmarkt, de grootste van de Benelux. De markt strekt zich uit langs de oude wallen, in de straatjes en pleintjes erachter en in enkele grote hallen. Daarnaast zijn er in de buurt ook nog massa’s antiekwinkeltjes. Wie hier zijn gading niet vindt, opteert misschien beter voor een modern interieur. Geïnteresseerden brengen best wel genoeg euro’s mee: toen wij de markt bezochten op een hete zondag in juli, hebben we maar liefst vier bankautomaten moet aflopen voor we er een vonden die niet droog stond. Waarna onze kelen ook stilaan droog begonnen te staan.

honger en dorst

De Trotter en de restaurantkenner van Weekend Knack zijn het erover eens: een culinair paradijs kun je Tongeren niet noemen. Wat niet betekent dat je in paniek hoeft te raken als je met een knorrende maag door de stad loopt.

Op warme, zonnige dagen is de Grote Markt een aangename plek. Naast elkaar vind je er Pub The Lantern (012 23 93 02), Ben’s Café (012 26 30 64), Café Central (012 23 91 29) en Café Majestic (012 23 78 18). Allemaal hebben ze grote, schaduwrijke terrassen waar het heerlijk eten en drinken is, met op de achtergrond Ambiorix die boos in je bord kijkt. Aan de overkant ligt hotel-restaurant Lido (012 23 19 48), dat ook in de architectuurwandeling beschreven wordt. De Brasserie (012 23 85 51), ook op de Grote Markt, is bekend voor zijn degelijke klassieke keuken.

Een aanrader is zeker De Pelgrim (Brouwerstraat 9, 012 23 82 22), aan de ingang van het begijnhof. Een eenvoudige, eerlijke keuken in een erg gezellig decor. Wie gastronomie zoekt, begeeft zich het best naar het Biessenhuys (012 23 47 09) in de Hemelingenstraat.

Bezoekers van het Gallo-Romeins Museum die niet al te veel tijd willen verspillen aan aardse genoegens, kunnen terecht in het Panoramacafé op de hoogste verdieping. En ook in het Velinx-café geraken hongerige cultuurliefhebbers aan een hap.

Tot slot een legende: Frituur Stas op de Grote Markt (012 23 24 98) is mijlenver in de omtrek bekend voor zijn mosselen. Bij het begin van het mosselseizoen staan de mensen naar verluidt tot op de stoep aan te schuiven om een plaatsje te veroveren in dit eenvoudige eethuis.

groen

Wie genoeg oude spullen heeft gezien, gekocht, opgegraven of wat dan ook, kan zich voor wat rust terugtrekken in het groen. Op wandelafstand van het centrum ligt De Kevie, een natuurpark dat zelfs door het WWF als waardevol wordt erkend. Je kunt het gebied te voet via een aantal bewegwijzerde wandelpaden verkennen, of per fiets. Leuk detail: wie op tijd reserveert, krijgt van de toeristische dienst gratis fietsen ter beschikking gesteld.

Tongeren is ook aangesloten op het Haspengouws Fietsroutenetwerk, waarvan alleen nog maar het oostelijk gedeelte voltooid is. Het westelijke stuk is voor heel binnenkort. Het is een zogenaamd knooppuntennetwerk: elk punt staat in verbinding met een aantal andere punten zodat de fietser zelf zijn route kan bepalen.

Maar Tongeren zou Tongeren niet zijn als ze niet hun eigen ‘Romeinse’ fietsroute hadden. De Via Jecore slingert zich door de vallei van de Jeker, langs Romeinse en andere bezienswaardigheden, naar aankomstplaats Maastricht. Een mooi voorbeeld van samenwerking over de grenzen heen in de Euregio Maas-Rijn, want het fietspad loopt over Vlaams, Waals en Nederlands grondgebied.

Info: Toerisme Tongeren, Stadhuis-

plein 9, 012 39 02 55, fax 012 39 11

43, toerisme.tongeren@skynet.be,

website www.tongeren.be

Dit is de laatste zomerwandeling in de reeks van vijf.

10

In de romaanse kloostergang, die zich toch pal in het stadscentrum

bevindt, is haast geen geluidje te horen.

12

Het natuurgebied De Kevie sluit aan op het stadspark De Motten

en dringt bijna tot in het centrum door.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content