Of hij nu een schofterige televisiereporter of een babbelzieke huurmoordenaar speelt, altijd balanceert acteur?regisseur Tom Van Dyck op de delicate scheiding tussen ontroering en hilariteit.

Linda Asselbergs / Foto Guy Kokken

Canvas-kijkers herinneren zich Van Dyck wellicht nog als de zielige Zondag Josdag-quizkandidaat in het onvolprezen Alles kan beter. Of als zijn volmaakte antipode, de hondsbrutale Allo televisie-reporter in In de Gloria. Voor Fait d’hiver van Dirk Beliën, speciale vermelding in de Officiële Kortfilm Competitie op het voorbije Filmfestival van Gent, kroop hij dan weer in de huid van een overwerkte, pillenslikkende zakenman die vastzit in de file en via zijn gsm verneemt dat zijn vrouw met een andere vent in bed ligt. Meneer is acteur, zeker…

Moet je als acteur niet voortdurend een zekere gêne overwinnen? Als je een uur lang in je onderbroek op het podium staat, bijvoorbeeld?

Tom Van Dyck: Het is natuurlijk een verschrikkelijk cliché dat nogal wat acteurs eigenlijk verlegen mensen zijn, maar er zit iets in. Of acteren dan een soort therapie is? Nee, da’s totale flauwekul. Of toch… Pas op, dat klinkt snel hoogdravend, maar laat ons zeggen dat ik er nood aan heb om iets te doen met de indrukken die voortdurend op mij afkomen en waarvan ik drievierde niet goed kan plaatsen. In dat opzicht ben ik een heel emotionele mens die een uitlaatklep nodig heeft voor zijn verwarring. Of het In de Gloria heet of Brandbakkes, dat ik vorig jaar in Het Toneelhuis geregisseerd heb, de voedingsbodem is altijd dezelfde: ik snap het allemaal niet zo goed en toch wil ik er iets mee doen.

En ja, die gêne, binnen een bepaald kader heb ik daar geen last van, het hoort er gewoon bij. Maar vraag mij niet om in een groot gezelschap de moppentapper uit te hangen. Soms heb ik zelfs het gevoel dat ik door toneel te spelen in het dagelijks leven verlegener geworden ben. Gelukkig kan ik dat nogal goed verstoppen, meestal merkt niemand er wat van. Maar buiten een rol een groot gezelschap toespreken? Nee, dat lukt veel beter als ik een baard en een snor heb opgeplakt. De magie van de verkleedkist op zolder, bij mij werkt dat echt. Het idee ook dat je onthult door te verhullen. Ik kan niet repeteren in mijn eigen kleren. Dat gaat niet, want dan ben ik Tom Van Dyck en ik ben niet het soort acteur dat zegt: “Kijk, hier sta ik, dat is al interessant genoeg”. Maar meer nog dan een acteur voel ik mij een spelende mens. Spelen is voor mij een manier om met de dagelijkse realiteit om te gaan, zoals een kind moet kunnen spelen. In dat opzicht is acteren dan wel degelijk een soort therapie. Ik kan me in elk geval niet voorstellen dat dat gezond voor mij is: niet kunnen spelen en onnozel doen, mensen parodiëren en interpreteren en een publiek doen lachen en ontroeren. En regisseren, dat is je eigen Playmobil-dorp maken.

Als je voortdurend bezig bent met het verwerken van indrukken, ben je dan ooit echt in rust?

Weinig. Mijn vrouw beweert dat ik op vakantie wel rustiger word, maar daar is tijd voor nodig. Uiteindelijk lukt het me dan wel, onder een palmboom zitten en beseffen: we hebben het hier toch goed. Maar voor de rest ben ik een vrij gejaagde en gestresseerde mens. Ik kan niet lang stilzitten, ik moet altijd van alles doen: dingen opschrijven of uittikken, mij ’s morgens vroeg al opwinden over wat er in de gazet staat. Of gewoon iemand zien passeren, daar iets aan opmerken en denken: goh, daar zouden we iets mee moeten doen. Ik weet dat sommigen zich daaraan ergeren: “Laat de mensen nu eens gewoon zijn zoals ze zijn.” Maar op de een of andere manier lukt mij dat niet zo goed, ik moet alles proberen te plaatsen.

Word je daar niet immens droevig van, van het observeren van ‘de mens’ met al zijn tekortkomingen?

De meeste items van In de gloria ontstonden uit het soort herkenbaarheid dat tot compassie leidt. ’t Is soms allemaal zo triest. En tegelijk ligt het heel dicht bij de lach. Enfin, bij mij toch. Voor iemand die in een zware huwelijkscrisis zit, is dat natuurlijk heel erg. Maar als je daar als buitenstaander op zit te kijken, dan herken je de mechanismen en dan denk je: “Jongens, jongens, waar zijn jullie mee bezig…” Ik kan in droevige situaties soms keihard beginnen lachen, zodat andere mensen gechoqueerd zijn. Maar zo werkt dat bij mij: als iets te treurig is, laat mij er dan maar om lachen. Maar ik huil ook heel gemakkelijk. Laatst nog op een begrafenis. Kwam er een stokoude man een lezing geven over “de verschijning van Maria in al haar pracht en praal”. Goed bedoeld natuurlijk, maar met een ongelooflijk plat accent en gevolgd door een koor dat gruwelijk vals zong. Dan sta ik mij daar echt te verbijten. Maar twee minuten later kan ik wel janken van verdriet.

Is het het sukkelachtige van de mens dat je aantrekt? In ‘De dienstlift’ ben je een bijzonder onzekere huurmoordenaar.

Ja, en in de Boon-monoloog Eros en de eenzame man was ik ook al zo’n schraal geval. Waarover het gaat bij mij? Over menskes die verloren lopen in een veel te grote wereld. “Oeioei, ’t is allemaal da ni, ik wil wel, maar ik kan ni”. Zo’n Griekse tragedie, met een orakel in een spelonk, dat sluit niet aan bij mijn leefwereld. Wat dat betreft, heb ik misschien te weinig fantasie. Ik kan het ook niet uit mijn bek krijgen, denk ik. Als ik een koning zou spelen, dan heet hij in mijn achterhoofd Jef en heeft hij een kippenkwekerij op de rand van het faillissement. Bij mij draait alles om herkenbaarheid. Maar wat is herkenbaar? Dat is heel persoonlijk en wat je ermee doet, kan heel ver gaan. Maar voor die verbeelding heb ik wel een zekere input nodig. Zo is het voor mij bijvoorbeeld heel moeilijk om elk jaar stukken te vinden om te regisseren. Ik wil dan ook geen carrière maken in de zin van: volgend jaar doe ik een Shakespeare en daarna een Molière. Iedere regisseur die zichzelf enigszins ernstig neemt, wil weleens een Medea, een Macbeth of een King Lear aanpakken, maar die ambitie heb ik absoluut niet.

Je bent heel vroeg beginnen regisseren.

Eigenlijk wel, ja. Toen Luk Perceval met Het Toneelhuis begon, vroeg hij me of ik iets in de Bourla wilde komen regisseren. Voordien had ik met een paar ex-medestudenten van het conservatorium De roovers opgericht, maar omdat ik heel andere ideeën over toneel had dan de anderen, ben ik mijn eigen weg gegaan. Daarna ben ik bij De tijd terechtgekomen, maar ook toen al wilde ik mijn eigen voorstellingen maken. Lucas Vandervost heeft mij toen de kans gegeven om Daar het somtijds logisch is te regisseren, gebaseerd op de roman And the Ass Saw the Angel van Nick Cave. Zo is het begonnen.

En waarom regisseren? Enerzijds heb ik die stimulans op het conservatorium meegekregen. Goed, soms kregen wij les van Ivo Van Hove die zei: zo en zo moet het. Maar evengoed werden wij soms aan ons lot overgelaten, volgens het principe van Dora Van der Groen dat alles uit onszelf moest komen. Wij waren de school, we moesten er zelf iets van maken. En dat probeerden wij dan maar zo goed mogelijk te doen. Anderzijds heb ik die zelfstandigheid ook van thuis meegekregen. Mijn ouders hebben een eigen bedrijf, mijn vader is elektricien. Als kind ging ik graag met hem naar een werf. Ik had mijn eigen overall, met zo’n plooimeter in mijn zak die groter was dan ikzelf en mijn eigen veiligheidshelmpje. “Dat is mijn opvolger, zie”, zei mijn vader trots en dan kreeg ik ijsjes en koeken. Goed, het is anders uitgedraaid. Maar ik heb nooit iets anders gezien dan mensen die werkten en hun eigen ding deden. Mijn oudste broer is uiteindelijk mee in de zaak gestapt en hij doet het daar veel beter dan ik ooit gekund had. Mijn andere broer is bioloog, altijd bezig met zijn onderzoek. Mijn eigen baas willen zijn, dat zat er al heel vroeg in. Misschien is dat ook een beetje de controlefreak in mij, maar ik heb een sterke behoefte aan onafhankelijkheid, op alle vlakken.

Daar is ook een risico aan verbonden; als zelfstandige ben je een onbeschermd persoon.

Het risico dat je op je bek gaat, is redelijk groot, maar dat neem je er gewoon bij. Vrijheid, daar draait het om. De vrijheid om televisie, film en theater te kunnen combineren en mijn eigen agenda te bepalen. En ook: de kick, het genot van zelf dingen te kunnen maken. Mensen bij elkaar brengen en hopen dat het werkt. Mensen die goed spelen, dat zie ik graag gebeuren. En dan zelf de baas van de poppenkast zijn. Want dat is het theater toch: een poppenkast. Waar anders kun je in je onderbroek met een pistool staan zwaaien?

Was het van in het begin duidelijk dat je ‘De dienstlift’ met Lucas Van den Eynde zou doen?

Ik zou niet meteen kunnen zeggen met wie ik zoiets nog zou kunnen doen. Bij een grote zaalregie vertrek ik meestal van een tekst en dan begin ik acteurs op te bellen. Maar dit project is heel anders ontstaan. Lucas en ik wilden allang iets samen doen. Niemand anders erbij, gewoon wij tweeën op het podium. Een half jaar geleden zijn we teksten beginnen lezen en beginnen praten, gewoon bij mij thuis in de tuin. En tussendoor wat pingpong spelen, onder het mom van werken. Zo zijn er heel wat teksten de revue gepasseerd. We hebben zelfs overwogen om zelf een iets te improviseren, maar uiteindelijk vonden we het toch plezanter om creatief te zijn binnen het kader van een repertoirestuk. En zo zijn we bij De dienstlift terechtgekomen. Op het eerste gezicht heel toegankelijk, maar als je begint met het op de scène te zetten, merk je dat het niet zo simpel is. Het is een komedie, maar je moet ook een spanning creëren en dat allemaal in een tijdsbestek van een uur. Ik had ook allang geen theater meer gespeeld, het was opnieuw wennen.

Hoe werkt zoiets, toneelspelen zonder regisseur?

We hebben elkaar geregisseerd, met een videocamera voor onze neus. In de repetitieruimte hadden we een gezellig hoekje gemaakt waar we die video’s achteraf konden bekijken. Lucas en ik kennen elkaar goed, we zien elkaar ook heel graag. Onze eerste samenwerking was Le cocu magnifique. Maar ook daarvoor was ik al een grote fan van hem. Wat hij ook speelde: wow, fantastisch. Ik heb hem toen gewoon opgebeld: “Kijk, ik ga een productie doen, mijn eerste grote zaalregie in de Bourla, en ik zou graag hebben dat jij de hoofdrol speelt.” We zijn een paar keer samengekomen en het klikte. We hebben toen op een ongelooflijk intensieve manier samengewerkt. Lucas heeft voor die rol zelfs een theaterprijs gekregen. Zo is het begonnen en gegroeid en nu zijn we dikke kameraden. En als we dan tussen de repetities voor De dienstlift door een koffie gingen drinken op het Zuid, zagen we soms mensen passeren waarvan we zeiden: “Zet zo iemand op de scène en iedereen zal dat personage te karikaturaal vinden.” De realiteit overtreft elke vorm van verbeelding, altijd. Die illusie koester ik dus niet: dat ik in het theater iets kan maken dat straffer is dan het leven zelf.

In de kortfilm ‘Fait d’hiver’ zit je doorlopend in een auto. Is dat lastig, louter boven de gordel acteren?

Zat ik daar in die dikke Mercedes, een fantastisch machien, met een hoop sneeuw- en rookmachines en lichten eromheen, want alles werd in een studio opgenomen. En dan ga je van sequentie tot sequentie zonder dat je daar veel vat op hebt. Maar ik had het volste vertrouwen in Dirk Beliën, een geweldig innemend mens, die op zo’n bezeten, warme en liefdevolle manier met film bezig is dat ik na het eerste gesprek met hem tegen mijn vrouw zei: “Zelfs al moeten we ’s nachts draaien, die man heeft zoveel positieve energie, voor hem wil ik die film doen.”

De markt voor de kortfilm is natuurlijk beperkt, maar het publiek in Gent reageerde heel plezant. Ik ben ook tevreden met het resultaat: een simpel verhaaltje, goed in beeld gebracht en waar ritme in zit. Het is wat het is: een fait divers. Voor film en televisie acteren vind ik hoe dan ook gemakkelijker dan toneelspelen. Zoals gisteren, op de première van De dienstlift. Je staat te spelen en ineens denk je: “Arrgh, die zin had anders gemoeten.” Maar het is weg, gepasseerd. Of je concentratie verschuift, omdat je een nieuwe prikkel krijgt. Tijdens het draaien kun je dan zeggen: “Stop, ik ga het nog eens doen.” Maar het theater is zo’n vluchtig medium, je kunt het niet retoucheren. Soms loop ik na een voorstelling razend kwaad de kleedkamer in omdat ik twee, drie zinnen verkeerd heb gezegd. Dat is zoals het leven, hè: alles lukt niet altijd even goed.

Je bent niet vlug tevreden.

Als je dan toch een soort talent hebt, dan vind ik dat je dat maar beter binnenstebuiten kunt keren. Het moet optimaal renderen, om het in economische termen uit te drukken. Nee, ik ben niet rap content. En ook nogal kieskeurig in wat ik aanneem. Als je een paar jaar wilt blijven meedraaien, moet je niet alles zomaar te grabbel gooien. Dan heb je het gevoel dat je maar half werk levert en daar word je alleen maar onrustig van. Na Alles kan beter ben ik voor soortgelijke programma’s benaderd, maar ik ben daar voorzichtig in. Het zijn de mensen die bij zo’n project betrokken zijn die de sterkte uitmaken. Ook al omdat je een vangnet nodig hebt als je op je bek gaat.

Ga je als acteur ooit wel eens echt uit de bol, of behoud je altijd een vorm van controle? Ik herinner me je manische lach uit een van de afleveringen van ‘In de gloria’.

Daarvoor moet ik zeker niet diep in mijzelf op zoek gaan. Of mij in bochten wringen om het eruit te krijgen. Maar er is altijd een zekere controle. Op het conservatorium zei Dora Van der Groen altijd: “Jij kunt zo geconcentreerd spelen, jij weet altijd precies waar je naartoe wil.” Ik denk dat ik ook zo leef. Te veel chaos in mijn huis, dat gaat niet. Ik ben een heel ordelijke mens. Misschien is regisseren ook niets anders dan dingen ordenen, ze letterlijk een plaats geven. In het begin heb je er totaal geen greep op, het zijn de acteurs die het moeten doen. Maar toch beslis je: “Dit stukje leven ga ik organiseren…”

Heb je soms geen hekel aan jezelf als je een degoutant mannetje moet spelen?

Toen ik in Allo televisie bij “onze zwarte medemens” binnenviel en speren bovenhaalde en woeste kreten uitstiet, dacht ik: “Gaat dit nu niet over de rand?” Maar het is natuurlijk wel plezant om je demonen los te laten. Ik weet dat ik het daarnet ontkende, maar in die zin is acteren wel degelijk therapeutisch. Want je hebt hoe dan ook een uitlaatklep nodig voor je wanen en angsten en vieze fantasietjes. Andere mensen moeten daarvoor misschien een weekend uitfreaken in een discotheek of potten gaan bakken in de avondschool of gaan vissen. Ik niet. Ik heb zelfs niet het gevoel dat ik ooit echt gewerkt heb, tenzij bij mijn vader vroeger of in mijn eigen huis. Maar voor de kost? Als ze naar mijn beroep vragen, ben ik altijd een beetje gegeneerd. Moet ik nu zeggen dat ik acteur ben? Dat is zo’n raar woord. Ik entertain, ik doe maar… Volgens het paritair comité waar ik als zelfstandige onder ressorteer, heb ik een vermakelijkheidsbedrijf. Dat vind ik eigenlijk wel een goeie naam: ik ben de directeur van mijn eigen vermakelijkheidsbedrijf.

En toch denk ik dat je in wezen een ernstig man bent.

Ha ja, het leven is een ernstige aangelegenheid. Maar er is hoop, want op mijn achttiende was ik nog een stuk serieuzer. En op het conservatorium was ik helemaal in de ban van de ondraaglijke zwaarte van het bestaan. Daar moest je je dingen over jezelf afvragen waarvan ze thuis zeiden: “Maar jongen toch, waar zit jij allemaal mee in je hoofd?” Ik had toen ook nog veel meer het idee dat ik met de grote kunst bezig moest zijn, met de zwaarste teksten en de grote poëzie. Ook al ontkende ik dat in alle toonaarden. Niet dat ik nu alleen de lichte fun opzoek, maar ik denk dat ik op een veel juistere manier en dichter bij mijzelf met de dingen omga. Kijken naar wat er om me heen gebeurt en zien dat dat allemaal verdomd dicht op elkaar zit: het groteske, de tragedie en de komedie. Maar zonder daarom meteen een oordeel te vellen. Omdat ik ook maar een ratteke ben dat zijn weg probeert te vinden.

De bewerking van Harold Pinters ‘De dienstlift’ door Tom Van Dyck en Lucas Van den Eynde is nog te zien in de Antwerpse Studio Tokio, Verlatstraat 20-22, op woensdag 31/10, vrijdag 2 en zaterdag 3/11 en dinsdag 6/11 tot en met zaterdag 10/11, telkens om 20 uur. Info: [{phone}] 03-224 88 44 en www.toneelhuis.be

‘Fait d’hiver’ van Dirk Beliën wordt vertoond op het Internationaal Kortfilmfestival Vlaanderen van 23/11 tot 2/12 in Leuven. Info: www.kortfilmfestival.be

‘In de gloria’ wordt elke vrijdag- en zaterdagavond uitgezonden op Canvas.

“Regisseren, dat is je eigen Playmobil-dorp maken.”

“Zo werkt dat bij mij: als iets te treurig is, laat mij er dan maar om lachen.”

“Zo’n Griekse tragedie, met een orakel in een spelonk, dat sluit niet aan bij mijn leefwereld. Bij mij draait alles om herkenbaarheid.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content