‘Dochter van Isfahan’ is het verhaal over een jong meisje dat opgroeit in het Iran van de zeventiende eeuw. Het eerste boek van Anita Amirrezvani is een schot in de roos : het verschijnt in 21 landen. Een gesprek met een kersverse, succesvolle schrijfster.

Ze draagt een prachtige blouse, in een pauwblauw dat doet denken aan de Perzische koepels die ze beschrijft. Om haar hals draagt ze een sierlijk juweel van talloze lichtturkooizen edelsteentjes die gevat zijn in goud. Door die kleuren, haar ravenzwarte haren en die onmogelijk te onthouden familienaam, lijkt Anita Amirrezvani zelf een dochter van Isfahan.

“Ik ben inderdaad geboren in Iran, niet in Isfahan maar in de hoofdstad Teheran”, zegt ze vriendelijk met zachte stem. “Mijn ouders zijn gescheiden toen ik tweeënhalf was, en mijn moeder nam mij mee terug naar Amerika, naar San Francisco.”

‘Dochter van Isfahan’ is opgedragen aan uw familie uit Iran, Litouwen en Amerika. Hoe past Litouwen in dit plaatje ?

Anita Amirrezvani : Mijn moeder is Litouwse. Haar familie emigreerde naar Amerika toen ze tien was.

En uw vader is Iraniër. Hoe hebben die twee elkaar gevonden ?

In de jaren vijftig werden Iraanse jongeren gestimuleerd om in het buitenland technische vakken te studeren en om met de opgedane wijsheid het eigen land modern te maken. Mijn vader en zijn broers behaalden in Miami ingenieursdiploma’s. Mijn moeder studeerde er psychologie, zodoende… Ze werden verliefd, verhuisden naar Iran, trouwden en kregen mij. Na een tijd gingen ze uit elkaar, en mijn moeder nam mij mee terug naar States. Van mijn eerste levensjaren in Teheran herinner ik me absoluut niets. Ik keerde er voor het eerst terug in 1974, ik was dertien. Dat bezoek aan Iran en mijn Iraanse familie heeft scherpe en dierbare herinneringen nagelaten.

Bracht uw moeder u naar uw vader in Iran ?

Nee. Ze wachtte tot ik groot genoeg was om zelf naar hem toe te kunnen gaan. Mama en ik reisden samen naar Europa. Daar zette ze me op een rechtstreekse vlucht naar Teheran.

Was dat het eerste weerzien met uw vader, na meer dan tien jaar ?

Mijn vader had me al eerder opgezocht in Amerika, maar het was de eerste keer dat ik Iran en mijn Iraanse familie zag. Dat was een ervaring die een diepe indruk heeft gemaakt. Mijn familie in San Francisco bestond uit mijn moeder, haar zus en ik. Als we in San Francisco naar de bioscoop gingen, was het onder ons drietjes. Maar in Teheran werd ik plots ondergedompeld in een uitgebreide familie met grootouders, ooms en tantes, neven en nichten. Elke maaltijd was een groot feest, met veel mensen aan tafel en overdadig veel eten.

Zoals de maaltijden in uw boek ?

O ja. Ik ervoer er die typische gastvrijheid van het Midden-Oosten. Als we bezoek kregen van familieleden uit een ander deel van het land, kwamen ze niet zomaar even op visite. Ze bleven twee of drie maanden.

Beelden van Iran vandaag stemmen niet tot vrolijkheid, maar hoe was het in 1974 ?

Het was een modern land, met westers geklede vrouwen. Reza Pahlavi, de voorlaatste sjah, wilde in de jaren dertig Perzië in korte tijd naar de twintigste eeuw voeren. Niemand mocht traditionele gewaden dragen. Sluiers en tulbanden waren verboden. Droeg je die tóch, dan rukte de politie die af. Er gebeurden vreemde dingen, toen. Veel vrouwen wilden niet meer naar buiten omdat ze zich naakt voelden zonder chador. Achteraf is dat omgeslagen, maar tijdens het bewind van de laatste twee sjahs waren de vrouwen modern gekleed. Ook de laatste sjah, Mohammed Reza Pahlavi, echtgenoot van Farah Diba, ijverde voor vrouwenemancipatie en algemeen kiesrecht. Maar in de jaren zeventig was er een groot contrast ontstaan tussen de stad en het platteland. De steden baadden in westerse en luxueuze levensstijl, terwijl de mensen op het platteland in bittere armoede én in sluier en tulband leefden.

Onder leiding van ayatollah Khomeini kwamen de geestelijkheid en een deel van de bevolking in opstand tegen de sjah en de verwestering. In april 1979 werd Perzië uitgeroepen tot de Islamitische Republiek Iran. De sjah werd verdreven, en sindsdien moeten de vrouwen weer bedekt de straat op. Ofwel in een chador, dat is een grote zwarte lap die je vasthoudt onder je kin. Praktischer is een sjaal en een lange jas die armen en benen bedekt, want dan heb je de handen vrij. Thuis of bij iemand op bezoek, draag je wat je wilt.

Vanwaar uw fascinatie voor Isfahan in de zeventiende eeuw ?

Tijdens een van mijn vakanties in Iran nam mijn vader me mee naar die stad, ongeveer 340 kilometer ten zuiden van Teheran. Isfahan is werkelijk een prachtige stad, met bruggen en pleinen en moskeeën en koepels in kleuren als goudgeel, indigo en turkoois die schitteren en verblinden in het felle, harde zonlicht. De stad is in de zeventiende eeuw gebouwd en tot grote bloei gebracht door sjah Abbas, in amper dertig jaar tijd. Ook al zijn we nu bijna vier eeuwen verder, de hoog ontwikkelde cultuur van weleer bestaat nog steeds. Ambachtslui kennen de kneepjes van het vak als het op kalligrafie, mozaïeken en tapijtknopen aankomt.

Het opgroeiende meisje in uw boek blijft naamloos. Waarom ?

Precies omdat ze tapijtknoopster is, want die zijn bijna altijd anoniem en onbekend. Ik heb veel onderzoek verricht voor dit boek, en veel dingen zijn nog steeds hetzelfde als in de zeventiende eeuw. Het voedsel, de tuinen, de gastvrijheid van de mensen, de rituelen van thee en koffie. En tapijten worden nog steeds vervaardigd op dezelfde wijze als eeuwen geleden. Op dezelfde weefgetouwen én ook veelal anoniem. Ik beschouw tapijtknopen als ware kunst, als pointillisme, punt per punt, lijn na lijn, van onderen naar boven. Het is een zeer tijdrovende, arbeidsintensieve bezigheid. En een moeilijke. Als schilder heb je een doek in zijn geheel. Je verft een stukje hier, een stukje daar. En je kunt het altijd nog corrigeren en bijwerken. Bij een tapijt niet. Geknoopt is geknoopt. Je kunt er geen draad aan veranderen, er is geen weg terug.

Hoe raakte u zo geboeid door tapijtknopen ?

Tijdens mijn eerste verblijf in Teheran bood mijn vader aan een tapijt voor me te kopen dat ik mee naar huis kon nemen. Ik vond het een fantastisch cadeau voor iemand van mijn leeftijd. Van hem leerde ik een tapijt omdraaien en de achterkant te bekijken om de kwaliteit en de fijnheid van het werk te beoordelen. Nee, ik ben geen kenner, ik ben een bewonderaar en een liefhebber.

Mijn vader en ik gingen naar een zaak waar de verkoper al een kleed apart had gelegd. Hij zei : “Ik denk dat dit een goed stuk is voor jou.” Het was een traditioneel motief, een medaillondesign. Bloemen, veel indigo, natuurlijke kleuren. Ik hield ervan, maar ik zag er andere die ik nóg mooier vond, met nóg fellere kleuren. Maar ik volgde het advies en ik ben nog steeds blij met die keuze.

Hebt u het nog ?

Natuurlijk ! Sinds ik veertien was, heb ik het altijd bij me, ook toen ik studeerde aan de universiteit. Het was altijd in mijn nabijheid. En zoniet, dan toch in mijn bewustzijn. Als ik het niet kon meenemen, lag het ergens veilig opgeborgen, het is een van mijn meest geliefde en gewaardeerde bezittingen. Ik schat dat het zo’n dertig jaar oud was toen ik het kreeg. Ik heb het nu 31 jaar en het ziet er nog exact hetzelfde uit.

Toen ik eraan begon te denken een boek over Iran te schrijven, kreeg het idee langzaam maar zeker vorm : een anonieme tapijtknoopster zou het thema worden van dat boek.

U werkte bijna negen jaar aan ‘Dochter van Isfahan’. En nu is het te koop in 21 landen. Had u zelf zo’n succes verwacht ?

Zeker niet. Het overvalt me. Als je fictie zit te schrijven, naast je ander werk, bekommer je je daar niet om. Ik schrijf als journaliste sinds een tiental jaar over alle vormen van dans. Dat vak heb ik geleerd door zelfstudie, door te kijken, te lezen, door naar optredens te gaan en naar video’s te kijken. Maar tijdens het schrijven van mijn manuscript gingen mijn weekends, avonden, vakanties eraan. Al mijn vrije tijd besteedde ik aan research voor mijn boek en het schrijven ervan. En nu blijkt dat mensen graag historische romans lezen, ben ik daar erg blij mee.

De Engelse titel is : ‘The Blood of Flowers’. Wat betekent dat ?

The Blood of Flowers is de titel van een vijftiende-eeuws gedicht over tapijtknopen en refereert aan de kleurstoffen die gemaakt zijn uit natuurlijke materialen : bloemen, aarde, kevers, noten, wortels, rupsen… Die grondstoffen worden ook vandaag nog gebruikt.

Wat ook vandaag nog in gebruik is : het tijdelijke huwelijk. Het hoofdpersonage ’trouwt’ voor drie maanden.

Dat is nog steeds legaal : men sluit huwelijkscontracten voor beperkte duur. Kinderen die voortkomen uit zo’n tijdelijke verbintenis zijn wél beschermd : ze zijn wettelijke erfgenamen..

Is zo’n contract geen vorm van prostitutie ?

Het hangt ervan af hoe je het bekijkt. Dat bestaat in de westerse wereld toch ook ? Als twee mensen besluiten om samen iets te doen, bijvoorbeeld een week met elkaar optrekken, is dat dan prostitutie als ze het allebei goedvinden ? Of zijn het minnaars ?

Het meisje in het boek heeft geen keuze.

Maar ze had geen vader meer, geen grootvader, geen broers. Zij en haar moeder hadden geen enkel mannelijk familielid. Het was de enige manier om aan wat geld te komen.

U oordeelt niet ?

Waarom zou ik ?

Bent u zelf moslim ?

Daar praat ik liever niet over. Of ik gelovig ben of niet, gaat niemand wat aan. Het enige wat ik erover kwijt wil, is dat mijn familie van vaderskant moslim is, en die van moederskant christelijk. Ze zitten allebei in mij. Ook voor mij is het moeilijk om dat allemaal te ontrafelen. Maar dat complexe is ook fascinerend. Ik bestudeer mijn achtergronden, en het is interessant om alles te ontdekken.

Anita Amirrezvani, ‘Dochter van Isfahan’, Uitg. De Standaard, 18,95 euro, 334 blz., isbn 987-90-225-4625-3

Door Griet Schrauwen – Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content