Volgens de Italianen is er maar één manier om de dingen te doen: hun manier. Cappuccino drink je tussen acht en halfelf ’s ochtends, na september ga je niet meer zwemmen en iedereen houdt van de paus. In “Italiaanse buren” en “Italiaanse opvoeding” geeft de Engelse auteur Tim Parks zijn ironische kijk op het land van ‘la bella figura’.

Fans van “Italiaanse buren” die in de buurt van Verona op zoek gaan naar Montecchio om er in de Via Colombare Lucilla op haar balkon te zien verschijnen of in de Pasticceria Maggia een espresso te drinken, komen bedrogen uit. Montecchio bestaat niet. Of beter gezegd, in de buurt van Verona en Vicenza zijn er wel een dozijn Montecchio’s, maar Tim Parks zul je er niet vinden. Dat neemt niet weg dat hij Italië door en door kent – hij woont er al sinds 1982 met zijn Italiaanse vrouw en drie kinderen. Maar om de lieve vrede situeerde hij zijn belevenissen als buitenstaander in een aanvankelijk enigszins vijandig dorp in een fictief Montecchio: het trotse Latijnse volk houdt er nu eenmaal niet van om in zijn hemd gezet te worden. Niet dat Parks zijn Italiaanse buren geen warm hart toedraagt. Maar zijn visie gaat nu eenmaal iets verder dan die van de doorsnee liefhebber van Carluccio, Armani en Alessi of van de tweedehuisbezitter met de o zo pittoreske tuinman. Parks is ook niet de eerste de beste schrijver. De eerste roman die ik van hem las, “Nieuwe kleren voor Massimina“, is een inktzwarte thriller waarin de gewetenloze leraar Engels Morris Duckworth in Verona een van zijn rijke vrouwelijke leerlingen schaakt. Dat doet Parks wel vaker: zijn hoofdpersoon een aantal autobiografische trekken meegeven en er dan een amorele rotzak van maken, waar je als lezer een bijna schuldige sympathie voor gaat koesteren. Voor zijn roman “Europa” kreeg Parker in ’97 een nominatie voor de prestigieuze Booker Prize. Tegelijk met ” Italiaanse opvoeding” verschijnt bij ons “Bestemming“, over een Engelse journalist, getrouwd met een Italiaanse, die bijna in de waanzin verzinkt als zijn zoon zelfmoord pleegt.

Zelf vindt hij het een goed idee dat de twee boeken gelijktijdig op de markt komen: “Ze gaan allebei over het onderscheid tussen nationaliteiten, maar in het ene geval vanuit een komisch en in het andere een dramatisch oogpunt bekeken. De visie is dezelfde, alleen het register verschilt.” De manier waarop Parks naar Italië kijkt, onthult natuurlijk ook veel over hemzelf. Als hij zich verbaast over het verschijnsel tredicesima, de dertiende maand, verwonderen wij Belgen ons over zijn verwondering. En dat wetten en reglementen er zijn om omzeild te worden, zolang er tenminste een reële kans bestaat dat je niet gesnapt wordt, vinden wij ook niet zo abnormaal…

Geen twijfel mogelijk: zeker in “Italiaanse buren” is de visie van Parks op zijn tweede vaderland die van een eilandbewoner. Maar dan één met een vlijmscherpe geest en een heerlijk oneerbiedig gevoel voor humor.

In levenden lijve is hij magerder dan op de achterflapfoto’s en drastisch gekortwiekt. Grijnzend: “Hoe minder er is, hoe korter je het moet houden, dan valt het niet zo op.” Daarom moet ik twee keer kijken als we elkaar zoals afgesproken ontmoeten bij het standbeeld van Victor Emmanuel op de Veronese Piazza Bra. Hij spreekt van dat temerige Engels – alleen ex-patriates koesteren hun taal met zoveel liefde – maar rijdt auto als een Italiaan: nerveus, kort op de bumper. En als we later naar het voetbalstadion gaan, blijkt hij een vurig supporter van de lokale ploeg, Hellas Verona.

Betrap je jezelf er wel eens op dat je als een Italiaan reageert?

Tim Parks: Ach, betrappen… Dan lijkt het alsof ik me aan een soort basic Britishness vastklamp en dat is niet zo. Eerlijk gezegd, ik voel me noch Engels, noch Italiaans. Vergelijk het met opgroeien, dat ook een soort uitgroeien is. Je voelt dat je een afstand van je familie ontwikkelt. Met nationaliteit is het net zo. Volwassen en intelligente mensen zijn tot op zekere hoogte een reflectie van hun natie, maar ze overstijgen die ook. Nietzsche had het bij het rechte eind toen hij beweerde dat maar heel weinig mensen de eer hebben “statenloos” te zijn. En dat komt dan van iemand die voor een Duits-nationalist doorgaat… In de manier waarop ik de dingen benader, zitten nu zeker een aantal Italiaanse trekjes. Als ik het Kanaal oversteek, heb ik niet langer het gevoel dat ik thuiskom. De Britten komen mij vaak zelfs enigszins belachelijk voor en als ik zie welke boeken in Groot-Brittannië het mooie weer maken, voel ik me beslist on-Engels. Maar bepaalde attitudes zijn dan weer zeer Brits: de ironie in mijn werk bijvoorbeeld, is iets waar nogal wat Italianen moeite mee hebben.

Je gelooft dus niet dat we allemaal steeds meer op elkaar gaan lijken, onder invloed van het ‘global village’-effect, zeg maar?

Goed, we krijgen allemaal te maken met Engelse popmuziek en de gsm en internet, maar de manier waarop we die dingen absorberen, wordt bepaald door de dynamiek van de eigen cultuur. Volgens mij wordt er nergens met zoveel gretigheid gebruikgemaakt van de telefonino als hier. En ben je hier in Verona al in de McDonald’s geweest? Daar hebben ze marmeren tafeltjes en de slaatjes zien er heel anders uit dan in Manchester. Maar neem nu die belachelijke angst van de Fransen dat hun cultuur aangetast zal worden door de Angelsaksische. Nonsens toch. Italianen gebruiken veel zogenaamd Engelse woorden: joggen heet hier footing, een woord dat niet eens in het Engelse woordenboek staat. En als een Italiaan zegt dat hij gaat eten in de autogrill, wat Italiaans-Engels is voor wegrestaurant, dan weet niet één Brit waar hij het over heeft. Cultuur weerstaat volgens mij zeer goed de homogenisering. Dat heeft niets met genetica te maken, maar met de verhalen en mythes over hun land waarmee mensen opgevoed worden. Globalisering betekent alleen dat er over de hele wereld schabouwelijk Engels gesproken wordt.

Nationaliteit is dus geen kwestie van genen, maar van conditionering?

Ach, conditionering is een beetje een akelig woord, alsof iemand met opzet aan je persoonlijkheid zou sleutelen. Nee, waar het om gaat, is het hele mindframe waarin een Italiaan een Italiaan leert worden en een Brit een Brit. Goed, ik ontmoet jou, een Belgische. Voor het moment lijk jij me volkomen normaal. Dat komt omdat ik met jou een heleboel culturele referenties deel, meer dan met iemand uit Nigeria, bijvoorbeeld, of zelfs Rusland. Maar als ik naar België kom en zie hoe jullie Belgen zich in bepaalde situaties onder elkaar gedragen, zal ik waarschijnlijk concluderen dat jullie helemaal anders zijn dan de Italianen, bijvoorbeeld. Nationaliteit wordt bepaald door de manier waarop de inwoners van een land zich als groep gedragen. De essentiële Italiaan bestaat niet. Er is Berlusconi en een dikke mevrouw uit Napels en een voetballer van AC Milaan… En de manier waarop ze samen opereren is in zekere zin al voorgeschreven. Begin bij Dante en de “Decamerone” en doorloop de hele Italiaanse literatuur tot op heden, dan krijg je de hele galerij van mogelijke personages. Iemand ontmoeten die op het eerste gezicht volkomen normaal lijkt, is prettig. Maar nog aardiger is: erachter komen dat het niet zo is. Door een poos in zijn land te wonen, bijvoorbeeld.

Of ermee te trouwen.

Dan wordt het ronduit gevaarlijk. Daar bestaan zelfs statistieken over. Toen mijn vrouw en ik elkaar leerden kennen, spraken we Engels met elkaar; later zijn we overgeschakeld op Italiaans. In zo’n geval zou je 70 à 80 procent kans hebben op een echtscheiding. Wat suggereert dat het gebruik van een andere taal ook een heel ander gedragspatroon in gang zet.

Over je schoonfamilie schrijven zoals jij het doet in “Italiaanse opvoeding” lijkt me ook een uitstekende manier om op een echtscheiding aan te sturen.

Welnee, wat mijn vrouw betreft, had ik er gerust wat harder tegenaan kunnen gaan. En mijn schoonvader was zelfs zeer in zijn schik met de manier waarop ik hem portretteerde. Een van mijn schoonbroers was wél nogal overstuur. De andere dan weer niet, omdat zijn broer er volgens hem veel bekaaider vanaf kwam (lacht). Maar voor mijn schoonouders ben ik heel aardig geweest. Als je wil weten hoe ze echt zijn, moet je “Bestemming” lezen. In “Italiaanse opvoeding” heb ik de grootste gruwelijkheden weggelaten. Ik heb hen beschreven als Italianen, terwijl het in feite om een pathologisch gezin gaat. Er is zelfs schizofrenie in de familie, maar daar heb ik het niet over omdat het anders een totaal ander boek geworden was. Maar hun gekte versterkt natuurlijk wel bepaalde Italiaanse trekjes.

Koesterde je al een grote liefde voor dit land voor je er kwam wonen?

Absoluut niet. Toen ik heel jong was, had ik hier wel wat rondgereisd. Ik vond het een mooi land, maar het maakte me ook een beetje bang, vooral omdat ik toen onder de blote hemel sliep en een paar keer overvallen werd. Mijn vrouw leerde ik kennen in Harvard en toen we trouwden, kwamen we om allerlei redenen overeen dat we nooit in Italië zouden gaan wonen. Maar na een paar jaar in Engeland zat iedereen me daar aan mijn vel: “Waarom krijg je geen boek gepubliceerd? Waarom vind je geen goede baan?” Italië leek me een ideaal land om in vrede onproductief te zijn. (lacht) En mijn vrouw kreeg het op haar heupen van het Engelse klimaat. Maar het was niet zo makkelijk om mij hier te vestigen. Als buitenlander werd ik met een hoop ontmoedigende bureaucratie geconfronteerd en moest ik me om de haverklap op het politiebureau presenteren. Het Verenigd Europa heeft daar niet veel aan veranderd: het vaardigt een hoop wetten uit die ze hier prompt aan hun laars lappen. Als je de moeite zou nemen, zou je de Italiaanse staat op dagelijkse basis voor het Europese gerecht kunnen slepen. Maar goed, uiteindelijk kon ik een baan krijgen als docent literaire vertaling aan de universiteit van Milaan. Daarvoor moest ik deelnemen aan zo’n typisch Italiaanse concorso: een openbaar staatsexamen waar iedereen in theorie een kans op de baan heeft, maar iedereen van tevoren weet wie hem krijgt. Ik wist ook dat ik ‘m zou krijgen, anders had ik niet deelgenomen. Ik ben niet gek.

Wij, noorderlingen zien de Italianen graag als spontane levensgenieters, maar dat beeld blijkt niet te kloppen.

Zo’n stereotype is als een karikatuur in de krant: onmiddellijk herkenbaar. Er zal dus ook wel iets van aan zijn. Maar het beeld dat buitenlanders van Italianen hebben, is gebaseerd op de manier waarop ze zich gedragen als ze zich amuseren en dus wat genereuzer zijn met hun theatraliteit. Als je de Italianen beter leert kennen, dan merk je dat ze geobsedeerd zijn door zekerheid. Bewakingscamera’s bij de voordeur, een batterij veiligheidssloten, een kwaaie waakhond. En bij de geringste lichamelijke klacht een volledige medische check-up. Mijn Italiaanse vrienden zijn altijd hoogst geschokt als ik zeg dat ik geen flauw benul heb van mijn bloeddruk. En hoe er hier over trouwen gedacht wordt… Als Engelse jonge mensen verliefd worden, wonen ze binnen de kortste keren samen en als ze een kind willen, dan nemen ze er gewoon één, ook al hebben ze geen werkzekerheid. In de Veneto is ongetrouwd samenwonen nog altijd niet vanzelfsprekend. En getrouwd wordt er pas als het stel vast werk en een eigen woonst heeft. Je job verliezen is een regelrechte ramp; veel zelfmoorden hebben met ontslag te maken. Daarom is een job als ambtenaar voor velen de hoogste ambitie. Italië heeft volgens mij ook de meest genereuze pensioenregeling van heel de wereld. Statali kunnen er na hun veertigste al op rust en de pensioenen liggen hoog. Met de vergrijzing van de bevolking wordt dat natuurlijk wel een probleem. De regering probeert de pensioenen nu terug te schroeven, maar dat stuit op enorm veel tegenstand.

In “Italiaanse buren” beweerde je nog dat Italië bijna het perfecte model voor de anarchie was.

Ja, toen kende ik het land nog niet zo goed. Hier en daar komt het boek mij nu een beetje naïef voor. Italiaans individualisme is absoluut niet hetzelfde als Angelsaksisch individualisme. Een Italiaan is maar zo individualistisch als de regels van de groep hem dat toelaten. Het groepsgevoel is heel sterk. Of het nu een voetbalvereniging is of de bond van spoorwegbedienden, iedereen wil ergens bij horen. Maar dat lukt niet zomaar: je moet geïntroduceerd worden, door je ouders of connecties. En dan moet je er met het nodige respect achter zien te komen hoe de dingen werken, want de echte regels zijn nooit dezelfde als de officiële. De mensen permitteren zich veel, dat kun je niet ontkennen, maar alleen als ze weten dat ze ermee wegraken. Er zijn onuitgesproken regels die niét overtreden worden. Een universiteitsprofessor bestaat het misschien om een maand lang geen voet in een auditorium te zetten, maar als er tijdens een vergadering over iets gestemd moet worden, dan daagt hij wél op. Het conformisme kan heel verstikkend zijn. Hier in de Veneto is de invloed van het katholicisme bijvoorbeeld heel groot. Zwangere ongehuwde meisjes worden nog vaak onterfd. En in het weekend gaan mensen uit de bol in discotheken en rijden zich daarna te pletter tegen een boom. Want zo’n volslagen onderdrukt bestaan leiden, is natuurlijk niet gezond. Als toerist merk je het waarschijnlijk niet eens op, maar er is heel veel prostitutie in Verona. En dan vermoordt er een kerel twee zwarte prostituees en zeggen de buren: “En het was nog wel zo’n aardige man…”

Wij hebben nog altijd het beeld van ‘Mama Miracoli’, omringd door vele ‘bambini’. Maar Italië heeft tegenwoordig zowat het laagste geboortecijfer van Europa.

Dat heeft te maken met het loslaten van het model van het plattelandsleven en die enorme behoefte aan zekerheid. Toen mijn vrouw en ik aankondigden dat we een derde kind verwachtten, verklaarden onze buren ons gek. Hoe zouden we ons kroost in hemelsnaam alles kunnen geven wat ze nodig had om gelukkig te zijn? Niet dat de mamacultus verdwenen is. Alle moederliefde is nu op één kind geconcentreerd, wat dan weer tot overprotectie leidt. In de jaren ’70 en ’80 heeft zich hier een enorme verschuiving in de rolpatronen voorgedaan. In de oude visie, die latent nog altijd voortleeft, stond de persoon die zich het meest voor het gezin opofferde het hoogst in aanzien. Sacrifigi is een sleutelbegrip in de Italiaanse samenleving. Ouders wonen bijvoorbeeld zelf in een krot om hun nakomeling in een moderne flat te kunnen installeren. En zolang blijft dat schandalig verwende, enige kind bij mama en papa wonen. Ik ken stellen van in de dertig die elkaar in het weekend zien, maar voor de rest knus bij hun ouders wonen. Eeuwenlang beperkten de vooruitzichten van de Italiaanse vrouwen zich tot de rol van opofferende moeder. Tot zich in de jaren ’70 een nieuw vrouwenmodel aandiende: onafhankelijk en ondernemend. Een winner moest je zijn, en alles onder controle hebben. Geen wonder dat het fenomeen anorexia nervosa zich in Italië veel extremer manifesteerde dan in andere landen. Want anorexie heeft overduidelijk te maken met het beeld dat vrouwen van zichzelf hebben. En een van de intrigerende aspecten van de aandoening is dat de patiënte zich als een slachtoffer presenteert, terwijl zij juist totale controle heeft. Het eerste toonaangevende boek over anorexia werd trouwens door een Italiaanse geschreven. In de States kreeg ze het aanvankelijk niet gepubliceerd, omdat men de kwaal daar te zeldzaam vond… Italiaanse vrouwen zijn heel erg bezig met hun nieuwe rol in de samenleving en dat maakt hen oneindig veel boeiender dan hun mannen (lacht). Het agressieve feminisme van Amerikaanse of Scandinavische vrouwen is aan de Italiaansen niet besteed, ze zoeken meer subtiele uitwegen.

Je kinderen groeien op als Italianen. Komen ze je soms als ‘aliens’ voor?

Alle kinderen zijn aliens. Kinderen en scheidsrechters (brede grijns). Het probleem is alleen dat ik niet weet of ze zo zijn omdat het Italianen zijn of omdat ze dertig jaar jonger zijn dan ik. Ze zijn ook niet uitsluitend Italiaans: ze spreken goed Engels en zijn nogal trots op hun gemengde afkomst die hen een beetje anders maakt. Ik hoop alleen dat ik ze niet te veel in één bepaalde richting opvoed. Niet alleen in Italië maar ook in het Groot-Brittannië en Amerika leeft nu sterk het idee dat je je kinderen moet introduceren in het religieuze erfgoed van de cultuur waarin ze leven. Maar eerlijk gezegd, vind ik het gevaarlijk om je kinderen ertoe aan te zetten om deel te nemen aan iets waarin je zelf niet gelooft. Dan maak je godsdienst pas echt tot een farce. Mijn strategie is hen te laten weten hoe ik erover denk en hen zelf hun conclusies te laten trekken. Op haar twaalfde wilde mijn dochter ineens gedoopt en gevormd worden. Op de staatsschool waar ze eerst zat, sprak iedereen namelijk dialect. En wij spreken geen dialect, mijn vrouw is trouwens niet van de Veneto, maar van het zuiden. Omdat Stefi zich niet aanvaard voelde, vonden we een nieuwe school voor haar en die was toevallig katholiek. Hadden we haar op een islamschool gedaan, dan was ze waarschijnlijk moslim geworden. Maar goed, ik heb mij niet verzet, ik ben zelfs naar de kerk gegaan voor de ceremonie. Maar even plotseling als het gekomen was, doofde het religieuze vuur weer.

Over dialect gesproken. In het restaurant waar we gisteren gingen eten, was het menu uitsluitend in de streektaal opgesteld. Ook Italiaanse toeristen begrepen er geen jota van.

Het regionalisme is hier heel sterk. Door de intense regionale rivaliteiten krijg je soms zelfs de indruk dat Italië niet eens één land is. Maar net zoals voor sommige paren ruzie zo wezenlijk is dat ze nooit uit elkaar zullen gaan, zo is Italië verenigd in zijn constante ruzie met zichzelf. Buitenlandse politiek? Vaak zijn ze zich er hier niet eens van bewust wat er buiten de grenzen gebeurt, en voor conflicten met andere landen is er gewoon geen tijd. Ik amuseer mij wel eens met het consulteren van de lokale chat lines. Die krioelen van het gehakketak over welke stad nu het belangrijkste is: Verona, Vicenza of Brescia. Er worden zelfs citaten van schrijvers en prominenten bijgesleurd. “No se capisce come catzo parlate“, zingen de supporters in het voetbalstadion, wat zoveel betekent als: “Wij begrijpen geen woord van wat jullie uitkramen.” Waarmee ze bedoelen dat de anderen boertjes zijn. Het grappige is wel dat het in het Italiaans gezongen wordt en dat de tegenpartij ook in het Italiaans antwoordt. Met andere woorden: ze begrijpen elkaar perfect. Het regionalisme heeft ook tot gevolg dat er binnen Italië nauwelijks gesupporterd wordt voor het nationale elftal. Neem nu mijn vriend die bij de Gazette dello Sport werkt. Die kon bij het EK nauwelijks enthousiasme voor het nationale team opbrengen. Ah nee, want daar zitten spelers van Milaan en Turijn bij, terwijl hij zelf een onvoorwaardelijk Genua-supporter is. Hooliganisme bestaat, in zijn meest theatrale vorm, maar dan vooral op lokaal vlak. De fans van het nationale team zijn voornamelijk huisvrouwen en die gooien niet met stoelen.

Waar eindigt regionalisme en waar begint xenofobie?

Wat mij geweldig stoort, is hoe giftig de Britse pers doet over de vermeende xenofobie van de Italianen. Zo is het volgens mij heel stom om de Lega Norte gelijk te stellen met extreem-rechts in Oostenrijk. Dat laatste heeft namelijk te maken met blank en Germaans zijn, terwijl de Lega Norte gewoon het uitvloeisel is van een oude ruzie tussen noord en zuid. Tot voor twintig jaar was Verona een homogeen blanke stad. Toen ik er kwam wonen, zag je op straat niet één zwart gezicht. Nu zijn hele wijken bewoond door mensen uit Ethiopië, Ghana en Nigeria. Voor een metropool is dat normaal, maar niet voor een provinciestadje. Maar aangezien de industrie hier wanhopig op zoek is naar werkkrachten, is er weinig werkloosheid onder de immigranten. En wat meer is, ze vormen een tegenwicht voor het rampzalig lage geboortecijfer onder de Italianen. Alleen zijn de allochtonen nog niet zo geïntegreerd als bijvoorbeeld in Londen. Als je een zwarte in een mooi restaurant ziet, is het gegarandeerd een Amerikaan van de legerbasis. Maar dat is een kwestie van tijd. Hoe dan ook maakt de Lega Norte zich niet zozeer zorgen om de zwarte immigranten, maar over Rome. Net zoals de bewoners van Palermo en Reggio di Calabria trouwens. Voor hen is Rome de grote hoer; het enige wat daar in hun ogen geproduceerd wordt, is bureaucratie.

Krijg je nooit het verwijt van Italiaanse lezers dat je je beter met je eigen zaken zou bemoeien?

Eigenlijk wilde ik helemaal geen boeken over Italië schrijven. Maar op een bepaald moment kreeg ik van de uitgevers van Peter Mayle het verzoek om iets in de stijl van “Een jaar in de Provence” te schrijven. En omdat ze een bedrag noemden waar ik steil van achterover sloeg, heb ik mij dat boek laten toesturen. Belachelijk vond ik het, stuff voor zondagsbladen. Toen ik het uit had, heb ik meteen teruggeschreven dat ik al te lang in Italië woonde om er zo sentimenteel over te schrijven en dat mijn financiële situatie mij niet toestond om dure restaurants te frequenteren en de prijzen met trendy tenten in Chelsea te vergelijken. Waarop ze me meteen nog meer geld boden. Goed, ik heb toen twee hoofdstukken geschreven, maar het commentaar was vernietigend: “Je hebt gelijk, je kunt zo’n boek niet schrijven. Dit zijn niet de stereotypen die Engelsen van een huis in Toscane doen dromen.” Maar intussen had ik de smaak te pakken. Uiteindelijk heb ik het boek geschreven en achteraf zelf een uitgever gezocht. Van de Engelse uitgave werden er 70.000 verkocht en ongeveer evenveel in Amerika. Dat is lang niet slecht. De enige negatieve recensie was van die akelige vrouw, Lisa St Aubin de Terán, die van dat boek over haar kasteel in Umbrië. Volgens haar had ik niets van Italië begrepen. Later kwam ik haar tegen op een schrijversconventie en maakte ze me een complimentje over mijn Engelse vertaling van Roberto Calasso, naar mijn mening de beste hedendaagse Italiaanse auteur. “Als je toch zo thuis bent in Italië, hoef je Calasso toch niet in het Engels te lezen”, dacht ik toen. Maar goed, meteen na het eerste boek kwam de vraag om een vervolg – als schrijver moet je jezelf voortdurend herhalen – maar ik had er geen zin in. Vijf jaar later kreeg ik het idee voor “Italiaanse opvoeding”. Eigenlijk was het gewoon een excuus om over mijn kinderen te schrijven zonder verschrikkelijk klef te worden. Maar wat mij grenzeloos irriteert, is dat ik in Duitland bijvoorbeeld nog altijd als de nieuwe Peter Mayle wordt voorgesteld. Uitgevers zijn geobsedeerd door marketing en categorieën.

Heb je je boeken zelf in het Italiaans vertaald?

Nee, dat heeft mijn vrouw gedaan. En ze heeft er een aantal dingen van zichzelf aan toegevoegd die ik heel grappig vind.

Schrijf je het soort boeken dat je zelf graag leest?

Absoluut. Dat is de vraag die ik me bij het schrijven voortdurend stel: “Zou ik dit zelf graag lezen?” En net zoals ik soms zin heb om eens iets heel anders te lezen, heb ik soms ook de behoefte om een heel ander boek te schrijven. In Duitsland maakte een jonge vrouw haar thesis over mijn werk, waarbij ze reflecties uit “Italiaanse buren” vergeleek met fragmenten uit mijn romans. Dat vond ik heel clever van dat meisje, zelf zou ik nooit op het idee komen. Wat bleek was dat in alle boeken dezelfde ideeën zitten over seks, verraad en dood, maar dan op een heel andere manier gepresenteerd. Dat is natuurlijk fijn om weten, dat er eenheid zit in wat je doet. Nu ben ik bezig aan en boek over het verband tussen politiek en voetbal in dit Italiaanse verkiezingsjaar. Maar dat is natuurlijk vooral een excuus om veel naar het voetbal te gaan.

Tim Parks, “Italiaanse buren” (500 fr.), “Italiaanse opvoeding” (730 fr.) en “Bestemming” (726 fr.), bij de Arbeiderspers.

Linda Asselbergs / Foto’s Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content